Europees Verdrag van de Rechten van de Mens = EVRM
PER FAX en PER POST
AAN:
Mr. A.J.W.M. Jurgens, voorzitter
Hof van Discipline
Euclideslaan 51
Postbus 85005
3508 AA Utrecht
BETREFT:
- Beroep d.d. 12 mei 1997 tegen de uitspraak d.d. 14 april 1997 van de Raad van Discipline te Den Haag
- Zitting voor het Hof van Discipline d.d. 9 juli 1998
Wassenaar, 23 augustus 1998
Geachte Voorzitter,
Hierbij vraag ik uw aandacht voor een aantal opmerkingen.
- NOTULEN van de zitting d.d. 9 juli 1998
1.1 tot mijn verwondering ontving ik van uw griffier Notulen die slechts door hem ondertekend
zijn. Voorzover er al geen sprake zou moeten zijn van een Proces-verbaal , maar slechts van notulen
is het toch zo dat ook notulen van een officiële vergadering toch tenslotte door de voorzitter worden goedgekeurd en gearresteerd ?.
- 1.2 de voorstelling van zaken op blz. 1 betreffende de brief van mr. van Oldenborgh van 2 juni
1998 is onjuist: de griffier stelt dat ik daarvan ' geen kennis heb genomen'. Ik heb die brief niet
eens ontvangen en als de griffier beweert dat hij die wel verstuurd heeft , dan is dat zijn zaak
en de uwe. Dat voorval is op mij tamelijk onaangenaam overgekomen als een voorbeeld van een
overvaltactiek. Als de wraking van mr. van Delden zich niet had voorgedaan, had ik u waarschijnlijk moeten verzoeken de zitting te verplaatsen omdat ik, naar ik meen ook conform 'Straatsburg' voldoende
tijd dien te krijgen voor bestudering van materiaal en het formuleren van een reactie.
- 1.3 op blz 2 stelt uw griffier : " mevrouw Robbers is als griffier enz. ". Dat is niet juist.
Ik heb gezegd dat ik gehoord heb dat Mw. Robbers als plaatsvervangend griffier betrokken geweest zou zijn bij het afstoppen van kamervragen over mijn situatie. Ook heb ik opgemerkt dat ik mr. Robbers al 12 jaar geleden meegemaakt had in een eerste zitting en daarbij een verre van neutrale indruk had gekregen; dit is onvermeld gebleven. Niet vermeld is ook dat ik mr. van Delden beleefd verzocht zich alsnog te verschonen
- 1.4 op blz. 2 stelt uw griffier dat u opmerkt dat ook u mijn ex-echtgenote kent, en dat daarna
geschorst werd. Dit is apert onjuist. Eerst meteen na de schorsing en uw beraad achter gesloten
deuren merkte u op dat u mijn ex meegemaakt had in het kader van een sollicitatieprocedure en vroeg u mij of ik daaraan tilde. Ik heb u toen geantwoord in de zin dat als u mijn ex als één van honderd sollicitanten een keer hebt gesproken, ik daarvan geen punt maakte. Pas daarna werd duidelijk dat er geen sprake was geweest van een open sollicitatie met vele kandidaten en
dat u, naar ik meen begrepen te hebben, zeker drie gesprekken met haar had gehad. Uit uzelf hebt u voor de schorsing van de zitting daarover niets gezegd en daarmee hebt u mij onkundig gehouden over een gegeven dat naar u kon weten zou kunnen vallen onder het begrip 'feiten en omstandigheden die van nadeel zouden kunnen zijn op de onpartijdigheid'; dat vind ik misleidend. Ik voelde mij aldus door u 'op het verkeerde been gezet' en ben daardoor onzeker over de geloofwaardigheid van uw mededelingen.
- 1.5 op blz. 3 is onvermeld gebleven dat mr. van Delden bevestigde dat hij in een recente procedure tussen mijn ex en mij, waarbij hij zou voorzitten, wel degelijk zich had teruggetrokken, omdat hij haar persoonlijk kent.
- 1.6 mijn constatering dat naar mijn mening de noodzakelijke marge van neutraliteit te zeer was
aangetast, heeft de filtering van uw griffier niet overleefd, evenmin als mijn opmerking dat ik het jammer vond dat mr. van Delden zich niet alsnog verschoonde zodat mij niets anders overbleef dan te wraken
- 1.7 op blz. 5 stelt uw griffier het zo voor dat ik definitief afstand gedaan zou hebben van de
vrijheid om tot het laatste toe met een reactie te komen. Dit is apert onjuist. Ik heb gezegd dat
het verzoek van mr. Heidinga mij redelijk leek en dat ik er rekening mee zou houden.
- 1.8 ik kan niet waarderen dat uw griffier mij woorden in de mond legt en daarom verzoek ik u om
toezending van een waarheidsgetrouw en mede door de Voorzitter van het Hof van Discipline ondertekend Proces-verbaal van de zitting van 9 juli jl. .
- Samenstelling van het Hof voor de wrakingszitting. Tot mijn grote verbazing wordt vermeld de deelname van mr. A.M.M. Orie. Daarbij moge ik verwijzen naar het dossier en met name naar de escapade van mr. van Oldenborgh in november / december 1988. Het hoofd van het kantoor waar mijn advocaat toen werkte. mr. Vermeulen vertoonde de brutaliteit om mij een rekening te sturen van ca. fl 4000 voor zijn bemoeienis waarom ik nooit had gevraagd en waartegen ik mij zeer bepaald fel had verzet. In dat kader werd ik door de Deken, ten onrechte, gedwongen dat bedrag onder de Deken te storten.
Na jaren kwam vast te staan dat dit bedrag onverschuldigd betaald was. In mijn pogingen mijn gelden terug te krijgen stuitte ik op systematische onwil van de Deken, toen mr. Orie. Het leek mij
misbruik van de functie van Deken. Aldus werd ik gedwongen dit voor een oordeel voor te leggen aan de Raad van Discipline. Pas nadat de Raad van Discipline mij in het gelijk had gesteld, bleek mr. Orie bereid het resterende bedrag wel te restitueren. Een zeer kwalijke gang van zaken. Het is evident dat dit soort gang van zaken toch zeker zal vallen onder feiten of omstandigheden die ernstige vraagtekens oproepen over de onpartijdigheid van mr. Orie. Hierbij maak ik dan ook bezwaar tegen de betrokkenheid van mr. Orie.
- Ik verzoek u om een antwoord op de volgende vraag. Hoe kan het Hof zich als voldoende neutraal beschouwen ten aanzien van mijn wraking van mr. van Delden terwijl de leden als collega's gelijk met mr. van Delden op deze zaak gezet zijn ?
- Daar komt nog de volgende fundamentele vraag bovenop. Hoe denkt u zich geheel onpartijdig te kunnen opstellen ten aanzien van mr. van Oldenborgh, die niet 'zo maar' een advocaat is , maar een Raadsheer die tevens advocaat is en dan nog advocaat van een rechterlijk ambtenaar van de Hoge Raad. Is het oordelen over een lid van de rechterlijke macht niet voorbehouden aan de Hoge Raad, c.q. de Procureur-generaal daarbij ? Kúnt u dan wel onpartijdig oordelen zonder betrokkenheid van de Hoge Raad in deze ?
Algemeen is bekend de neiging van de leden van de rechterlijke macht elkaar af te dekken c.q.
'vriendelijk' te behandelen. Ik ga er van uit dat dat ten aanzien van het Hof van Discipline ook zo
ligt. Voor het geval u dat in twijfel zou trekken, verzoek ik u om inzage in al uw uitspraken van
de laatste vijf jaren, zodat ik met een professionele statistische analyse kan bewijzen dat uw
uitspraken over rechters/advocaten significant milder zijn dan die over 'zuivere' advocaten.
Naar het zich laat aanzien is ook mr. van Oldenborgh die mening toegedaan. Immers: zijn eerste
escapade (november/december 1988) valt nu nét samen met zijn benoeming tot Raadsheer in het
Hof te Den Haag; dat feit was mij toen niet bekend. Het maakt de indruk dat hij gedacht moet
hebben: nu word / ben ik Raadsheer en kan niemand mij meer iets maken, dus kan ik mij dit soort
optreden zoals een overval over het hoofd van een andere advocaat heen wel veroorloven.
Daar komt bij dat, naar ik meen, alle vermelde leden van dit Hof of rechter/raadsheer zijn of èn advocaat èn rechter zijn, tot zelfs uw griffier toe, indien hij tenminste dezelfde B.F. Keulen is als de advocaat van Benthem & Keulen te Utrecht. Daarmee is er sprake van een college van allemaal leden van de rechterlijke macht die moeten gaan oordelen over een Raadsheer die tevens advocaat is. En dat moet onpartijdig heten ? Zoveel goedgelovigheid kan ik echt niet opbrengen. Ik voeg bij mij ter beschikking staande gegevens.
Al met al meen ik dat voor u allen geldt dat er evident sprake is van feiten en omstandigheden
waardoor de onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Ik zie dat zo in de zin van objectieve
(on)partijdigheid zoals naar ik meen, ook gebruikt door Straatsburg in het kader van schending van
het EVRM. Het lijkt mij dan ook dat deze situatie wel in strijd moet zijn met het EVRM.
- Mr. van Oldenborgh gaat er kennelijk een punt van maken dat de Dekens te traag zijn opgetreden. Maar hetzelfde geldt zeker ook voor de voorzitter van de Raad van Discipline die onredelijk getraineerd heeft. Hierover heb ik een klacht neergelegd bij de Procureur-generaal bij de Hoge Raad. Het resultaat is geweest dat mr. Robbers mijn klachten over alle anderen over wie ik ook
geklaagd heb in het kader van mijn klacht over mr. van Oldenborgh niet heeft afgehandeld, tot op de dag van vandaag. Dat komt, lijkt mij, neer op rechtsweigering. Ik kan niet aan de indruk ontkomen dat ook uw Hof erg traag reageert; ik kan mij moeilijk voorstellen dat een doorlooptijd (indienen beroep tot datum zitting) van 14 maanden normaal of wenselijk kan zijn. Daarom verzoek ik u om inzage in al uw uitspraken van de laatste vijf jaar zodat ik met een statistische analyse kan nagaan of het hier gaat om een onredelijk lange wachttijd of om een statistische uitbijter.
- Voor het geval uw Hof tot de slotsom zou komen, dat ondanks het feit dat de wetgever geen
verjaringstermijn heeft gesteld, vis-a-vis Raadsheer/Advocaat mr. van Oldenborgh er toch sprake is van een onredelijke duur, c.q. een de facto verjaring, verzoek ik u bij deze desondanks toch aan waarheidsvinding niet voorbij te gaan, conform uw bevoegdheden alle feiten te onderzoeken en tot een afgewogen inhoudelijk oordeel te komen. Ik heb hier namelijk groot belang bij. Nu reeds breng ik onder uw aandacht dat ik het achterwege blijven van een dergelijke complete op feiten gebaseerde analyse en oordeel zal beschouwen als een schending van het EVRM.
- Het optreden van mr. van Oldenborgh en van mr. van Delden kan niet worden los gezien van de
totale situatie. Om der wille van uw inzicht in de context sluit ik hierbij in enig ondersteunend materiaal in.
- Deze brief wordt geplaatst op de Sociale Databank Nederland op internetadres
http/bur-dis1.htm. Een spoedige reactie van uw zijde zou ik waarderen, eens te
meer omdat voor uw antwoord al gereserveerd is het internetadres bur-dis2.htm
Hoogachtend,
Drs. N.C. Burhoven Jaspers MBA
tel + fax: 070 5118922
van Polanenpark 58
2241 RS Wassenaar
BIJLAGEN:
Gegevens over leden en de griffier van het Hof van Discipline d.d. 98-08-23
Relaas 'Met Recht Rot'
Brief aan Minister-president Kok (10-5-98) met bijlage I.1, I.2, II, III.1, III.2, III.3
C.V.
Zie ook:
Brief aan de minister van BiZa
Tweede brief aan de Nationale Ombudsman
Derde brief aan de Nationale Ombudsman
Eerste brief aan Minister-president W. Kok
Tweede brief aan Minister-president W. Kok
Derde brief aan Minister-president W. Kok
|