PER FAX en PER POST
AAN:
De President, Mr. S.K. Martens
Hoge Raad der Nederlanden
Lange Voorhout / Kazernestraat 52
Postbus 20303
2500 EH 's-Gravenhage
Betreft:
- mijn brieven aan U d.d. 4 en 5 oktober 1998
- mijn brief aan U d.d. 13 oktober 1998
- uw antwoord d.d. 15 oktober 1998
Wassenaar, 19 oktober 1998
Geachte heer President,
Hierbij vraag ik uw aandacht voor enkele opmerkingen naar aanleiding van uw brief d.d. 15 oktober 1998, ontvangen 17 oktober 1998.
- Opvallend is dat u niet rept over mijn brief d.d. 13 oktober die ik u per fax stuurde voor het begin van de werkdag van 14 oktober; ik neem aan dat u die wel gelezen zult hebben.
- Op eerdere brieven verkiest u niet in te gaan; kennelijk stemt u geheel in met de inhoud.
- U weet wat er echt aan de hand is: schoonwassen van mijn ex wat betreft haar keihard vaststaande
verduistering/fraude/diefstal en haar bevoordelen in de boedelscheiding om maar de indruk te vestigen dat
zij toch eigenlijk zich wel de helft van mijn Zwitserse gelden mocht toe-eigenen in valse hoedanigheid. Zo is haar criminele bancaire escapade dubbel 'weggedacht'. Het is pijnlijk duidelijk hoe het belang van iemand van de eigen toko, de rechterlijke macht, voor alles gaat, ook als daarvoor de wet terzijde moet worden geschoven. Een later voorbeeld van de protectie door de president van de Hoge Raad is haar fiscale
escapade in 1990, naar aard ronduit ernstige criminele collusie tussen fiscaal ambtenaar en rechterlijk
ambtenaar; zij werd gedekt
- Wat is er nu aan de hand? Feit is dat in de allereerste plaats u als president verantwoordelijk bent voor de gerechtsauditeurs van de Hoge Raad. Die verantwoordelijkheid hebt u niet genomen in positieve zin; integendeel. Het gaat nu om een lopende cassatieprocedure tussen uw ex-gerechtsauditeur Mw. mr. M.C.M. de Kroon, en mij. Daarbij hebt u, als president verantwoordelijk voor de allocatie van zaken, raadsheren aangewezen die mijn ex kennen of anderszins niet neutraal staan tegenover mij; daarmee hebt u de onpartijdigheid geweld aangedaan. U hebt er op gerekend dat die raadsheren zich niet gebonden zouden achten aan hun ambtseed en aan de in dit geval daaruit voortvloeiende verplichting zich te verschonen. Of u hebt hen direct in die zin instructies gegeven. Ook is evident dat u ermee gerekend moet hebben dat een gewone burger, zoals ik, niet gegevens zou kunnen hebben om dit aan de kaak te stellen, omdat de noodzakelijke data niet zomaar in de openbare bibliotheek te vinden zijn. U moet geweten hebben dat ik, als ik voldoende informatie zou hebben over die situatie, zeker grond zou hebben voor wraking. Met zulke feitelijke gegevens heb ik nu gewraakt.
- U roept nu een arrest aan van de Hoge Raad, waarmee u:
- mijn wraking niet accepteert en probeert weg te denken
- dreigt de zaak 'gewoon' voort te zetten na 2 november 1998
MAAR:
- het lijkt mij dat de Hoge Raad dient te verwijzen naar de wettelijke grond; wij hebben in Nederland
toch geen jurisprudentie-rechtspraak, maar rechtspraak op basis van de wet?
- blijkens Nederlandse Jurisprudentie, blz. 2733/2734, 835-836, slaat dat arrest 28 juni 1985 nr 836
op een geheel andere casus. De gronden benut in dat arrest laten de indruk na dat een stok moest worden gevonden om achteraf de hond te slaan, met een gekunstelde draai aan artikel 33. lid 3 Wet Rv.
Indien die zaak later is voorgelegd aan "Straatsburg", hoor ik dat gaarne van u.
- in de huidige wettekst (Rv art. 29 e.v.) tref ik niets meer aan over ondertekening, laat staan de
verplichting tot medeondertekening door een advocaat bij de Hoge Raad. Bovendien is het niet zo dat voor rechtbank c.q. Hof een wraking moet zijn (mede)ondertekend door een procureur. Een wraking is toch een incident en niet een proceshandeling?
Als dus alleen op het niveau van de Hoge Raad een dergelijke verplichting tot medeondertekening, i.c. door een advocaat bij de HR, zou bestaan dan komt dat niet overeen met algemene rechtspraktijk (rechtbank en Hof), maar zou dat neerkomen op het slechts voor de Hoge Raad instandhouden van een door die Hoge Raad opgericht oneigenlijk obstakel voor de wraker. Dat lijkt mij haaks te staan op artikel 6 EVRM.
Opmerkelijk is dat u dit arrest nogmaals wilt gebruiken terwijl de wet Burgerlijke Rechtsvordering
gewijzigd is in 1994 en het artikel 33, lid 3 waarop het genoemde arrest gegrond was, niet meer
bestaat. Daarmee is duidelijk dat de wetgever bij het wijzigen van de wet besloten heeft uw arrest nr. 836 niet te incorporeren in de nieuwe wettekst. Daarmee moet dat arrest achterhaald zijn. In ons
rechtssysteem is toch de primaat gelegd bij de wet (Wet AB)? Mijn logica zegt dan: dan kan dat arrest niet gebruikt worden over een wetswijziging heen.
Voorzover u bedoelt te zeggen dat u dezelfde truc nog een keer wilt uithalen, wijs ik u op de veranderde wetgeving, op het feit dat een 'ne bis in idem' aspect zich aandient en dat er dan nogmaals sprake zou kunnen zijn van een vondst met terugwerkende kracht hetgeen toch ook in strijd is met de Wet AB. Dat zou overkomen als gebruik van bevoegdheden door de Hoge Raad om zich wraking van eigen raadsheren van het lijf te houden. Erg overtuigend zou dat niet zijn en ik zou mij ook zeker wenden tot het Europese Hof van de Rechten van de Mens, ook al laat het zich aanzien dat uw invloed tot in Straatsburg reikt. De conclusie lijkt mij onontkoombaar:
- het door u gehanteerde arrest is niet meer rechtsgeldig
- u beoogt met dit 'gebruik' van bevoegdheden eerdere situaties van misbruik van macht af te dekken
- Zo'n kwestie van door u gekozen raadsheren, waarvan ik de onpartijdigheid zeer bepaald in twijfel mag trekken, heeft zich al eerder voorgedaan, maar toen had ik nog niet voldoende betrouwbare gegevens. Het resultaat was het gelegenheidsarrest d.d. 28 maart 1997 dat glibberig vaag is, waarin ongeveer alle fundamentele rechtsbeginselen geschonden zijn en dat op absurde en schandelijke wijze mijn ex in de kaart speelt. Zie mijn brief d.d. 29 september 1998 aan de Procureur-generaal bij de Hoge Raad. Ook hieraan hebt u schuld. Zie ook de argumenten hiervoor onder 4. Maar uw reactie is slechts: nee, wraking achteraf is niet mogelijk. Die reactie is verregaand onvoldoende. Uw verantwoordelijkheid, ja medeplichtigheid verdwijnt daarmee niet.
- De strekking van uw brief van 15 oktober is: u doet maar wat wij zeggen en als u daaraan niet voldoet gaan we gewoon door. Het blijkt dat u door wilt gaan zelfs al bent u erop gewezen dat de onpartijdigheid geweld is aangedaan, raadsheren hun ambtseed hebben geschonden en ook u misbruik hebt gemaakt van uw macht. Blijkbaar is uw opstelling: fout of niet, als ik er met middelen van mijn macht, in casu met een truc, mee kan wegkomen is er niets aan de hand. In hoeverre verschilt dat van het immorele opportunisme van de zware crimineel die zegt: als ik er met mijn middelen van macht (bijv. drugsmiljoenen voor de meest sluwe advocaten) mee kan wegkomen dan is het toch goed?
- In de kwestie van Delden / Paris hebben Nederlandse rechters de wet naast zich neergelegd; het is u
bekend. Ook weet u dat men nu poogt mij klein te krijgen door mij op onrechtmatige wijze de middelen van
bestaan te ontnemen. Nogmaals wijs ik u op uw medeplichtigheid ten aanzien van o.m. de zittingen van 16
september 1998 en 7 oktober 1998 en ten aanzien van alle verdere consequenties daarvan. De heler is niet
beter dan de dief.
- Ik herhaal de suggestie dat met 'bevriezen' de situatie hanteerbaar gemaakt zou kunnen worden.
In het licht van de door u zo ultimatief gestelde datum van 2 november a.s. verzoek ik u om een uiterst
spoedig antwoord.
Zie ook:
Homepage drs. N.C. Burhoven jaspers MBA
Rechtmatigheid proces aan president Mr. S.K. Martens voorgelegd
Principiële analyse van recht en verantwoordelijkheid van de Hoge Raad der Nederlanden
|