AANGETEKEND AAN:
De Nationale Ombudsman
Mr. Drs. M. Oosting
Het Bureau van de Nationale Ombudsman
Stadhoudersplantsoen 2, Postbus 29729
2502 LS den Haag
Onder verwijzing naar bovenvermelde briefwisseling vraag ik uw aandacht voor enkele opmerkingen, al zullen mijn standpunten u al gedeeltelijk bekend zijn. Mede uit antwoorden op vragen gesteld door TK-lid Hendriks aan de minister van Justitie valt op te maken dat u van mening bent dat mijn bij u neergelegde klachten naar behoren zijn afgehandeld. Ik kan het daarmee niet eens zijn,
evenmin met de wijze waarop u de meest essentiële elementen van mijn klachten ecarteerde; in verwijs naar mijn eerder commentaar gegeven in mijn brieven en naar de korte samenvatting gegeven op pagina 48 van het IRM-rapport.
U hebt daarbij naar mijn mening gehandeld in strijd met de Wet op de Nationale Ombudsman, die per slot van rekening werd ingevoerd ter bescherming van de burger tegen al te grofstoffelijk optreden van een overheid. Nu is daar bovenop gekomen dat u in uw brief van 5 maart 1997 als vaststaand feit meedeelt dat u geheel eenzijdig besloten hebt het onderzoek te beëindigen. Ook dit lijkt mij in strijd met de Wet op de Nationale Ombudsman en wel met artikelen 26 en 27; de openbare toegankelijkheid van het door de Nationale Ombudsman gevormde oordeel over het optreden van een overheid jegens een burger vormt een hoeksteen van het instituut van de nationale ombudsman.
Door u te onttrekken aan het vormen van een oordeel dat neergelegd dient te worden in uw voor het
publiek vrijelijk toegankelijke register, schendt u de wet en handelt u in strijd met de intentie van de wetgever. Als burger moet ik kunnen verwachten dat u zich gedraagt in overeenstemming met de wet op
de Nationale Ombudsman; u staat niet boven de wet en het staat u niet vrij deze zomaar op eigen houtje te hanteren in strijd met die wet.
In casu wordt aldus vermeden dat er nog een oordeel over de bewuste aangelegenheid en het gedrag van
de minister van Justitie terzake gevormd wordt en voor buitenstaanders beschikbaar wordt. Zo misbruikt
u uw bevoegdheden teneinde deze kwestie te onttrekken aan het oog van de burger en wordt ook wat u
betreft deze zaak definitief compleet onder het kleed geveegd; de protectie van de overheid in deze is een feit.
Een uiterst bedenkelijke gang van zaken in het kader van een art 12 Sv-klachtprocedure, die naar mijn
mening evident neerkomt op onrechtmatig afdekken van bancair optreden in valse hoedanigheid (voor circa fl 150.000) door een gerechtsauditeur van de Hoge Raad, werd door de minister van Justitie gedekt; de echte feiten zijn u bekend. Een aansluitende klacht over het optreden van de minister van Justitie ingediend bij u, werd door u in strijd met de wet ontkracht en vervolgens onder het kleed geveegd. Aldus heeft ook u, op uw beurt, uw bevoegdheden misbruikt voor een bijdrage aan het zo onvoorwaardelijk protegeren van een lid van de rechterlijke macht. Mede vanwege dit punt, dat sowieso al neerkomt op ongelijke behandeling ten faveure van een lid van de rechterlijke macht, acht ik uw optreden in strijd met het idee van een eerlijke rechtsgang conform artikel 6 EVRM.
Mijn mening over (de rol van) Mr. L. de Bruin, uw substituut sinds 1993 en oude/goede studievriendin van de bewuste gerechtsauditeur, is u bekend. De benoeming van uw substituut-ombudsman in juni 1996 tot plaatsvervangend Raadsheer van het Gerechtshof te Amsterdam maakt op mij en anderen de indruk van een beloning voor bewezen diensten, te weten de systematische protectie van de belangen van leden van ook de staande magistratuur. Dit soort situatie roept ook vermoeden op van zeer bedenkelijke belangenverstrengeling ten koste van het imago van het bureau van de Nationale Ombudsman. De vraag kan gesteld worden of men hier eigenlijk niet kan spreken van bewuste volksverlakkerij.
Met anderen kan ik niet aan de conclusie ontkomen dat in het bijzonder door uw substituut maar met
volledig medeweten en instemming van uw zijde en dus geheel onder uw verantwoordelijkheid, de facto
aan de staande magistratuur (griffie/PG/OM) dezelfde totale immuniteit verleend wordt als aan de zittende magistratuur, waarvan de leden immers volgens de wet gevrijwaard zijn van uw kritische blik als Nationale Ombudsman (zie het in het IRM-rapport over de totstandkoming van de wet op de Nationale Ombudsman gestelde).
Dit is totaal in strijd met de wet waaraan u zich dient te houden, met de bedoeling van de wetgever en het komt neer op misbruik van macht in vol bewustzijn. Daar komt nog bovenop dat u daarbij uw
bevoegdheden misbruikt voor het afdekken van de gevestigde orde terwijl juist volledige onafhankelijkheid daarvan zo cruciaal is voor de Nationale Ombudsman. Mijn kritische brief aan u d.d. 24 februari 1997 betreffende mijn gecombineerde klacht tegen de ministers van Justitie en van Financiën is kennelijk ook geheel "ondergeschoffeld".
Klaarblijkelijk heeft u als de Nationale Ombudsman ergens onderweg uw loyaliteit verlegd van de door een overheid gemangelde burger naar de, de burger mangelende overheid; in het bijzonder als het de minister van Justitie, of in concreto de diensten van dat ministerie c.q. het OM, betreft. Het lijkt mij dat u aldus iedere aanspraak op respect van de zijde van de burger verspeelt. Ik neem aan dat ik mijn begrip van de situatie voldoende duidelijk heb uiteengezet.
Hoogachtend,
Drs. N.C. Burhoven Jaspers MBA
tel + fax: 070 5118922
van Polanenpark 58
2241 RS Wassenaar
Zie ook:
Eerste brief aan de Nationale Ombudsman
Tweede brief aan de Nationale Ombudsman
Brief aan Minister-president W. Kok