Drs. N.C. Burhove Jaspers was hoofdsamensteller van het IRM-rapport m.b.t. de bijbanen van juristen in Nederland

Brief aan Mr. A.J.W.M. Jurgens, voorzitter Hof van Discipline

IRM . . Juristen . . EU Grondwet <==> SDN . . Klokkenluider . . N.C. Burhoven

Uw uitspraak afhankelijk is van een andere uitspraak is niet alleen bedenkelijk maar ronduit bizar

drs. N.C. Burhoven Jaspers MBA

PER FAX 030 2528501
PER FAX 073 6204283
PER aangetekende POST


AAN:
    Mr. A.J.W.M. Jurgens, voorzitter
    Hof van Discipline
    Euclideslaan 51
    Postbus 85005
    3508 AA Utrecht



BETREFT:
  • Beroep d.d. 12 mei 1997 tegen de uitspraak d.d. 14 april 1997 van de Raad van Discipline te Den Haag
  • Zitting voor het Hof van Discipline d.d. 9 juli 1998
  • mijn brief aan u d.d. 23 augustus 1998
  • brief van uw griffier d.d. 24 augustus 1998
  • mijn brief aan uw griffier d.d. 30 augustus 1998
  • mijn brief aan u d.d. 30 augustus 1998
  • zitting d.d. 7 september 1998; wrakingskamer kennelijk met nu de samenstelling Jurgens, Beker, Heidinga, Schuman, Runia
  • mijn brief aan u d.d. 3 september 1998
  • mijn brief aan u d.d. 10 september 1998
  • "antwoord" van uw griffier d.d. 14 september 1998


Wassenaar, 1 oktober 1998

    Geachte voorzitter,

Hierbij constateer ik dat al mijn zeer relevante vragen gesteld in brieven aan u genegeerd worden en onbeantwoord blijven. Natuurlijk is dat mede de verantwoordelijkheid van alle leden van uw kamer, maar in het bijzonder van u.

  1. Kennelijk komt er blijkens uitlatingen van uw griffier een uitspraak op 5 oktober 1998. Dat een zitting op 7 december 1998 in een andere zaak door uw griffier afhankelijk gesteld wordt van een uitspraak op 5 oktober, is niet alleen bedenkelijk maar ronduit bizar.

    Op mijn wraking van 3 september 1998 is van uw zijde geheel niet gereageerd; dat is in strijd met de wet, c.q. met rechtsregels betreffende de afhandeling van een wraking. Een en ander versterkt de indruk van een onvoorwaardelijke protectie van mr. van Delden als een van u. Dat bevestigt mijn oordeel dat er ruimschoots redenen zijn om uw onpartijdigheid objectief in twijfel te trekken. Een uitspraak op 5 oktober 1998, naar ik maar moet aannemen over mijn wraking van mr. van Delden, acht ik bij voorbaat onrechtmatig en nietig.

  2. Verder is het handelen van de leden van uw kamer niet zorgvuldig, niet nauwgezet en niet onzijdig te noemen. Dus handelt u allen in strijd met uw ambtseed. Die ambtseed hebt u als burger afgelegd. Daarmee bent en blijft u als burger verantwoordelijk, aansprakelijk en aanspreekbaar voor alle consequenties van verzaken.

  3. Mijn klacht uit 1989 betrof een aantal advocaten, te weten mrs. van Oldenborgh, Vermeulen, Bogaardt, van Tielraden en Geelkerken (kennelijk inmiddels lid van uw Hof van Discipline). Door de jarenlange obstructie van de Dekens van Den Haag, Dordrecht en Rotterdam, zag ik mij genoodzaakt bovenop mijn eerdere klacht klachten tegen deze drie Dekens te formuleren. De zaak werd ter afhandeling overgedragen aan de Deken van Middelburg, maar enig rapport van zijn bevindingen heb ik nooit gezien. Daarom heb ik mij over hem beklaagd bij de voorzitter van de Raad van Discipline; antwoord is uitgebleven. Al met al ligt nu, na negen jaar, slechts een gering partje voor uitsluitend betreffende mr. van Oldenborgh, waarmee de cruciale feitelijke collusie met alle andere betrokkenen geheel buiten het zicht blijft.

  4. In punt 6 van mijn brief aan u d.d. 23 augustus 1998 schreef ik: "....verzoek ik u bij deze desondanks toch aan waarheidsvinding niet voorbij te gaan, conform uw bevoegdheden alle feiten te onderzoeken en tot een afgewogen inhoudelijk oordeel te komen. Ik heb hier namelijk groot belang bij. Nu reeds breng ik onder uw aandacht dat ik het achterwege blijven van een dergelijke complete op feiten gebaseerde analyse en oordeel zal beschouwen als een schending van het EVRM ".

    Antwoord is uitgebleven; dat laat zich aanzien als een weigering. Nogmaals stel ik u deze vraag: is het Hof van Discipline AL dan NIET bereid mijn klacht(en) volledig, inbegrepen de rol van alle daarbij betrokkenen, zorgvuldig en nauwgezet naar feiten te onderzoeken en te beoordelen. Ik verwacht een eenduidig antwoord van u binnen 48 uur in de zin van een formele beslissing waartegen ik mij kan bezwaren indien ik dat noodzakelijk zou achten.

  5. Ik meen nu begrepen te hebben waarom ik bij de zitting d.d. 9 juli 1998 overvallen werd met een advies van ene mr. Kemper van de zijde mr. van Oldenborgh en waarom uw griffier dat mij niet eerder had toegestuurd. Die mr. Kemper stelt in essentie: de procedure heeft te lang geduurd dus het Hof van Discipline mag de arme mr. van Oldenborgh niet meer straffen.

    Uit mijn brief d.d. 23 augustus 1998 punt 5, citeer ik: "Daarom verzoek ik u om inzage in al uw uitspraken van de laatste vijf jaar zodat ik met een statistische analyse kan nagaan of het hier gaat om een onredelijk lange wachttijd of om een statistische uitbijter".

    Redelijke termijn voor een antwoord is verstreken; u weigert door in alle talen te zwijgen en bevestigt daarmee de onredelijkheid van de wachttijd. Pas na de zitting van 9 juli 1998 is mij duidelijk geworden dat blijkens artikel 55 van de Advocatenwet de wetgever het Hof van Discipline belast heeft met de verantwoordelijkheid voor het bewaken van de vlotte doorstroming van tegen / over advocaten ingediende klachten. Maar dat zou betekenen dat, als het Hof zich zou conformeren aan het advies van mr. Kemper, het Hof eigen bevoegdheid zou benutten om het verzaken van eigen wettelijke plicht, zoals door de wetgever gesteld, af te dekken.

    Volgens Dr. Mr. W. Schenk, oud-voorzitter van het hof van Discipline ("Twintig jaar Hof van Discipline", Tjeenk Willink, 1975 ISBN 90 271 1007 7) werd tussen 1953 en 1975, dus in de eerste 20 jaar van het bestaan van het Hof van Discipline, artikel 55 niet één keer toegepast. De vraag van democratische controle dringt zich op, evenals de conclusie dat het Hof zich nooit, gedurende 45 jaar, iets gelegen heeft laten liggen aan de in artikel 55 gestelde wettelijke opdracht.

    Mocht het anders zijn, dan hoor ik graag van u binnen 48 uur. Natuurlijk ben ik bereid met feiten overtuigd te worden van het tegendeel middels inzage in en bestudering van al uw uitspraken.

  6. Tenslotte merk ik op dat ik er vanuit ga dat u de eerdere briefwisseling reeds hebt voorgelegd aan de leden van uw kamer en dat u hetzelfde zult doen met de onderhavige brief; zij dragen immers medeverantwoordelijkheid.

    Van harte hoop ik dat ik met deze brief een positieve bijdrage heb geleverd aan het ophelderen van deze situatie.


    Hoogachtend,


Drs. N.C. Burhoven Jaspers MBA

Drs. N.C. Burhoven Jaspers MBA
tel + fax: 070 5118922
e-mail: nburjas@planet.nl
van Polanenpark 58
2241 RS Wassenaar