AAN:
Ministerie van Justitie Schedeldoekshaven 100 2511 EX Den Haag
BETREFT:
Hierbij vraag ik uw aandacht voor enkele opmerkingen betreffende het optreden van de Procureur-generaal van het Gerechtshof en de opstelling van het Gerechtshof te Den Haag gedurende een aantal jaren.
Op 22 mei 1986 verbrak mijn (nu ex-) vrouw, Mr. M.C.M. de Kroon de samenwoning. Gebleken is dat zij meteen daarna gepoogd heeft in valse hoedanigheid, inbegrepen een niet onverdienstelijke imitatie van mijn handtekening, te beschikken over mijn Zwitserse rekening, die stamt uit de tijd dat ik in het buitenland werkte. Nadat zij op vrijdag 13 juni 1986 telefonisch vernomen had, dat het overschrijven van aandelen van mij naar een nieuwe op haar meisjesnaam geopende rekening afgerond was, schreef zij mij op zaterdag 14 juni 1986 dat zij een echtscheiding in beweging ging zetten; overigens zonder enige vermelding van haar machinaties. Door een gelukkig toeval lukte haar opzet niet geheel, waarna de Swiss Bank Corporation op haar expliciet aandringen de bewuste aandelen (meer dan 100.000 Zwitserse Frank) blokkeerde en jaar na jaar geblokkeerd hield.
Vanaf 1986 tot 1994 heeft zij halsstarrig geweigerd deze door haar in valse hoedanigheid veroorzaakte blokkade op te heffen. Ter afdekking van haar kwalijke handelen, is zij in het kader van de boedelscheidingsprocedure gaan stellen dat zij rechten had op mijn Zwitserse rekening en daarom wel degelijk te werk had mogen gaan zoals beschreven; steeds heeft zij, uiteindelijk tevergeefs, nieuwe smoezen bedacht om onder deze kwestie uit te komen. Dit heeft geleid tot een boedelscheiding van werkelijk gigantische omvang, waarvan ik verregaand de dupe ben.
Terzijde zij opgemerkt, dat er sprake was van huwelijkse voorwaarden waarbij de materiële regimes van de echtgenoten totaal gescheiden bleven. De door haar in het najaar van 1986 als vervroegde procedure (!!!) gestarte boedelscheiding leidde uiteindelijk tot twee vonnissen van de rechtbank; met name als het gevolg van de genoemde Zwitserse blokkade, van haar vertragingstactieken en van al haar chicanes eerst in 1993 en 1994. Bij het vonnis van 21 juni 1993 werden haar aanspraken op mij tenslotte alle geheel afgewezen. Het zal niet verbazen dat zij in alle detail in hoger beroep is gegaan. Eerst na ACHT jaar boedelscheidingsprocedure, waarin ik mij constant heb moeten verdedigen tegen haar leugens, trucages en aantijgingen en waarin haar naar mijn mening àl te vaak de hand boven het hoofd gehouden is, werd zij bij vonnis van 3 mei 1994 ten lange leste gedwongen mijn rekening te deblokkeren. Het zal evident zijn dat het meer dan ACHT JAAR niet kunnen beschikken over mijn Zwitserse gelden voor mij omvangrijke schade vertegenwoordigt. Een doorlooptijd van NEGEN JAAR (of meer) voor een boedelscheiding en een totaal aan mijn advocatenrekeningen van niet minder dan fl 300.000 kan ik als burger niet beschouwen als in overeenstemming met Recht, zoals ik dat in Nederland moet kunnen verwachten.
Tegen de hiervoor geschetste achtergrond zijn er drie kwesties die ik onder uw aandacht breng.
De Nationale Ombudsman onderzocht op mijn verzoek deze gang van zaken en kwam tot het oordeel dat in deze het gedrag van de minister van Financiën niet behoorlijk was. Het is evident dat de Nationale Ombudsman niet het gedrag van haar, als rechtelijk ambtenaar, mocht beoordelen. Maar de president van de Hoge Raad gaf haar de kans met een kattebelletje te ontkennen dat haar functie. c.q. de naam van haar werkgever, daarbij een rol had gespeeld en daarmee was de kous dan af. Kortom: onder het kleed geveegd. De Officier van Justitie wilde (met de nodige dooddoeners) van geen strafklacht (tegen haar en de bewuste inspecteur) weten, en daarom bezwaarde ik mij (ex art. 12 van de wet op de strafvordering) bij de Procureur-generaal van het Gerechtshof te Den Haag. Deze nam schriftelijk (brief d.d. 08-10-1991) het standpunt in dat een en ander maar vergeten moest worden, omdat Mr. M.C.M. de Kroon mede door deze affaire haar baan bij de Hoge Raad was kwijtgeraakt. Ik vond dat een misplaatst argument, had mijn twijfels aan deze "vondst", verzocht hem mij de bron van zijn stellingname te laten weten, maar dat heeft hij geweigerd. De Hoge Raad ontkent dat dit gespeeld heeft. Na een hoorzitting op 1 oktober 1992 waarbij haar advocaat de aandacht afleidde van de feiten door insinuerend en brallend te staan verdedigen dat het eigenlijk allemaal lag aan mijn "karakterstructuur" ( hetgeen zonder meer voor zoete koek door het Hof werd geslikt ), werd mijn beklag d.d. 4 november 1992 door het Hof afgewezen; aldus liep dit alles voor haar met een sisser af. Samenvattend: als een inspecteur der belastingen op verzoek (één telefoontje) van een gerechtsauditeur fiscale zaken van de Hoge Raad zonder meer fiscale gegevens van een derde verstrekt, dan mag dat wel in strijd zijn met de wet maar dan kan dat toch wel, want uiteindelijk gaan én rechtelijk ambtenaar én fiscaal ambtenaar toch wel geheel vrijuit, omdat én de Hoge Raad én het Gerechtshof het hoofd afwenden.
MAAR het bleek al snel dat:
Zij ontkende dit systematisch, en pas na twee jaar (!!) werd deze kwestie middels interventie van de Minister van Justitie rechtgetrokken. De President van de Hoge Raad attendeerde ik op deze naar mijn mening zeer bedenkelijke aangelegenheid, maar het werd afgedekt. Voor verdere details verwijs ik naar de hierbij gevoegde bijlage 2. Gezien de aard van haar handelen wees ik de Officier van Justitie op deze aangelegenheid; zonder resultaat. De Officier van Justitie wimpelde deze kwestie af waarbij hij als quasi vergoelijking botweg stelde:"...dat elk van U poogde zoveel mogelijk veilig te stellen." Ik vind dat misplaatst en kwalijk insinuerend "hineininterpretieren". Aansluitend bezwaarde ik mij bij de Procureur-generaal van het Gerechtshof; ook hierbij wendde het Hof het hoofd af.
Daarna heb ik bij schrijven d.d. 27-09-1993 bij de Procureur-generaal van het Gerechtshof mij bezwaard op basis van art 12 Wet op de Strafvordering. De Griffier stuurde mij een uiterst summier bericht d.d. 4 oktober 1993. Omdat ik totaal niets meer hoorde, schreef ik de Griffier d.d. 25 oktober 1994; reactie is totaal uitgebleven. Ook daarna heb ik niets meer gehoord. Ik meen dat bewijs in deze aangelegenheid, zeker nu, perfect rond is. In dat verband verwijs ik naar de ingesloten brief d.d. 29 juni 1995 (plus bijlagen) aan de Procureur-generaal van het Gerechtshof te Den Haag.
In het voorgaande noemde ik al de brief d.d. 08-10-1991 van de Procureur-generaal, die naar mijn mening er op neer komt dat men iets (een loze bewering) had gevonden, waarmee men het hoofd kon afwenden voor zeer dubieus gedrag van een juriste/gerechtsauditeur van de Hoge Raad. Daar komt bij dat recentelijk in ander verband ( boedelscheiding, Productie bij Memorie van Antwoord van M.C.M. de Kroon d.d. 11 mei 1995 ) een, tot dan toe mij geheel onbekende, brief d.d. 28 april 1992 van de Procureur-generaal aan het Gerechtshof is overgelegd waarin deze schrijft: " Het lijkt erop dat klager thans spijkers op laag water zoekt in een poging om zijn ex-echtgenote hoe dan ook voorwerp van strafrechtelijke vervolging te doen worden."
Hoe M.C.M. de Kroon aan deze brief gekomen is, is mij onbekend, maar in ieder geval is de vooringenomenheid van de Procureur-generaal schrijnend duidelijk. Naar mijn mening is hier evident sprake is van duidelijke onwil om feiten als zodanig te onderzoeken en van systematisch vooroordeel met slechts één uitkomst als gevolg: een gerechtsauditeur van de Hoge Raad kan overal mee weg komen, zelfs in dit geval met frauduleus bancair optreden ( te weten in valse hoedanigheid beschikken over mijn Zwitserse rekening ), omdat zij consequent aan alle kanten wordt afgedekt én door de Hoge Raad, én door de Officier van Justitie, én door de Procureur-generaal van het Hof én door het Gerechtshof te Den Haag.
Een spoedige reactie van uw zijde zou ik natuurlijk ten zeerste waarderen.
|
Rubrieken SDN
Netwerk van juristen
Homepage drs. Burhoven Jaspers
Criteria voor de Integriteit van de Rechterlijke macht
Recht op toegang tot de rechter moet in Europese grondwet
Juristen van het Ministerie van Financiën, Staatsalmanak 2000
Juristen van het Ministerie van Algemene Zaken, uit de Staatsalmanak 2000
Antecedentenregister van juristen om mogelijke belangenverstrengeling te ontwaren
Met Recht Rot, zo denkt drs. N.C. Burhoven Jaspers over ons zogenaamde rechtssyteem
Criminaliteit Overheid Onderschat zegt Prof. Van den Heuvel (collusie)
Het curriculum vitae en ervaringen van drs. Burhoven Jaspers MBA
Derde brief van drs. Burhoven Jaspers aan Minister-president Wim Kok
Open brief aan minister-president Kok Mijn curriculum vitae