Advocatenwet
§ 1. Van de
inschrijving en de beëdiging van de advocaten; van het
tableau(1-9a)
§ 1a. Van de
opleiding en de stage van advocaten(9b-9i)
§ 2. Van de
bevoegdheden en verplichtingen der advocaten(10-16)
§ 2a. Van de
bevoegdheden en verplichtingen van andere dan in Nederland
ingeschreven advocaten(16a-16f)
§ 3. Van de
Nederlandse orde van advocaten, van de orden in de
arrondissementen,
en van haar
organen
Afdeling 1. Van de samenstelling
en de bevoegdheid(17-36)
Afdeling 2. Van
de vergaderingen(37-45)
§ 4. Van de
tuchtrechtspraak(46-60a)
§ 5. Van de
procureurs(61-69a)
§ 6. Van het bureau
van consultatie
70-77(vervallen)
§ 8.
Slotbepalingen(78-83)
(26 april 1995, Stb. 250)
---------------------------------------------------------------------------------
365
Wet van 23 juni
1952, houdende instelling van de Nederlandse orde van
advocaten
alsmede regelen betreffende
orde en discipline voor de advocaten en procureurs
---------------------------------------------------------------------------------
Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der
Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau,
enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen
zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de
Nederlandse orde
van advocaten in te
stellen, alsmede de regelen betreffende de orde en
discipline voor de advocaten en procureurs te
herzien;
Zo is het, dat Wij, de Raad van
State gehoord, en met gemeen overleg der
Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij
goedvinden en
verstaan bij
deze:
§
1. Van de inschrijving en de beëdiging van de advocaten; van het
tableau
Artikel
1
1. De advocaten worden
ingeschreven bij de rechtbank van het arrondissement,
waarin hun kantoor is gevestigd.
2. De bij de rechtbank in het arrondissement
's-Gravenhage ingeschreven
advocaten
zijn tevens advocaat bij de Hoge Raad.
3. Een advocaat kan slechts bij één rechtbank ingeschreven
zijn.
4. De inschrijving als advocaat
geschiedt voorwaardelijk of onvoorwaardelijk.
5. Voorwaardelijke inschrijving vindt plaats indien de verzoeker
geen bewijs kan
overleggen dat hij met
gunstig gevolg het in artikel 9c bedoelde examen heeft
afgelegd of niet in het bezit is van een ten aanzien van
het beroep van advocaat
afgegeven
EG-verklaring als bedoeld in de Algemene wet erkenning
EG-hoger-onderwijsdiploma's dan wel in de Algemene wet
erkenning
EG-beroepsopleidingen. In alle
overige gevallen geschiedt de inschrijving
onvoorwaardelijk. Wordt het bewijs of de verklaring nadien alsnog
overgelegd dan
wordt van rechtswege aan
de inschrijving het voorwaardelijk karakter ontnomen.
Artikel
2
1. Ieder die aan een
universiteit dan wel de Open Universiteit waarop de Wet op
het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
betrekking heeft, hebben
verkregen het
doctoraat in de rechtsgeleerdheid of het recht om de titel
meester
te voeren, mits dit doctoraat of
dit recht verkregen is op grond van het
afleggen van een examen in het privaatrecht met inbegrip van
burgerlijk
procesrecht, het strafrecht
met inbegrip van strafprocesrecht, alsmede in een
van de volgende drie vakken: staatsrecht, bestuursrecht
met inbegrip van
administratief
procesrecht, of belastingrecht, is bevoegd aan de voorzitter
van
de rechtbank schriftelijk
inschrijving als advocaat te verzoeken. Eveneens is
bevoegd inschrijving te verzoeken degene die in het
bezit is van een ten aanzien
van het
beroep van advocaat afgegeven EG-verklaring als bedoeld in de
Algemene
wet erkenning
EG-hoger-onderwijsdiploma's dan wel in de Algemene wet
erkenning
EG-beroepsopleidingen.
2.
Gelijktijdig met de indiening van het verzoek als bedoeld in het eerste
lid
legt de verzoeker over een
verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de
Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen
omtrent het gedrag (Stb.
1955, 395).
Indien de verzoeker elders als advocaat ingeschreven is of
is
geweest, legt hij tevens over een
document dat is afgegeven door de raad van
toezicht aldaar, waaruit blijkt dat de verzoeker in het kader van
de uitoefening
van zijn beroep als
advocaat niet tuchtrechtelijk is veroordeeld noch in staat
van faillissement heeft verkeerd.
3. De griffier zendt onverwijld afschrift van het
verzoek en de daarbij
overgelegde
verklaringen of documenten aan de raad van toezicht, bedoeld
in
artikel 22, eerste lid, van deze
wet.
4. Indien de raad van toezicht
zich, overeenkomstig artikel 4, eerste lid, tegen
inwilliging van een verzoek om inschrijving met vrucht
heeft verzet, wordt een
nieuw verzoek,
binnen een jaar na het eerstbedoelde ingediend, buiten
behandeling gelaten, tenzij, naar het oordeel van de
voorzitter van de
rechtbank, wijziging
in de omstandigheden of het feit dat het verzoek bij een
andere rechtbank is ingediend behandeling van het
verzoek rechtvaardigt; in het
laatste
geval handelt de griffier, zoals in het vorige lid is bepaald.
Artikel
3
1. De advocaten worden bij de
rechtbank, waarbij zij verlangen te worden
ingeschreven, op requisitoir van het openbaar ministerie
beëdigd.
2. Zij leggen de navolgende eed
of belofte af:
"Ik zweer (beloof)
getrouwheid aan de Koning, gehoorzaamheid aan de Grondwet,
eerbied voor de rechterlijke autoriteiten, en dat ik
geen zaak zal aanraden of
verdedigen,
die ik in gemoede niet gelove rechtvaardig te zijn."
Artikel
4
1. De verzoeker wordt niet
toegelaten tot de beëdiging, indien de raad van
toezicht binnen zes weken na de indiening van het verzoek verklaart
tegen de
inschrijving verzet te
doen.
2. Deze beschikking kan alleen
worden genomen op een der na te noemen gronden:
a. dat de verzoeker niet voldoet aan de in artikel 2 gestelde
vereisten voor de
inschrijving, dan wel
de in dat artikel bedoelde verklaringen of documenten niet
heeft overgelegd.
b.
dat gegronde vrees bestaat, dat de verzoeker als advocaat inbreuk zal
maken
op de voor advocaten geldende
wetten, verordeningen en besluiten of zich
anderszins zal schuldig maken aan enig handelen of nalaten dat een
behoorlijke
advocaat niet
betaamt;
c. dat verzoeker met toepassing
van artikel 8, derde lid, van het tableau is
geschrapt zonder dat alsnog het daar bedoelde bewijs kan worden
overgelegd.
3. Indien de raad van
toezicht binnen die termijn geen verzet heeft gedaan, of
vóór de afloop daarvan verklaart geen bezwaar tegen de
beëdiging te hebben, kan
de beëdiging,
mits binnen een jaar na de indiening van het verzoek,
geschieden.
Artikel
5
1. De secretaris van de raad
van toezicht maakt de beschikking, houdende verzet
tegen de inschrijving, onverwijld
bekend:
a. aan de
verzoeker;
b. aan de rechtbank, bij
welke inschrijving is verzocht.
2. De
verzoeker kan gedurende zes weken na de bekendmaking beklag doen bij
het
hof van discipline, bedoeld in
artikel 51.
3. Het beklag wordt gedaan
bij verzoekschrift, in zevenvoud in te dienen en
vergezeld van zes afschriften van de beslissing,
waartegen het beklag is
gericht. De
griffier zendt onverwijld een der exemplaren van het
verzoekschrift
aan de raad van toezicht,
die de beslissing heeft genomen. Op de behandeling van
het beklag zijn de hoofdstukken 6 en 7 van de Algemene
wet bestuursrecht niet
van
toepassing.
Artikel
6
1. Het hof van discipline
beslist niet dan na verhoor of behoorlijke oproeping
van de verzoeker en van de raad van toezicht. Op de
behandeling van de zaak zijn
artikel 56,
zesde lid, en artikel 57, tweede lid, van overeenkomstige
toepassing.
2. De raad
van toezicht kan zich door zijn deken of een zijner leden
doen
vertegenwoordigen; de verzoeker kan
zich door een advocaat doen bijstaan.
Artikel
7
De griffier zendt onverwijld
afschrift van de beslissing:
a. aan de
verzoeker;
b. aan de raad van
toezicht;
c. aan de rechtbank, bij welke
de inschrijving werd verzocht.
Artikel 8
1. De
advocaten worden door de griffier op het tableau gesteld op vertoon
hunner
akte van beëdiging, welke alsdan
en daarna telkenjare in de maand september door
de griffier kosteloos wordt geviseerd.
2. Zij, die verlangen niet langer op het tableau te staan, als
advocaat bij een
andere rechtbank
ingeschreven worden, enige betrekking verkrijgen, waarmede
het
beroep van advocaat onverenigbaar
is, of hun akte van beëdiging niet binnen de
tijd tot het viseren daarvan voorgeschreven, aan de griffier tot
dat einde ter
hand stellen, worden op
hun aangifte of op requisitoir van het openbaar
ministerie, de raad van toezicht gehoord, van het tableau
geschrapt.
3. Van het tableau worden
eveneens geschrapt zij die, hetzij onafgebroken,
hetzij met onderbrekingen, gedurende een tijdvak van
drie jaar voorwaardelijk
als advocaat
ingeschreven hebben gestaan zonder dat het bewijs, dat met
gunstig
gevolg het in artikel 9c
bedoelde examen is afgelegd, kan worden overgelegd. De
schrapping geschiedt in dit geval na kennisgeving door
de algemene raad met
ingang van een
tijdstip dat ten minste twee maanden en ten hoogste zes
maanden
na de datum van kennisgeving
gelegen is.
Van de kennisgeving wordt
gelijktijdig mededeling gedaan aan de advocaat, die
het betreft, aan de patroon en aan het openbaar
ministerie. Voor voorwaardelijk
ingeschreven advocaten die in deeltijd werkzaam zijn, wordt het in
de eerste
volzin bedoelde tijdvak naar
evenredigheid verlengd, met dien verstande dat deze
verlenging niet meer dan drie jaar kan
bedragen.
4. De griffier geeft van de
inschrijving of de schrapping binnen acht dagen
schriftelijk kennis aan de algemene raad en aan de raad van
toezicht.
5. Gelijke kennisgeving binnen
dezelfde termijn geschiedt daarenboven door de
griffier bij de rechtbank in het arrondissement 's-Gravenhage aan
de Hoge Raad
en het gerechtshof te
's-Gravenhage en door de griffier bij de rechtbank in een
der overige arrondissementen, waarin een gerechtshof is
gevestigd, aan dat
gerechtshof.
6. Schrapping van
het tableau brengt mede verlies van de betrekkingen,
waarbij
de hoedanigheid van advocaat
vereiste voor verkiesbaarheid of benoembaarheid
is.
Artikel
9
1. De raad van toezicht kan
gedurende één jaar nadat een advocaat is beëdigd,
beslissen dat hij van het tableau zal worden geschrapt,
wanneer hetzij de
advocaat de raad van
toezicht of het hof van discipline zo onjuiste of
onvolledige inlichtingen heeft verstrekt, dat hij, ware
de juiste toedracht van
zaken de raad
van toezicht of het hof van discipline bekend geweest, niet tot
de
beëdiging zou zijn toegelaten, hetzij
de advocaat zich in het tijdvak tussen het
verzoek tot inschrijving en de beëdiging aan een zo ernstige
misdraging heeft
schuldig gemaakt, dat
hem, indien hij na de beëdiging zich daaraan zou hebben
schuldig gemaakt, de maatregel van schrapping van het
tableau zou zijn opgelegd.
2. Op de
behandeling van de zaak zijn de artikelen 47 en 49, tweede tot en
met
laatste lid, van overeenkomstige
toepassing.
3. De secretaris van de raad
van toezicht maakt een beschikking als bedoeld in
het eerste lid, onverwijld bekend.
4. Van een zodanige beslissing kan de betrokken advocaat
binnen zes weken na de
bekendmaking in
hoger beroep komen bij het hof van discipline. Artikel 5,
derde
lid, en artikel 6 zijn van
overeenkomstige toepassing.
5. De
griffier van het hof van discipline zendt onverwijld afschrift van
de
beslissing aan de betrokken advocaat
en aan de raad van toezicht.
6. Zodra de
beslissing tot schrapping van het tableau in kracht van gewijsde
is
gegaan, wordt zij door de secretaris
van de raad van toezicht medegedeeld aan de
rechtbank, bij welke de advocaat is
ingeschreven.
Artikel
9a
Tot het voeren van de titel
van advocaat is uitsluitend gerechtigd hij die als
advocaat binnen Nederland is ingeschreven en hij die
buiten Nederland tot het
voeren van een
overeenkomstige titel bevoegd is.
§ 1a. Van de opleiding en de
stage van advocaten
Artikel 9b
1. Elke
advocaat met uitzondering van de advocaat die in het bezit is van
een
ten aanzien van het beroep van
advocaat afgegeven EG-verklaring als bedoeld in
de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma's dan wel in de
Algemene wet
erkenning
EG-beroepsopleidingen is verplicht gedurende de eerste drie
jaar
waarin hij als zodanig is
ingeschreven als stagiaire de praktijk uit te oefenen
onder toezicht van een andere advocaat - hierna te
noemen de patroon - en bij
deze kantoor
te houden.
2. Voor stagiaires die in
deeltijd werkzaam zijn wordt de duur van de stage naar
evenredigheid verlengd. Voorts kan de duur van de stage
met ten hoogste drie
jaar worden
verlengd indien de raad van toezicht van oordeel is dat de
stagiaire
nog niet over voldoende
praktijkervaring beschikt. De duur van de stage kan door
de raad van toezicht, met goedkeuring van de algemene
raad, op verzoek van de
stagiaire worden
verkort.
3. Van de verplichting van de
stagiaire bij een patroon kantoor te houden kan de
raad van toezicht vrijstelling verlenen, indien naar het
oordeel van de raad een
behoorlijke
praktijkuitoefening, waaronder de financiering van de praktijk en
de
dekking van het risico van de
beroepsaansprakelijkheid van de stagiaire,
overeenkomstig de daaromtrent gestelde voorschriften bij of
krachtens deze wet,
verzekerd is. Is dit
naar het oordeel van de raad niet langer het geval, dan
kan
een verleende vrijstelling worden
ingetrokken.
4. Indien de raad de in het
derde lid bedoelde vrijstelling heeft verleend,
wijst hij, indien de stagiaire geen patroon heeft kunnen vinden die
zich met het
vereiste toezicht wil
belasten, een advocaat als patroon aan, tenzij dit voor de
desbetreffende advocaat een onredelijke last zou
vormen.
5. Tegen het verlengen van de
duur van de stage, het weigeren of intrekken van
een vrijstelling op voet van het bepaalde in het derde
lid, de aanwijzing van
een patroon met
toepassing van het vierde lid, of de weigering van zulk
een
aanwijzing, kan een belanghebbende
administratief beroep instellen bij de
algemene raad.
6. Bij of
krachtens verordening als bedoeld in artikel 28 wordt bepaald wie
als
patroon kunnen optreden,
onderscheidenlijk als patroon kunnen worden aangewezen,
aan welke verplichtingen de patroon en de stagiaire
hebben te voldoen, alsmede
wanneer en in
welke gevallen de tussen hen bestaande verhouding haar begin
en
einde neemt.
Artikel 9c
1.
De Nederlandse orde van advocaten draagt zorg voor een opleiding
voor
stagiaires en stelt de stagiaire in
de gelegenheid deze opleiding te volgen die
met een examen wordt afgesloten.
2. De volgende onderwerpen, de opleiding als bedoeld in het eerste
lid
betreffende, worden nader
vastgesteld bij of krachtens verordening als bedoeld
in artikel 28, tenzij daarin bij algemene maatregel van
bestuur is voorzien:
a. de inhoud en de
duur van de opleiding;
b. de omvang van
het examen en de wijze waarop het examen wordt afgenomen;
c. de eisen voor de toelating tot het afleggen van het
examen;
d. de eisen voor het verkrijgen
van vrijstelling voor bepaalde onderdelen van
het examen;
e. de aan de
stagiaire in rekening te brengen cursus- en
examengelden.
Artikel
9d
1. Er is een curatorium dat
toezicht houdt op de opleiding en het examen. Het
curatorium bestaat uit vijf leden, waarvan drie worden
benoemd door Onze
Minister van Justitie
en twee door het college van afgevaardigden. Onze Minister
van Justitie wijst uit de leden ook de voorzitter
aan.
2. De leden van het curatorium
treden om de vier jaar af en kunnen eenmaal
worden herbenoemd.
Artikel 9e
Tegen een op
grond van het bepaalde bij of krachtens artikel 9c genomen
beslissing kan een belanghebbende administratief beroep
instellen bij het
curatorium.
Artikelen
9f-9h
[Deze artikelen zijn
vervallen.]
Artikel
9i
Het curatorium brengt elk
jaar aan Onze Minister van Justitie en aan de algemene
raad verslag uit omtrent zijn werkzaamheden. Dit verslag
wordt algemeen
verkrijgbaar
gesteld.
§ 2. Van de bevoegdheden en verplichtingen der
advocaten
Artikel
10
De advocaten oefenen de
praktijk uit overeenkomstig de bevoegdheden en
vereisten, bij de Wetboeken van Burgerlijke Rechtsvordering en
Strafvordering en
bij de bijzondere
wetten en besluiten gegeven en gevorderd, en
overeenkomstig
deze wet en de daarop
berustende verordeningen en besluiten.
Artikel 11
1. Zowel in
burgerlijke als in strafzaken hebben de advocaten, bij
welke
rechtbank binnen het Rijk ook
ingeschreven, de bevoegdheid, om als zodanig ook
voor alle andere rechterlijke colleges binnen het Rijk
op te treden.
2. In de gevallen, waarin
een advocaat zijn beroep uitoefent buiten het
arrondissement, waarin zijn kantoor is gevestigd, kan van hem vóór
alle
toelating worden gevorderd de
vertoning van zijn akte van beëdiging, naar de
voorschriften van artikel 8 van deze wet behoorlijk
geviseerd.
Artikel
12
1. De advocaten zijn
verplicht hun kantoor te hebben binnen het arrondissement
der rechtbank, bij welke zij zijn
ingeschreven.
2. Zij mogen niet tevens
in een ander arrondissement een kantoor hebben.
3. Het kantoor van de advocaat geldt voor al zijn handelingen als
zodanig als
gekozen woonplaats. De
advocaat, die zijn kantoor niet heeft in de gemeente,
waar de rechtbank, bij welke hij is ingeschreven, is
gevestigd, moet bovendien
een woonplaats
in die gemeente kiezen en daarvan doen blijken ter
griffie.
4. Door Onze Minister van
Justitie kan om bijzondere redenen aan een advocaat,
die zijn kantoor buiten Nederland wenst te vestigen,
ontheffing van het in het
eerste lid
vervatte voorschrift worden verleend. De raad van toezicht
wordt
tevoren gehoord.
5. Advocaten, die aan de voorschriften van dit artikel
niet voldoen, worden, na
een aanmaning
daartoe door de raad van toezicht, op requisitoir van het
openbaar
ministerie van het tableau
geschrapt.
Artikel
13
1. De rechtzoekende die niet
of niet tijdig een advocaat bereid vindt hem zijn
diensten te verlenen in een zaak, waarin
vertegenwoordiging door een advocaat is
voorgeschreven dan wel bijstand uitsluitend door een advocaat of
procureur kan
geschieden, kan zich
wenden tot de deken van de orde van advocaten in het
arrondissement waar de zaak moet dienen, met het verzoek
een advocaat aan te
wijzen.
2. De deken kan het
verzoek alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Hij kan
een
aanwijzing op grond van bijzondere
redenen wijzigen of intrekken.
3. Binnen
zes weken na de bekendmaking van de beschikking, houdende
afwijzing
van het verzoek, kan de
belanghebbende beklag doen bij het hof van discipline.
Op de behandeling van het beklag zijn de hoofdstukken 6
en 7 van de Algemene wet
bestuursrecht
niet van toepassing.
4. De aangewezen
advocaat is verplicht zijn diensten te verlenen.
5. De advocaat, door het bureau
rechtsbijstandvoorziening als raadsman
toegevoegd, is verplicht als zodanig op te treden of zich
overeenkomstig artikel
46 van het
Wetboek van Strafvordering te doen vervangen, zolang niet een
gekozen
raadsman is opgetreden of op de
voet van artikel 45 van het Wetboek van
Strafvordering een ander is toegevoegd.
Artikel 14
De
advocaten pleiten staande, gekleed in het kostuum bij het
bijzondere
reglement op dat onderwerp
bepaald, des goedvindende met gedekten hoofde.
Artikel 15
Het beroep van advocaat is verenigbaar met dat van
procureur.
Artikel
16
1. Advocaten, die in staat
van faillissement worden verklaard, wegens schulden
worden gegijzeld of onder curatele worden gesteld, zijn
gedurende de duur van
het
faillissement, de gijzeling of de curatele van rechtswege in de
uitoefening
van de praktijk
geschorst.
2. Een advocaat, die wegens
lichaams- of zielsgebreken niet in staat is tot
behoorlijke uitoefening van de praktijk, kan na verhoor of
behoorlijke oproeping
door de raad van
discipline voor onbepaalde tijd in de uitoefening van de
praktijk worden geschorst. Op de behandeling van de zaak
zijn de artikelen 47 en
49, tweede tot
en met tiende lid, van overeenkomstige toepassing. Op verzoek
van
de advocaat kan de raad van
discipline te allen tijde de schorsing opheffen.
3. De griffier van de raad van discipline zendt
onverwijld afschrift van een
beslissing,
waarbij de schorsing is uitgesproken of op een verzoek tot
opheffing
van de schorsing is beslist,
bij aangetekende brief aan de advocaat, aan de
deken van de orde in het betrokken arrondissement en aan de deken
van de
Nederlandse orde van
advocaten.
4. Zowel de advocaat als de
deken der Nederlandse orde van advocaten kan binnen
zes weken na de bekendmaking daarvan tegen een
beslissing als in het vorige lid
bedoeld
in hoger beroep komen bij het hof van discipline. Artikel 56, derde
lid,
artikel 57 met uitzondering van het
vijfde lid, alsmede artikel 58 zijn van
overeenkomstige toepassing.
5. De
beslissing tot schorsing in de uitoefening van de
praktijk,
onderscheidenlijk tot
opheffing van de schorsing, wordt, zodra zij in kracht van
gewijsde is gegaan, door de griffier van de raad van
discipline medegedeeld aan
de rechtbank,
bij welke de advocaat is ingeschreven.
6. De geschorste mag gedurende de schorsing de titel van advocaat
niet voeren.
§ 2a. Van de bevoegdheden en verplichtingen van andere dan in
Nederland
ingeschreven
advocaten
Artikel
16a
De bepalingen van deze wet
en andere wettelijke voorschriften betreffende
advocaten, hebben uitsluitend betrekking op in Nederland
ingeschreven advocaten,
voor zover die
voorschriften of de navolgende, tot deze paragraaf
behorende,
artikelen niet anders
bepalen.
Artikel
16b
Voor de uitoefening in
Nederland van werkzaamheden bij wijze van
dienstverrichting, worden mede als advocaat aangemerkt, personen
die niet als
zodanig in Nederland zijn
ingeschreven, maar die wel in een andere tot de
Europese Economische Gemeenschap behorende staat of in een andere
staat die
partij is bij de Overeenkomst
betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna
te noemen staat van herkomst, gerechtigd zijn hun
beroepswerkzaamheden uit te
oefenen
onder de benaming advocaat of een daarmede overeenkomstige benaming
in
de taal of in een der talen van de
staat van herkomst.
Artikel
16c
Wanneer de in het vorige
artikel bedoelde personen, hierna te noemen: bezoekende
advocaten, bij de uitoefening in Nederland van
werkzaamheden bij wijze van
dienstverrichting hun titel voeren, dienen zij daarbij de
beroepsorganisatie te
vermelden waartoe
zij behoren of het gerecht waarbij zij overeenkomstig de
wettelijke regeling van de staat van herkomst zijn
toegelaten.
Artikel
16d
1. De werkzaamheden, bij
wijze van dienstverrichting, betreffende de
vertegenwoordiging en de verdediging van een cliënt in rechte of
ten overstaan
van een overheidsinstantie
worden door bezoekende advocaten onder dezelfde
voorwaarden uitgeoefend als die welke gelden voor in Nederland
ingeschreven
advocaten.
2. Bij de uitoefening van de in het eerste lid genoemde
werkzaamheden nemen
bezoekende advocaten
de beroepsregels in acht die gelden voor in Nederland
ingeschreven advocaten, met inbegrip van de
verordeningen genoemd in artikel
28,
onverminderd hetgeen waartoe zij als advocaat in de staat van
herkomst
verplicht zijn.
3. Bij het optreden ten overstaan van een
overheidsinstantie moeten bezoekende
advocaten desgevraagd hun bevoegdheid tot de uitoefening van het
beroep van
advocaat ten genoegen van die
instantie aantonen.
Artikel
16e
1. Bij de uitoefening van
werkzaamheden, bij wijze van dienstverrichting,
betreffende de vertegenwoordiging en de verdediging van een cliënt
in rechte,
waarvoor ingevolge de wet de
bijstand of vertegenwoordiging van een advocaat of
procureur is voorgeschreven, moet een bezoekende
advocaat samenwerken met een in
Nederland ingeschreven advocaat, hierna te noemen de samenwerkende
advocaat.
2. De samenwerkende advocaat
dient zich tevoren te vergewissen van de
bevoegdheid van de bezoekende advocaat tot uitoefening van het
beroep van
advocaat en is daarvoor
verantwoordelijk tegenover het betrokken gerecht.
3. De samenwerkende advocaat stelt de bezoekende
advocaat, alvorens deze voor de
eerste
maal als zodanig in rechte optreedt, voor aan de rechter die de
leiding
heeft van de
terechtzitting.
4. De bezoekende
advocaat wordt geacht voor de in het eerste lid bedoelde
werkzaamheden woonplaats te hebben gekozen ten kantore
van de samenwerkende
advocaat.
5. In de gevallen dat
advocaten verplicht of gerechtigd zijn tot het dragen van
een bijzonder kostuum, mag de bezoekende advocaat,
indien hij zulks verkiest, in
plaats
daarvan het kostuum dragen dat is voorgeschreven in de staat
van
herkomst.
6. De rechter die de leiding heeft van de terechtzitting kan
bezoekende
advocaten toestaan zich van
een andere taal te bedienen dan de Nederlandse,
indien hij van mening is dat daardoor een goede rechtsbedeling niet
wordt
geschaad. Hij kan daarbij als
voorwaarde stellen dat van een tolk gebruik
gemaakt wordt.
Artikel
16f
Ten aanzien van andere
werkzaamheden, bij wijze van dienstverrichting, dan die
bedoeld in het eerste lid van artikel 16d, blijven
bezoekende advocaten
onderworpen aan de
voorwaarden en de beroepsregels van de staat van herkomst.
Zij dienen daarnaast de voor in Nederland ingeschreven
advocaten geldende
beroepsregels in acht
te nemen, met name die betreffende: (a) de
onverenigbaarheid van het uitoefenen van de werkzaamheden van
advocaat met het
verrichten van andere
werkzaamheden in Nederland, (b) het beroepsgeheim, (c) de
verhouding tot andere advocaten, (d) het verbod van
bijstand door een zelfde
advocaat aan
partijen met tegenstrijdige belangen en (e) de
publiciteit.
Laatstbedoelde regels zijn
slechts toepasselijk voor zover zij kunnen worden
nageleefd door een advocaat die niet in Nederland is
gevestigd en de naleving
ervan objectief
gerechtvaardigd is ten einde in Nederland de behoorlijke
uitoefening van de werkzaamheden van advocaten, de
waardigheid van het beroep en
de
inachtneming van de bedoelde regels inzake onverenigbaarheid te
verzekeren.
§
3. Van de Nederlandse orde van advocaten, van de orden in de
arrondissementen,
en van haar
organen
Afdeling 1. Van de
samenstelling en de bevoegdheid
Artikel 17
1. De
gezamenlijke advocaten, die in Nederland zijn ingeschreven, vormen
de
Nederlandse orde van advocaten. Zij
is gevestigd te 's-Gravenhage. Zij is een
publiekrechtelijk lichaam als bedoeld in artikel 134 van de
Grondwet.
2. De gezamenlijke advocaten,
die bij een zelfde rechtbank zijn ingeschreven,
vormen de orde van advocaten in het arrondissement.
3. De Nederlandse orde van advocaten en de orden zijn
rechtspersonen.
Artikel
18
1. Aan het hoofd van de
Nederlandse orde van advocaten staat een algemene raad,
bestaande uit negen leden, onder wie de
deken.
2. De deken wordt bij
ontstentenis of verhindering vervangen door een lid van de
algemene raad, daartoe door die raad
aangewezen.
Artikel
19
1. De deken en de overige
leden van de algemene raad worden gekozen door een
college van afgevaardigden, dat daartoe ieder jaar in de
maand november
bijeenkomt.
2. Het lidmaatschap
van de algemene raad is niet verenigbaar met het
lidmaatschap van het college van
afgevaardigden.
3. Jaarlijks treden twee
leden volgens een door de algemene raad vast te stellen
rooster af.
4. In
vacatures die tussentijds ontstaan voorziet het college van
afgevaardigden
zo spoedig mogelijk, zo
nodig in een buitengewone vergadering.
5. Niemand kan langer dan negen jaren in het geheel, als deken of
als lid, deel
uitmaken van de algemene
raad.
Artikel
20
1. De afgevaardigden en hun
plaatsvervangers worden voor de tijd van drie jaren
gekozen in vergaderingen van de orden in de
arrondissementen in de maand oktober
te
houden; zij zijn herkiesbaar.
2. De
aantallen afgevaardigden en plaatsvervangers bedragen:
één voor orden, bestaande uit niet meer dan 50
advocaten,
twee voor orden, bestaande
uit 51-150 advocaten,
drie voor orden,
bestaande uit 151-300 advocaten,
vier
voor orden, bestaande uit 301-450 advocaten,
vijf voor orden, bestaande uit 451-600 advocaten,
zes voor orden, bestaande uit 601-750
advocaten,
zeven voor orden, bestaande
uit meer dan 750 advocaten.
3. Voor de
toepassing van het vorige lid is beslissend het aantal advocaten
in
een arrondissement ingeschreven op de
eerste oktober van het jaar waarin de
verkiezing, bedoeld in het eerste lid, wordt
gehouden.
4. De plaatsvervangers treden
op in volgorde van verkiezing.
5. Bij
gebleken behoefte kan in vacatures onmiddellijk worden
voorzien.
6. De secretaris van de
algemene raad treedt op als secretaris van de
vergadering van het college van
afgevaardigden.
Artikel
21
Bij verhindering van een
afgevaardigde, een vergadering van het college van
afgevaardigden bij te wonen, geeft hij daarvan
onverwijld kennis aan de in
artikel 20,
vierde lid, aangewezen plaatsvervanger.
Artikel 22
1. De orde in
het arrondissement wordt bestuurd door een raad van
toezicht,
bestaande in de
arrondissementen, waarin honderdeenenvijftig of meer
advocaten
de praktijk uitoefenen, uit
zeven en in de andere arrondissementen uit vijf
leden, onder wie de deken.
2. De
deken en de overige leden van de raad van toezicht worden uit de leden
der
orde gekozen in de jaarlijkse
vergadering der orde, te houden in de maand
oktober.
3. Voor de toepassing
van het eerste lid is beslissend het aantal advocaten in
een arrondissement ingeschreven op de eerste oktober van
het jaar waarin de
verkiezing wordt
gehouden. Moet door vermeerdering van dit aantal het
aantal
leden van de raad van toezicht
worden gewijzigd, dan geschiedt zulks in de
eerstvolgende jaarlijkse vergadering. Vermindering van het aantal
leden van de
raad van toezicht vindt
slechts plaats wanneer de reden daarvoor op de eerste
oktober van drie achtereenvolgende jaren heeft bestaan.
De vermindering
geschiedt in de
eerstvolgende jaarlijkse vergadering; alsdan treedt de
gehele
raad van toezicht af en wordt een
nieuwe raad van toezicht gekozen.
4.
Jaarlijks treden twee leden volgens door de raad van toezicht vast te
stellen
rooster af. De deken is
herkiesbaar. Een lid van de raad van toezicht kan steeds
tot deken gekozen worden. De leden van de raad van
toezicht zijn niet
herkiesbaar, tenzij
het huishoudelijk reglement anders bepaalt.
5. Bij gebleken behoefte kan in vacatures onmiddellijk worden
voorzien.
Artikel
23
1. De deken wordt bij
ontstentenis of verhindering vervangen door een lid van de
raad van toezicht, daartoe door die raad
aangewezen.
2. De raad van toezicht
wijst uit zijn midden een secretaris en een
penningmeester aan.
Artikel 24
1. Als leden
van de algemene raad, van het college van afgevaardigden en van
de
raden van toezicht zijn slechts
verkiesbaar advocaten die de ouderdom van
zeventig jaren nog niet hebben bereikt. Na het bereiken van die
leeftijd treden
zij af met ingang van de
eerstvolgende maand.
2. Bij
huishoudelijk reglement van de orde in het arrondissement kan
worden
bepaald dat als lid van de raad
van toezicht van die orde slechts advocaten
verkiesbaar zijn, die tenminste gedurende een bepaalde tijd, drie
jaren niet te
boven gaande, als zodanig
zijn ingeschreven.
Artikel
25
De vergadering der
Nederlandse orde van advocaten beraadslaagt over
onderwerpen,
die voor advocaten en
rechtzoekenden van belang zijn.
Artikel 26
De algemene
raad en de raden van toezicht bevorderen een behoorlijke
uitoefening
der praktijk en zijn bevoegd
tot het nemen van alle maatregelen, die daartoe
kunnen bijdragen. Zij komen op voor de rechten en
belangen en zien toe op de
naleving van
de plichten van de advocaten als zodanig en vervullen de taken
die
hun bij verordeningen zijn
opgedragen.
Artikel
27
De algemene raad
vertegenwoordigt de Nederlandse advocaten overal, waar
daartoe
aanleiding bestaat, ook indien
het belang der Nederlandse orde daarbij niet
rechtstreeks betrokken is.
Artikel 28
1. Het
college van afgevaardigden kan verordeningen vaststellen in het
belang
van de goede uitoefening van de
praktijk, daaronder begrepen verordeningen
betreffende de verzorging van advocaten bij hoge leeftijd en gehele
of
gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid
en van de nabestaanden van overleden
advocaten. Het college stelt voorts de nodige verordeningen vast
betreffende de
huishouding en de
organisatie van de Nederlandse Orde van Advocaten.
2. Voorstellen van verordeningen worden aan het college
van afgevaardigden
gedaan door de
algemene raad of door ten minste vijf afgevaardigden.
Alvorens
een ontwerp-verordening bij het
college van afgevaardigden in te dienen kan de
algemene raad de raden van toezicht uitnodigen hun oordeel kenbaar
te maken.
3. De verordeningen worden na
de vaststelling onverwijld medegedeeld aan Onze
Minister van Justitie en afgekondigd in de Nederlandse
Staatscourant.
Artikel
29
1. De verordeningen zijn
verbindend voor de leden van de Nederlandse orde van
advocaten, alsmede voor bezoekende advocaten volgens het
bepaalde in artikel
16d, tweede lid, en
in artikel 16f.
2. Zij mogen geen
bepalingen inhouden omtrent punten, waarin door of
krachtens
de wet is voorzien, noch
treden in aangelegenheden, die zich tengevolge van het
uiteenlopen der omstandigheden in de arrondissementen
niet lenen voor algemene
voorzieningen.
3. De bepalingen
van verordeningen, in welker onderwerp door of krachtens de
wet
wordt voorzien, houden van
rechtswege op te gelden.
Artikel
30
1. Besluiten van het college
van afgevaardigden, van de algemene raad of van
andere organen van de Nederlandse orde van advocaten kunnen bij
koninklijk
besluit worden geschorst of
vernietigd voor zover zij met het recht of met het
algemeen belang in strijd zijn.
2. De schorsing of vernietiging geschiedt binnen zes
maanden na de in artikel
28, derde lid,
bedoelde mededeling of, wanneer het een besluit van de
algemene
raad of van een ander orgaan
van de Nederlandse orde van advocaten betreft,
binnen zes maanden nadat het besluit ter kennis van Onze Minister
van Justitie
is gekomen, bij een met
redenen omkleed besluit, dat, in geval van schorsing, de
duur daarvan bepaalt.
3. Schorsing stuit onmiddellijk de werking van de geschorste
bepalingen. Zij
kan, ook na verlenging,
niet langer dan een jaar duren.
4. Is
binnen de voor schorsing bepaalde tijd de vernietiging bij
koninklijk
besluit niet uitgesproken,
dan wordt het geschorste besluit geacht geldig te
zijn.
5. Vernietiging
brengt mede de vernietiging van alle daarvoor vatbare
gevolgen
der vernietigde bepalingen,
voor zover bij koninklijk besluit niet anders is
bepaald.
Artikel 31
De algemene
raad en de raden van toezicht vertegenwoordigen de Nederlandse
orde
van advocaten, onderscheidenlijk de
orden, in en buiten rechte.
Artikel 32
1. De
algemene raad en de raden van toezicht besturen de Nederlandse orde
van
advocaten, onderscheidenlijk de
orden in de arrondissementen, en voeren het
beheer over haar vermogen, daaronder begrepen de handelingen
bedoeld bij het
tweede lid van artikel
1833 van het Burgerlijk Wetboek.
2. Het
college van afgevaardigden en de vergadering der orde in
het
arrondissement stellen jaarlijks de
bedragen vast, die de leden ter dekking van
de door de Nederlandse orde van advocaten, onderscheidenlijk door
de orde te
maken kosten moeten
bijdragen.
3. De algemene raad en de
raden van toezicht doen jaarlijks rekening en
verantwoording van hun geldelijk beheer. Deze rekening en
verantwoording wordt
onderzocht door een
commissie van drie leden, door het college van
afgevaardigden, onderscheidenlijk de orde, uit hun midden aan te
wijzen. De
commissie brengt verslag uit
aan het college onderscheidenlijk de orde.
Goedkeuring van de rekening door het college van
afgevaardigden,
onderscheidenlijk de
orde, strekt de algemene raad, onderscheidenlijk de raad
van toezicht, tot décharge.
4. Jaarlijks wordt door de algemene raad en de raden van toezicht
een verslag
betreffende het afgelopen
jaar uitgebracht en in de vergadering van het college
van afgevaardigden, onderscheidenlijk van de orde, ter
bespreking gesteld.
Artikel
33
De algemene raad houdt het
bureau van de Nederlandse orde van advocaten in stand
en geeft door middel daarvan voorlichting ten aanzien
van al die onderwerpen,
waarvan de
wetenschap voor de advocaat van belang is, streeft de eenheid
van
beroepsgenoten na en bevordert de
behandeling van wetenschappelijke en
praktische vraagstukken in algemene vergaderingen van
advocaten.
Artikel
34
De algemene raad benoemt en
ontslaat zijn secretaris, die niet lid van de
algemene raad kan zijn. De secretaris van de algemene raad heeft de
leiding van
het bureau van de orde; de
algemene raad stelt zijn salaris vast, regelt de
voorwaarden onder welke hij werkzaam zal zijn en
voorziet in zijn vervanging bij
verhindering of afwezigheid. Hij kan tevens griffier van het hof
van discipline
zijn.
Artikel
35
1. De deken der orde licht
de leden voor over al hetgeen verband houdt met de
wijze van uitoefening van de praktijk. Hij kan zijn
bemiddeling verlenen tot het
bijleggen
van geschillen tussen advocaten onderling of tussen advocaten
en
derden.
2. De deken kan een deel van zijn bemoeiingen aan een ander lid van
de raad van
toezicht
opdragen.
Artikel
36
De Nederlandse orde van
advocaten, de algemene raad, het college van
afgevaardigden, de orden en de raden van toezicht kunnen
huishoudelijke
reglementen
vaststellen.
Afdeling
2. Van de vergaderingen
Artikel 37
1. De deken van de Nederlandse orde van advocaten,
onderscheidenlijk de deken
der orde
roept een vergadering bijeen zo vaak hij zulks nodig oordeelt en
steeds
indien voor de Nederlandse orde
van advocaten ten minste vijftig leden, voor de
algemene raad of voor een raad van toezicht ten minste twee leden,
voor het
college van afgevaardigden ten
minste vier leden en voor een orde ten minste zes
leden zulks schriftelijk verzoeken.
2. De deken van de Nederlandse orde van advocaten en de
leden van de algemene
raad hebben
toegang tot de vergaderingen van het college van
afgevaardigden.
Artikel
38
1. In de vergaderingen
bekleedt de deken het voorzitterschap.
2. In de vergaderingen van de raad van toezicht en van de orde in
het
arrondissement heeft de deken bij
staken der stemmen een beslissende stem.
Artikel 39
1.
Een behoorlijk bijeengeroepen vergadering wordt gehouden ongeacht het
aantal
aanwezige leden.
2. Een vergadering van de algemene raad wordt evenwel
niet gehouden wanneer niet
ten minste
vijf leden, en een vergadering van het college van
afgevaardigden
niet wanneer niet meer
dan de helft van het aantal afgevaardigden of hun
plaatsvervangers is opgekomen.
3. Wanneer in een vergadering van het college van
afgevaardigden het vereiste
aantal
afgevaardigden of plaatsvervangers niet is opgekomen, wordt een
nieuwe
vergadering belegd. Deze
vergadering wordt gehouden ongeacht het aantal
afgevaardigden of plaatsvervangers, dat is
opgekomen.
Artikel
40
1. In de vergadering der
orde in het arrondissement zijn alle leden
stemgerechtigd.
2. Iedere
stemgerechtigde brengt één stem uit.
Artikel 41
1. Over alle
zaken wordt mondeling en bij hoofdelijke oproeping gestemd; in
de
vergaderingen der Nederlandse orde
van advocaten en der orden wordt echter
gestemd bij zitten en opstaan, tenzij een der aanwezigen een
mondelinge stemming
bij hoofdelijke
oproeping verlangt.
2. Bij het doen van
keuzen van personen wordt gestemd bij gesloten en
ongetekende briefjes.
3. Indien bij het nemen van een besluit over een zaak door geen der
aanwezigen
stemming wordt gevraagd,
wordt het voorstel geacht te zijn aangenomen.
Artikel 42
1.
In een vergadering van de algemene raad is een stemming nietig, indien
niet
ten minste vijf leden daaraan
hebben deelgenomen.
2. In een
vergadering van het college van afgevaardigden is een stemming
nietig,
indien niet meer dan de helft
van het aantal afgevaardigden of
plaatsvervangers, dat zitting heeft, daaraan heeft
deelgenomen.
3. Bij het doen van keuzen
van personen worden afgevaardigden of hun
plaatsvervangers, die niet of niet behoorlijk ingevulde briefjes
ingeleverd
hebben, voor de toepassing
van dit artikel geacht aan de stemming te hebben
deelgenomen.
4. Een
stemming is geldig ongeacht het aantal afgevaardigden of
hun
plaatsvervangers, dat eraan heeft
deelgenomen, ingeval opnieuw wordt gestemd
over een voorstel of over een benoeming, ten aanzien waarvan in een
vroegere
vergadering een stemming op
grond van het bepaalde in het tweede lid nietig
was.
Artikel
43
1. Voor het tot stand komen
van een besluit bij stemming wordt de volstrekte
meerderheid vereist van de leden, die aan de stemming
hebben deelgenomen.
2. Bij het doen van
keuzen van personen worden de leden, die niet of niet
behoorlijk ingevulde briefjes ingeleverd hebben, voor de
toepassing van dit
artikel geacht niet
aan de stemming te hebben deelgenomen.
Artikel 44
1. Bij
staking van stemmen over zaken wordt, behoudens het bepaalde in
artikel
38, tweede lid, het nemen van
een besluit uitgesteld tot een volgende
vergadering, waarin de beraadslagingen kunnen worden
heropend.
2. In deze, en evenzo in een
voltallige vergadering wordt, behoudens het
bepaalde in artikel 38, tweede lid, bij staken der stemmen over
zaken het
voorstel geacht niet te zijn
aangenomen.
Artikel
45
1. Bij de stemming over
personen treden in de vergaderingen twee door de
voorzitter aan te wijzen leden als stemopnemers
op.
2. De stemopnemers onderzoeken, of
het aantal briefjes gelijk is aan dat der
tegenwoordig zijnde leden.
3. Er
hebben zovele afzonderlijke stemmingen plaats als personen te kiezen
zijn;
bij keuze van een deken wordt over
hem in de eerste plaats gestemd.
4. In
geval van twijfel over de inhoud van een briefje beslist de
voorzitter.
5. Een verkregen meerderheid
van stemmen geldt niet, wanneer de vergadering
beslist, dat daarop een tussen het aantal der briefjes en dat der
aanwezigen
bestaand verschil van invloed
heeft kunnen zijn.
6. Wanneer niemand
bij de eerste stemming de volstrekte meerderheid heeft
verkregen, wordt tot een tweede vrije stemming
overgegaan.
7. Is ook bij deze geen
volstrekte meerderheid verkregen, dan wordt de stemming
bepaald tot de twee personen, die bij de tweede stemming
de meeste stemmen
hebben verkregen, of,
zijn de meeste stemmen tussen meerdere personen verdeeld,
tot allen die aldus de meeste stemmen hebben
erlangd.
8. Indien ook hierdoor geen
meerderheid van stemmen is verkregen, wordt een
vierde stemming gehouden over twee personen die bij de derde
stemming de meeste
stemmen hebben
erlangd.
9. Indien bij de derde of de
vierde stemming twee of meer personen hetzelfde
aantal stemmen hebben verkregen, beslist het
lot.
§ 4.
Van de tuchtrechtspraak
Artikel 46
De advocaten
zijn aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen
of
nalaten in strijd met de zorg die zij
als advocaat behoren te betrachten ten
opzichte van degenen wier belangen zij als zodanig behartigen of
behoren te
behartigen, ter zake van
inbreuken op de verordeningen van de Nederlandse orde
en ter zake van enig handelen of nalaten dat een
behoorlijk advocaat niet
betaamt. Deze
tuchtrechtspraak wordt uitgeoefend in eerste aanleg door de
raden
van discipline en in hoger beroep,
tevens in hoogste ressort, door het hof van
discipline.
Artikel
46a
1. In het rechtsgebied van
elk gerechtshof is een raad van discipline, wiens
rechtsgebied samenvalt met dat van het gerechtshof en
die de tuchtrechtspraak in
eerste aanleg
uitoefent met betrekking tot de advocaten, ingeschreven bij
de
arrondissementsrechtbanken in dat
gebied.
2. De raden van discipline zijn
gevestigd in de vestigingsplaatsen van de
gerechtshoven. Zij kunnen ook buiten de vestigingsplaats zitting
houden.
3. Met betrekking tot de
leden-advocaten en de plaatsvervangende
leden-advocaten van de raden van discipline wordt de
tuchtrechtspraak in eerste
aanleg
uitgeoefend door een door het hof van discipline naar aanleiding van
een
ingekomen klacht ambtshalve aan te
wijzen andere raad van discipline. Van een
zodanige verwijzing geeft de voorzitter van het hof van discipline
kennis aan de
aangewezen raad van
discipline alsmede aan de deken die de klacht ter kennis
heeft gebracht van het hof van discipline en aan de
klager.
Artikel
46b
1. Elke raad van discipline
bestaat uit een voorzitter, ten hoogste twee
plaatsvervangende voorzitters, acht leden-advocaten en ten hoogste
zes
plaatsvervangende
leden-advocaten.
2. De voorzitter en
plaatsvervangende voorzitters worden door Onze Minister
van
Justitie voor de tijd van vier jaren
benoemd uit leden van de rechterlijke macht
met rechtspraak belast.
3. De
leden-advocaten en de plaatsvervangende leden-advocaten kunnen alleen
zijn
advocaten, die zijn ingeschreven
bij een rechtbank binnen het rechtsgebied van
de betrokken raad, die langer dan vijf jaar in Nederland zijn
ingeschreven.
4. De leden-advocaten en
de plaatsvervangende leden-advocaten worden door het
college van afgevaardigden in de in artikel 19, eerste
lid, bedoelde vergadering
gekozen uit
voordrachten van de raden van toezicht, voor de tijd van ten
hoogste
vier jaren. Elke raad van
toezicht zal voor elke vacature in de raad van
discipline voor zijn rechtsgebied bij het college van
afgevaardigden een
voordracht indienen,
waarop twee kandidaten worden voorgedragen. De verkiezing
geschiedt met inachtneming van het streven naar een
regionaal verantwoorde
samenstelling van
de raden van discipline.
5. De
voorzitter en de plaatsvervangende voorzitters treden tegelijk af.
Zij
zijn eenmaal terstond
herbenoembaar.
6. Van de leden-advocaten
en de plaatsvervangende leden-advocaten treedt volgens
een door de betrokken raad van discipline vast te
stellen rooster jaarlijks een
vierde
deel af.
7. De voorzitter, de
plaatsvervangende voorzitters, de leden-advocaten en de
plaatsvervangende leden-advocaten treden in ieder geval
af met ingang van de
eerstvolgende maand
na die waarin zij de leeftijd van zeventig jaren hebben
bereikt.
8. Indien de
zetel van voorzitter of plaatsvervangend voorzitter
tussentijds
vacant raakt, voorziet Onze
Minister van Justitie zo spoedig mogelijk in de
vacature.
9. In vacatures, die
tussentijds ontstaan, voorziet het college van
afgevaardigden zo spoedig mogelijk, zo nodig in een buitengewone
vergadering.
Het is daarbij niet aan een
voordracht gebonden.
10. Zij die benoemd
zijn ter vervulling van een tussentijds opengevallen
plaats
treden af op het tijdstip, waarop
degenen in wier plaats zij zijn benoemd hadden
moeten aftreden.
11. De
voorzitter, de plaatsvervangende voorzitters, de leden-advocaten en
de
plaatsvervangende leden-advocaten
blijven na het verstrijken van hun
ambtstermijn in functie, totdat de door hun aftreden vacante plaats
weer is
vervuld. Zij blijven na hun
aftreden, ook nadat in de door hen opengelaten
plaatsen is voorzien, bevoegd om deel te nemen aan de verdere
behandeling van en
de beslissing over
klachten, aan de behandeling waarvan zij voor hun aftreden
reeds hebben deelgenomen.
12. Het lidmaatschap of het plaatsvervangend lidmaatschap van een
raad van
discipline is niet verenigbaar
met het lidmaatschap of het plaatsvervangend
lidmaatschap van de algemene raad of van het hof van discipline en
met de
functie van
deken.
13. Tussen de voorzitter,
plaatsvervangende voorzitters, de leden-advocaten en
de plaatsvervangende leden-advocaten van een raad van
discipline mag niet
bestaan de
verhouding van echtgenoten, bloed- of aanverwanten tot de derde
graad
ingesloten, een maatschap of ander
duurzaam samenwerkingsverband tot het
uitoefenen van het beroep van advocaat of de verhouding van
werkgever tot
werknemer.
14. Het in de artikelen 11, aanhef en onder a tot en met
c, 12, eerste lid, 13,
eerste tot en met
het vierde lid, 13a en 13b, eerste lid, en 14a tot en met
14e
van de Wet op de rechterlijke
organisatie bepaalde is van overeenkomstige
toepassing ten aanzien van de voorzitter, plaatsvervangende
voorzitters, de
leden-advocaten en de
plaatsvervangende leden-advocaten van de raad van
discipline, met dien verstande dat de Hoge Raad de
voorzitter van de raad van
discipline in
de gelegenheid stelt mondeling of schriftelijk inlichtingen
te
verstrekken en van zijn gevoelen
omtrent een aanhangige klacht als bedoeld in
artikel 14a van de genoemde wet te doen blijken, indien de klacht
is gericht
tegen een dergenen die naast
hem deel uitmaken van de raad van discipline.
15. De leden-advocaten en de plaatsvervangende leden-advocaten van
de raad van
discipline kunnen worden
ontslagen op de gronden aangegeven in de artikelen 11,
aanhef en onder a tot en met c, en 12, eerste lid van de
Wet op de rechterlijke
organisatie.
Daarnaast vervalt het lidmaatschap van de leden-advocaten en
de
plaatsvervangende leden-advocaten van
rechtswege zodra zij opgehouden hebben
advocaat te zijn.
16. De raad van
discipline benoemt en ontslaat zijn griffier en voorziet
in
diens vervanging bij verhindering of
afwezigheid. Slechts advocaten die zijn
ingeschreven bij een rechtbank binnen het rechtsgebied van de
betrokken raad
zijn als zodanig
benoembaar.
Artikel
46c
1. Klachten tegen advocaten
worden schriftelijk ingediend bij de deken van de
orde waartoe zij behoren. Indien de klager daarom
verzoekt, is de deken hem
behulpzaam bij
het op schrift stellen van de klacht. Indien een
ingediende
klacht verduidelijking
behoeft, is de deken de klager daarbij op diens verzoek
behulpzaam.
2. De
deken stelt een onderzoek in naar elke bij hem ingediende
klacht.
3. De deken is bevoegd een bij
hem ingediende klacht te verwijzen naar een lid
van de raad van toezicht, ten einde haar te onderzoeken en af te
handelen op de
wijze als in dit artikel
en de artikelen 46d en 46e omschreven.
4. Klachten tegen een deken van een orde worden ingediend bij, of
terstond
doorgezonden aan de voorzitter
van de raad van discipline. Deze verwijst de zaak
naar een deken van een andere orde in zijn ressort, ten
einde haar te
onderzoeken en af te
handelen op een wijze als in dit artikel en de artikelen
46d en 46e omschreven.
5. De raad van toezicht draagt zorg voor voldoende bekendmaking in
het
arrondissement van de plaats en de
tijd waarop de deken, of, bij zijn
ontstentenis of verhindering, zijn plaatsvervanger, zitting
houdt.
Artikel
46d
1. De deken tracht steeds
de klachten in der minne te schikken, tenzij deze
overeenkomstig artikel 46e onmiddellijk aan de raad van
discipline ter kennis
wordt
gebracht.
2. Indien een minnelijke
schikking mogelijk blijkt, wordt deze op schrift
gesteld en door de klager, de advocaat tegen wie de
klacht is ingediend en de
deken
ondertekend. Door een aldus vastgestelde minnelijke schikking vervalt
de
bevoegdheid van de klager om de
terkennisbrenging van de klacht aan de raad van
discipline te verlangen.
3. Is
drie maanden na de indiening van de klacht geen minnelijke
schikking
bereikt, dan kan de klager de
deken verzoeken de klacht ter kennis van de raad
van discipline te brengen. Overigens brengt de deken de
klacht steeds ter kennis
van de raad van
discipline, indien aannemelijk is dat daarvoor geen oplossing
in
der minne kan worden
bereikt.
4. De klacht wordt schriftelijk
ter kennis van de raad van discipline gebracht.
De deken stelt daarvan steeds de advocaat tegen wie de klacht is
gericht en de
klager schriftelijk op de
hoogte. Indien hij op grond van zijn onderzoek van
oordeel is dat de klacht kennelijk ongegrond of van
onvoldoende gewicht is,
deelt hij dat
met redenen omkleed bij de terkennisbrenging van de klacht aan
de
klager, aan de advocaat tegen wie de
klacht is gericht en aan de raad van
discipline mee.
Artikel
46e
1. Indien de klager daarom
bij indiening van de klacht verzoekt, brengt de deken
deze onmiddellijk ter kennis van de raad van
discipline.
2. Indien naar zijn oordeel
de inhoud van de klacht een minnelijke schikking
ongewenst of onmogelijk maakt, brengt de deken de klacht
ambtshalve onmiddellijk
ter kennis van
de raad van discipline.
3. Artikel 46d,
vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 46f
1. Indien de deken buiten het geval van een klacht op de hoogte is
gebracht van
bezwaren tegen een
advocaat, kan hij deze ter kennis van de raad van
discipline
brengen. Hij stelt daarvan de
advocaat tegen wie de bezwaren zijn gerezen
schriftelijk op de hoogte.
2.
Artikel 46d, vierde lid, is van overeenkomstige
toepassing.
Artikel
46g
1. De voorzitter van de
raad van discipline kan kennelijk niet-ontvankelijke en
kennelijk ongegronde klachten, alsmede klachten die naar
zijn oordeel van
onvoldoende gewicht
zijn, binnen dertig dagen nadat zij ter kennis van de raad
zijn gebracht, bij met redenen omklede beslissing
schriftelijk afwijzen.
2. Van de
beslissing zendt de griffier onverwijld een afschrift aan de deken,
de
klager en aan de advocaat tegen wie
de klacht is ingediend.
3. De voorzitter
kan zich bij de uitoefening van de in het eerste lid
bedoelde
bevoegdheid door één van de
plaatsvervangende voorzitters doen vervangen.
Artikel 46h
1. Tegen de beslissing, in het vorige artikel bedoeld, kunnen de
klager en de
deken binnen veertien dagen
na de verzending van het afschrift van de
beslissing, schriftelijk verzet doen bij de raad van
discipline.
2. Ten gevolge van dat
verzet vervalt de beslissing, tenzij de raad van
discipline het verzet niet-ontvankelijk of ongegrond
verklaart.
3. Is de raad van discipline
van oordeel dat de klacht kennelijk
niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond, of van onvoldoende gewicht
is, dan kan
hij zonder nader onderzoek
het verzet ongegrond verklaren, echter niet dan na de
klager, de deken en de advocaat tegen wie de klacht is
gericht, in de
gelegenheid te hebben
gesteld te worden gehoord.
4. De
beslissing tot niet-ontvankelijk- of ongegrondverklaring is met
redenen
omkleed. Daartegen staat geen
rechtsmiddel open. Artikel 46g, tweede lid, is van
overeenkomstige toepassing.
Artikel 47
1.
Aan de behandeling en de beslissing van tuchtzaken wordt op straffe
van
nietigheid deelgenomen door vijf
leden van de raad van discipline, onder wie de
voorzitter of één van de plaatsvervangende
voorzitters.
2. De artikelen 512 tot en
met 519 van het Wetboek van Strafvordering zijn ten
aanzien van de leden-advocaten en de plaatsvervangende
leden-advocaten van
overeenkomstige
toepassing.
3. Een lid-advocaat of een
plaatsvervangend lid-advocaat van de raad van
discipline mag op straffe van nietigheid niet deelnemen aan de
behandeling van
een zaak, waarin hij als
deken of lid van een raad van toezicht het in artikel
46c, tweede lid, bedoelde onderzoek heeft
verricht.
Artikel
48
1. De beslissingen van de
raad van discipline over de voorgelegde klachten zijn
met redenen omkleed en worden in het openbaar
uitgesproken, alles op straffe van
nietigheid.
2. De raad kan,
indien hij oordeelt dat het tegen de betrokken advocaat
gerezen
bezwaar gegrond is een der
volgende maatregelen opleggen:
a. enkele
waarschuwing;
b.
berisping;
c. schorsing in de
uitoefening van de praktijk voor de duur van ten hoogste
een
jaar;
d. schrapping van het tableau.
3.
Indien enig door artikel 46 beschermd belang dat vordert kan de raad
van
discipline bij de beslissing
houdende oplegging van een der laatstgenoemde drie
maatregelen besluiten tot openbaarmaking van de
opgelegde maatregel, al dan niet
met de
gronden waarop zij berust, op de door hem te bepalen
wijze.
4. Tot de tenuitvoerlegging van
maatregelen overeenkomstig dit artikel opgelegd
wordt eerst overgegaan zodra zij in kracht van gewijsde zijn
gegaan.
5. Schorsing in de uitoefening
van de praktijk brengt mede verlies van de
betrekkingen, waarbij de hoedanigheid van advocaat vereiste voor
verkiesbaarheid
of benoembaarheid
is.
6. De raad spreekt, indien de klager
daarom verzoekt, in zijn beslissing steeds
met redenen omkleed uit of de advocaat tegen wie de klacht is
ingediend, jegens
hem de zorgvuldigheid
heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening
betaamt. De raad kan een dergelijke uitspraak, indien
hij daartoe voldoende
grond aanwezig
acht, ook ambtshalve doen.
Artikel 48a
1. Bij de
oplegging van de maatregel van schorsing in de uitoefening van
de
praktijk kan de raad van discipline
daarbij zowel ten aanzien van deze maatregel
als ten aanzien van de openbaarmaking daarvan en van het verbod om
de titel van
advocaat te voeren bepalen
dat deze maatregel geheel of voor een door de raad
van discipline te bepalen gedeelte niet zal worden ten
uitvoer gelegd tenzij de
raad van
discipline later anders mocht bepalen op grond dat de
betrokken
advocaat zich vóór het einde
van een in de beslissing aan te geven proeftijd aan
een in artikel 46 bedoelde gedraging heeft schuldig
gemaakt, of een bijzondere
voorwaarde
welke in de beslissing mocht zijn gesteld, niet heeft
nageleefd.
2. De proeftijd beloopt ten
hoogste twee jaren. Zij gaat in zodra de beslissing
in kracht van gewijsde is
gegaan.
Artikel
48b
1. Bij de oplegging van de
in artikel 48, tweede lid, onder a tot en met d,
genoemde maatregelen kan de raad van discipline in
afwijking van het bepaalde
in het eerste
lid van het voorgaande artikel als bijzondere voorwaarde
stellen
dat de betrokken advocaat de
door zijn gedraging veroorzaakte schade geheel of
tot een bij de beslissing te bepalen gedeelte binnen een
daarbij te stellen
termijn, korter dan
de proeftijd, vergoedt.
2. Bovendien is
de raad van discipline bevoegd bij de beslissing ook
andere
bijzondere voorwaarden, de
praktijkbeoefening van de betrokken advocaat
gedurende de proeftijd of een bij de beslissing te bepalen gedeelte
daarvan
betreffende, te
stellen.
Artikel
48c
1. Met het toezicht op de
naleving der voorwaarden is belast de deken van de
orde, waartoe de betrokken advocaat behoort, tenzij de
raad van discipline het
toezicht aan een
in overleg met de deken aan te wijzen ander lid van de
betrokken orde opdraagt. Indien de betrokken advocaat de
deken is, wijst de raad
van discipline
een ander lid van de orde aan in overleg met het in artikel
23,
eerste lid, bedoelde lid van de raad
van toezicht.
2. De in het eerste lid
van dit artikel bedoelde deken of het met toezicht
belaste lid van de orde geeft, ingeval de betrokken
advocaat de voorwaarden
gedurende de
proeftijd niet naleeft, daarvan kennis aan de raad van
discipline,
met zodanige vordering als
hij nodig acht.
Artikel
48d
De raad van discipline die
het in artikel 48a bedoelde bevel heeft gegeven, kan,
hetzij op vordering van de in artikel 48c bedoelde deken
of het met het toezicht
belaste lid van
de orde, hetzij op verzoek van de betrokken advocaat,
hetzij
ambtshalve, gedurende de
proeftijd in de gestelde bijzondere voorwaarden
wijziging brengen.
Artikel 48e
De raad van
discipline, die met toepassing van artikel 48a heeft bepaald dat
de
opgelegde maatregel voor een door hem
te bepalen gedeelte niet zal worden
tenuitvoergelegd, kan hetzij op vordering van de betrokken deken of
het met het
toezicht belaste lid van de
orde, hetzij ambtshalve, last geven dat alsnog tot
tenuitvoerlegging zal worden overgegaan. Een zodanige
last kan niet meer worden
gegeven
wanneer sedert het einde van de proeftijd drie maanden verstreken
zijn.
Artikel
48f
Een beslissing als bedoeld
in de artikelen 48d en 48e wordt niet gegeven dan na
verhoor, althans behoorlijke oproeping van de betrokken
advocaat en, in het
geval de beslissing
de bijzondere voorwaarde tot gehele of gedeeltelijke
schadevergoeding betreft en deze daarbij belanghebbende
is, de klager. Voor het
verhoor wordt
tevens opgeroepen de in het eerste lid van artikel 48c
bedoelde
toezichthouder. Op het verhoor
en de beslissing zijn de bepalingen van de
artikelen 49, tweede tot en met het laatste lid, en 50 van
overeenkomstige
toepassing.
Artikel
48g
Een beslissing als bedoeld
in de artikelen 48d en 48e is niet aan enig
rechtsmiddel onderworpen.
Artikel 48h
1. Indien de
deken door wiens tussenkomst de klacht aanhangig is
gemaakt
verzoekt de behandeling daarvan
bij te wonen, stelt de raad van discipline hem
daartoe steeds in de gelegenheid. De raad kan overigens de deken
door wiens
tussenkomst de klacht
aanhangig is gemaakt uitnodigen de behandeling daarvan bij
te wonen.
2. Betreft
de klacht de deken van de orde, dan kan de behandeling
worden
bijgewoond door het in artikel
23, eerste lid, bedoelde lid van de raad van
toezicht van die orde.
Het eerste
lid is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 49
1. De raad
van discipline neemt geen beslissing dan na verhoor of
behoorlijke
oproeping van de advocaat
tegen wie de klacht is ingediend, en van de klager.
2. De betrokken advocaat en de klager zijn bevoegd zich
bij de behandeling van
de klacht door
een raadsman te doen bijstaan. Zij en hun raadslieden worden
in
de gelegenheid gesteld tijdig van de
processtukken kennis te nemen. Hun wordt
door de griffier van de raad van discipline tijdig medegedeeld,
waar en wanneer
deze gelegenheid
bestaat.
3. De raad van discipline kan
weigeren bepaalde personen, die van het verlenen
van rechtshulp hun beroep maken en niet zijn advocaat of
procureur, als raadsman
toe te laten. De
behandeling van de klacht wordt in dat geval aangehouden
totdat
de betrokkene in de gelegenheid
is geweest de geweigerde raadsman te vervangen.
Hij wordt door de griffier van de aanhouding en de reden daartoe in
kennis
gesteld.
4. De raad van discipline kan getuigen en deskundigen
oproepen en horen. Het
horen van
getuigen en deskundigen kan ook aan één der leden-advocaten
of
plaatsvervangende leden-advocaten van
de raad van discipline worden opgedragen.
5. Op verzoek van de raad van discipline doet de officier van
justitie hen
dagvaarden. De getuigen en
deskundigen zijn na dagvaarding verplicht te
verschijnen.
6. Verschijnt een
getuige of deskundige op de dagvaarding niet, dan doet de
officier van justitie op verzoek van de raad van
discipline hem andermaal
dagvaarden,
desverzocht met bevel tot medebrenging.
7. Artikel 556 van het Wetboek van Strafvordering is van
overeenkomstige
toepassing.
8. De voorzitter
beëdigt de getuige, dat hij de gehele waarheid en niets dan
de
waarheid zal zeggen; de getuige is
verplicht op de gestelde vragen te
antwoorden. De deskundige is gehouden zijn taak onpartijdig en naar
beste weten
te verrichten. Ingeval van
toepassing van het vierde lid, tweede volzin,
geschiedt de beëdiging van de getuige door het daartoe aangewezen
lid-advocaat
of plaatsvervangend
lid-advocaat van de raad van discipline.
9. Op de getuigen en deskundigen vinden de artikelen 217-219 van
het Wetboek van
Strafvordering
overeenkomstige toepassing.
10. De
getuigen en deskundigen ontvangen desverkiezende op vertoon van
hun
oproeping of dagvaarding
schadeloosstelling van het Rijk door de officier van
justitie te begroten overeenkomstig het bij en krachtens
de Wet tarieven in
burgerlijke zaken
bepaalde.
11. De raad van discipline
behandelt de klacht in een openbare zitting. De raad
kan om gewichtige redenen bevelen dat de behandeling
geheel of gedeeltelijk met
gesloten
deuren zal plaatsvinden.
Artikel
50
1. De griffier van de raad
van discipline zendt van de beslissingen van de raad
bij aangetekende brief onverwijld
afschrift:
a. aan de betrokken
advocaat;
b. aan de deken der
Nederlandse orde van advocaten;
c. aan
de deken van de orde waarvan de advocaat deel uitmaakt, of, indien
de
betrokken advocaat de deken is, aan
het in artikel 23, eerste lid, bedoelde lid
van de raad van toezicht en aan de deken naar wie de klacht
ingevolge artikel
46c, vierde lid, is
verwezen.
d. indien de beslissing werd
gegeven krachtens een verwijzing als bedoeld in het
derde lid van artikel 46a, aan de raad van discipline
der orde waarvan de
betrokken advocaat
deel uitmaakt.
2. Indien werd beslist
naar aanleiding van een klacht als bedoeld in artikel
46c, eerste lid, wordt ook aan de klager bij
aangetekende brief een afschrift
van de
beslissing gezonden.
Artikel
50a
1. De reis- en
verblijfkosten van de voorzitter en de plaatsvervangende
voorzitters worden vergoed en komen ten laste van de
staat.
2. De reis- en verblijfkosten van
de leden-advocaten en de plaatsvervangende
leden-advocaten van de raad van discipline en van de griffier
worden vergoed en
komen ten laste van de
Nederlandse orde van advocaten.
Artikel
51
1. Het hof van discipline is
gevestigd te Utrecht. Het bestaat uit twee kamers.
Kamers kunnen ook buiten de vestigingsplaats zitting
houden. Het hof bestaat uit
zes door Ons
benoemde leden, waaronder de voorzitter en twee
plaatsvervangende
voorzitters, en vier
leden-advocaten, alsmede uit door Ons benoemde
plaatsvervangende leden en plaatsvervangende leden-advocaten, tot
het door Ons,
onderscheidenlijk door het
college van afgevaardigden nodig geachte aantal.
2. De voorzitter, de plaatsvervangende voorzitters en de
overige door Ons
benoemde leden en
plaatsvervangende leden worden voor de tijd van vijf jaren
benoemd uit leden van de rechterlijke macht, met
rechtspraak belast. De
leden-advocaten
en plaatsvervangende leden-advocaten worden door het college
van
afgevaardigden voor de tijd van vijf
jaren gekozen.
3. Het hof van discipline
benoemt en ontslaat zijn griffier en voorziet in zijn
vervanging bij verhindering of afwezigheid. Slechts
advocaten zijn als zodanig
benoembaar.
4. De
leden-advocaten, plaatsvervangende leden-advocaten en de griffier van
het
hof van discipline kunnen niet
gelijktijdig zijn lid van de algemene raad of
lid-advocaat of plaatsvervangend lid-advocaat van een raad van
discipline.
Artikel
52
1. De voorzitter, de
plaatsvervangende voorzitters en de leden en
plaatsvervangende leden treden af met ingang van de eerstvolgende
maand nadat
zij de leeftijd van zeventig
jaren hebben bereikt.
2. Tussen de
voorzitter, de plaatsvervangende voorzitters, de leden,
plaatsvervangende leden en de griffier mag geen bloed-
of aanverwantschap tot en
met de derde
graad bestaan. Tussen de leden-advocaten en de
plaatsvervangende
leden-advocaten mag
voorts niet bestaan een maatschap of ander duurzaam
samenwerkingsverband tot het uitoefenen van het beroep
van advocaat of de
verhouding van
werkgever tot werknemer.
Artikel
53
1. Als leden-advocaten en
plaatsvervangende leden-advocaten van het hof van
discipline zijn slechts verkiesbaar advocaten, die
langer dan zeven jaren binnen
het Rijk
de praktijk hebben uitgeoefend en die de ouderdom van zeventig
jaren
nog niet hebben
bereikt.
2. De stemming geschiedt
schriftelijk en voor elk lid afzonderlijk.
3. De plaatsvervangende leden van het hof nemen zitting in volgorde
van
benoeming of
verkiezing.
4. Leden van de algemene
raad of van een raad van toezicht, die tot lid of
plaatsvervangend lid van het hof van discipline zijn
gekozen, treden bij het
aanvaarden dezer
functie af als lid van de betrokken raad. Leden-advocaten
of
plaatsvervangende leden-advocaten van
een raad van discipline, die tot lid of
plaatsvervangend lid van het hof van discipline zijn gekozen,
treden bij het
aanvaarden dezer functie
af als lid-advocaat onderscheidenlijk plaatsvervangend
lid-advocaat van de raad van
discipline.
Artikel
54
1. Het in de artikelen 11,
aanhef en onder a tot en met c, 12, eerste lid, 13,
eerste tot en met vierde lid, 13a, 13b, eerste lid, en
14a tot en met 14e van
de Wet op de
rechterlijke organisatie bepaalde is van overeenkomstige
toepassing
ten aanzien van de leden en
plaatsvervangende leden van het hof van discipline,
met dien verstande dat de Hoge Raad de voorzitter van
het hof van discipline in
de gelegenheid
stelt mondeling of schriftelijk inlichtingen te verstrekken
en
van zijn gevoelen omtrent een
aanhangige klacht als bedoeld in artikel 14a van
de genoemde wet te doen blijken, indien de klacht is
gericht tegen een dergenen
die naast hem
deel uitmaken van het hof van discipline.
2. De leden-advocaten en plaatsvervangende leden-advocaten kunnen
worden
ontslagen op de gronden
aangegeven in de artikelen 11, aanhef en onder a tot en
met c, en 12, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke
organisatie. Daarnaast
vervalt het
lidmaatschap van de leden-advocaten en de
plaatsvervangende
leden-advocaten van
rechtswege indien zij hebben opgehouden advocaat te
zijn.
Artikel
55
1. Het hof van discipline
waakt tegen nodeloze vertraging van het onderzoek door
de raden van discipline.
2. Het kan zich de stukken doen overleggen en een termijn stellen,
binnen welke
de beslissing moet zijn
genomen.
3. Indien een raad van
discipline hieraan niet voldoet, kan het hof de
behandeling van de zaak aan zich trekken en in het hoogste ressort
beslissen.
Artikel
56
1. Van de beslissingen van
de raad van discipline kan gedurende dertig dagen na
de verzending van het in artikel 50 bedoelde afschrift
hoger beroep worden
ingesteld bij het
hof van discipline door:
a. de klager
die ingevolge artikel 46c, eerste lid, de klacht die tot
de
beslissing heeft geleid, heeft
ingediend, indien:
- daarbij de klacht
geheel of ten dele ongegrond is verklaard;
- bij gegrondbevinding van de klacht, het in artikel 48, zesde lid,
bedoelde
verzoek wordt
afgewezen;
b. de deken, welke de klacht
die tot de beslissing heeft geleid, ter kennis van
de raad van discipline heeft gebracht, indien de klacht
geheel of ten dele
ongegrond is
verklaard;
c. de advocaat jegens wie de
beslissing is genomen.
2. Van alle
beslissingen van de raad van discipline kan voorts binnen
dezelfde
termijn hoger beroep worden
ingesteld door de deken der Nederlandse orde van
advocaten. Hij kan zich vooraf de stukken doen
overleggen. Hij kan bij de
uitoefening
van deze bevoegdheden zich door een lid van de algemene raad
doen
vervangen.
3. Het beroep wordt ingesteld bij met redenen omklede
memorie, in zevenvoud in
te dienen bij
de griffier van het hof van discipline en vergezeld van
zes
afschriften van de beslissing
waarvan beroep. De griffier geeft van de
instelling van het beroep onverwijld kennis aan de raad van
discipline die de
beslissing in eerste
aanleg heeft genomen en, voorzover het hoger beroep niet
door hem is ingesteld, aan de deken van de orde waartoe
de betrokken advocaat
behoort, aan de
betrokken advocaat en aan de klager.
4.
Aan de behandeling en de beslissing van beroepen door een kamer bij het
hof
wordt op straffe van nietigheid
deelgenomen door vijf leden van het hof, onder
wie de voorzitter of één van de plaatsvervangende voorzitters,
alsmede door twee
door Ons benoemde
leden.
5. Indien een ingesteld hoger
beroep wordt ingetrokken, bepaalt, voor het geval
dat de maatregel van schorsing in de uitoefening van de
praktijk is opgelegd,
het hof van
discipline, de betrokken advocaat gehoord of behoorlijk
opgeroepen,
de dag waarop de maatregel
aanvangt.
6. De artikelen 512 tot en met
519 van het Wetboek van Strafvordering zijn ten
aanzien van de leden van het hof van discipline van overeenkomstige
toepassing.
Artikel
56a
1. De voorzitter van het
hof van discipline kan kennelijk niet-ontvankelijke en
kennelijk ongegronde beroepen, alsmede beroepen die naar
zijn oordeel niet
zullen leiden tot een
andere beslissing dan die van de raad van discipline,
binnen dertig dagen nadat zij zijn ingesteld, bij met
redenen omklede beslissing
afwijzen.
2. Artikel 46g, tweede
en derde lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien
verstande dat ook een afschrift van de beslissing wordt
gezonden aan de deken
van de Nederlandse
orde van advocaten.
3. De voorzitter kan
zich bij de uitoefening van de in het eerste lid bedoelde
bevoegdheden doen vervangen door een plaatsvervangend
voorzitter, lid van de
rechterlijke
macht.
Artikel
56b
1. Tegen de beslissing in
het vorige artikel bedoeld, kunnen degene die het
beroep heeft ingesteld, alsmede de deken van de
Nederlandse orde van advocaten
binnen
veertien dagen na de verzending van het afschrift van de
beslissing,
schriftelijk verzet doen bij
het hof van discipline.
2. Artikel 46h,
tweede tot en met vierde lid, is van overeenkomstige
toepassing,
met dien verstande dat van
de beslissing tot niet-ontvankelijk- of
ongegrondverklaring ook een afschrift aan de deken van de
Nederlandse orde van
advocaten wordt
gezonden.
Artikel
57
1. Het hof van discipline
beslist niet dan na verhoor of behoorlijke oproeping
van de klager, de betrokken advocaat en, zo dezen hoger
beroep hebben ingesteld,
de deken die in
eerste aanleg de klacht ter kennis van de raad van
discipline
heeft gebracht en de deken
van de Nederlandse orde van advocaten.
2. Op de behandeling in hoger beroep zijn de artikelen 48, eerste
lid, en 49 van
overeenkomstige
toepassing.
3. Het hof van discipline
kan de deken, die de betrokken zaak heeft onderzocht
of het lid van de raad van toezicht, dat hem bij de
instructie van de zaak heeft
vervangen,
alsmede de raad van discipline die de beslissing heeft
genomen,
uitnodigen nadere inlichtingen
te verschaffen.
4. Het hof van
discipline onderzoekt op grondslag van de beslissing van de
raad
van discipline. Het hof kan mede
oordelen over feiten die de raad van discipline
niet voor een maatregel vatbaar heeft geacht, en kan door de raad
van discipline
onbewezen geachte feiten
onderzoeken.
5. Indien alleen de
betrokken advocaat hoger beroep heeft ingesteld kan het
hof
van discipline slechts met
eenparigheid van stemmen de opgelegde maatregel
verzwaren. In de overige gevallen kan het hof van discipline een
maatregel
opleggen, een opgelegde
maatregel verlichten of verzwaren, of bepalen dat er
geen grond is voor het opleggen van een
maatregel.
Artikel
57a
Indien het hof van
discipline bij oplegging van de maatregel van schorsing
beslist dat deze, overeenkomstig het in artikel 48a
bepaalde, geheel of
gedeeltelijk niet
ten uitvoer zal worden gelegd, wordt de beslissing over de
tenuitvoerlegging overgelaten aan de raad van discipline
die in eerste aanleg
over de klacht
heeft geoordeeld. De artikelen 48b tot en met 48g zijn van
overeenkomstige toepassing.
Artikel 58
De
griffier van het hof van discipline zendt van de beslissing bij
aangetekende
brief onverwijld
afschrift:
a. aan de betrokken
advocaat;
b. aan de deken van de
Nederlandse orde van advocaten;
c. aan
de raad van discipline die de zaak in eerste aanleg heeft
behandeld;
d. aan de deken van de orde
waarvan de betrokken advocaat deel uitmaakt, of,
indien de betrokken advocaat de deken is, aan het lid
van de raad van toezicht
bedoeld in het
eerste lid van artikel 23;
e. indien de
beslissing in eerste aanleg werd gegeven krachtens een
verwijzing
als bedoeld in het derde lid
van artikel 46a, aan de voorzitter van de raad van
discipline, waartoe de betrokken advocaat
behoort;
f. aan de klager, indien werd
beslist naar aanleiding van een klacht in eerste
aanleg als bedoeld in artikel 46c, eerste
lid.
Artikel
59
1. De maatregelen van
schorsing in de uitoefening van de praktijk en van
schrapping van het tableau worden, zodra de beslissing
in kracht van gewijsde is
gegaan, door
de griffier van de raad van discipline medegedeeld aan de
rechtbank, bij welke de advocaat is
ingeschreven.
2. De deken van de orde,
waarvan de betrokken advocaat deel uitmaakt, of in het
geval vermeld in artikel 50, eerste lid, onder c, het
daar bedoelde lid, draagt
zorg voor de
openbaarmaking, als bedoeld in artikel 48, derde lid.
3. In geval van toepassing van de artikelen 48a tot en
met 48g geschieden de
mededeling,
bedoeld in het eerste lid, en de openbaarmaking, bedoeld in
het
tweede lid, niet dan nadat last tot
tenuitvoerlegging van de beslissing of het
betrokken deel daarvan is gegeven.
Artikel 60
1.
De door Ons benoemde leden en plaatsvervangende leden ontvangen
vergoeding
van reis- en verblijfkosten
en verdere verschotten alsmede een door Onze
Minister vast te stellen vacatiegeld uit 's Rijks
kas.
2. De leden-advocaten en
plaatsvervangende leden-advocaten en de griffier
ontvangen vergoeding van reis- en verblijfkosten en
verdere verschotten van de
Nederlandse
orde. De griffier ontvangt bovendien een vergoeding van de
Nederlandse orde, waarvan het bedrag wordt vastgesteld
door de algemene raad.
3. De overige
kosten van het hof van discipline komen ten laste van de
Nederlandse orde, met dien verstande dat de kosten die
voortvloeien uit beroepen
bedoeld in
artikel 56, eerste lid, onder a, door de staat aan de
Nederlandse
orde worden
vergoed.
Artikel
60a
De voorgaande bepalingen
van deze paragraaf zijn eveneens van toepassing op
bezoekende advocaten als bedoeld in artikel 16b, met
dien verstande dat:
1. in afwijking van
artikel 46 de tuchtrechtspraak in eerste aanleg wordt
uitgeoefend door de raad van discipline die bevoegd is
ten aanzien van de
samenwerkende
advocaat en bij gebreke van dien door de raad van discipline
te
's-Gravenhage;
2. in afwijking van artikel 48, tweede lid, als
maatregelen kunnen worden
opgelegd:
a. enkele
waarschuwing;
b.
berisping;
c. schorsing gedurende ten
hoogste één jaar in de bevoegdheid in Nederland de in
artikel 16b bedoelde werkzaamheden uit te
oefenen;
d. ontzegging van de
bevoegdheid in Nederland de in artikel 16b bedoelde
werkzaamheden uit te oefenen;
3. het in artikel 48, derde lid, bepaalde omtrent openbaarmaking
mede van
toepassing is op de in het
vorige lid onder b, c en d genoemde straffen;
4. aan de bevoegde autoriteit van de staat van herkomst van de
betrokken
advocaat mededelingen kunnen
worden gevraagd van de nodige gegevens over diens
beroepsuitoefening en kennis zal worden gegeven van
iedere genomen beslissing,
een en ander
onverminderd het vertrouwelijke karakter van die
inlichtingen.
§ 5. Van de procureurs
Artikel 61
1.
De procureurs worden ingeschreven bij de rechtbank van het
arrondissement,
waarin hun kantoor is
gevestigd.
2. De inschrijving geldt als
toelating bij de rechterlijke colleges, in het
arrondissement gevestigd. Een procureur kan niet gelijktijdig ook
bij een
rechterlijk college buiten het
arrondissement zijn ingeschreven.
Artikel 62
1. Ieder die
aan een universiteit dan wel de Open Universiteit waarop de Wet
op
het hoger onderwijs en
wetenschappelijk onderzoek betrekking heeft, hebben
verkregen het doctoraat in de rechtsgeleerdheid of het
recht om de titel meester
te voeren,
mits dit doctoraat of dit recht verkregen is op grond van
het
afleggen van een examen in het
privaatrecht met inbegrip van burgerlijk
procesrecht, het strafrecht met inbegrip van strafprocesrecht,
alsmede in een
van de volgende drie
vakken: staatsrecht, bestuursrecht met inbegrip van
administratief procesrecht, of belastingrecht, is
bevoegd aan de voorzitter van
de
rechtbank schriftelijk inschrijving als procureur te verzoeken. Eveneens
is
bevoegd inschrijving te verzoeken
degene die in het bezit is van een ten aanzien
van het beroep van procureur afgegeven EG-verklaring als bedoeld in
de Algemene
wet erkenning
EG-hoger-onderwijsdiploma's dan wel in de Algemene wet
erkenning
EG-beroepsopleidingen.
2. De
griffier zendt onverwijld afschrift van het verzoek aan de raad
van
toezicht.
Artikel 63
1.
De procureurs worden bij de rechtbank, waarbij zij verlangen te
worden
ingeschreven, op requisitoir van
het openbaar ministerie beëdigd.
2. Zij
leggen dezelfde eed of belofte af als de advocaten, met toevoeging
aan
het formulier van eedsaflegging van
de woorden "alsmede dat ik mijn plichten als
procureur getrouw zal vervullen".
3. De procureurs, die reeds als advocaat beëdigd zijn, leggen de
volgende eed
(belofte)
af:
"Ik zweer (beloof), dat ik mijn
plichten als procureur getrouw zal vervullen."
Artikel 64
De
artikelen 1, vierde en vijfde lid, 2, derde lid, 4 tot en met 9 en 9b tot
en
met 9h zijn op de procureurs van
overeenkomstige toepassing.
Artikel 65
De procureurs
oefenen hun functiën uit overeenkomstig de Wet op de
rechterlijke
organisatie, het Wetboek
van Burgerlijke Rechtsvordering en de orde door de
gerechtshoven en rechtbanken, indien nodig, voor de
inwendige dienst voor te
schrijven,
alsmede overeenkomstig de bijzondere wetten en
besluiten.
Artikel
66
De artikelen 12, eerste tot
en met derde en vijfde lid, en 16 zijn op de
procureurs van overeenkomstige toepassing.
Artikel 67
1.
De rechtzoekende die niet of niet tijdig een procureur bereid vindt hem
zijn
diensten te verlenen in een zaak,
waarin vertegenwoordiging door een procureur
is voorgeschreven dan wel bijstand uitsluitend door een advocaat of
procureur
kan geschieden, kan zich
wenden tot de deken van de orde van advocaten in het
arrondissement waar de zaak moet dienen, met het verzoek
een procureur aan te
wijzen.
2. Het bepaalde in
artikel 13, tweede, derde en vierde lid, is van
overeenkomstige toepassing.
Artikel 68
Zij zijn
gehouden in persoon, of in geval van afwezigheid of belet, door
een
andere procureur vertegenwoordigd,
zich in hun kostuum op de terechtzittingen te
laten vinden, wanneer hun zaken worden opgeroepen; zij zullen
verder in de
zaken, aan hen opgedragen,
aanwezig moeten zijn bij al die handelingen, waarbij
de wet hun tegenwoordigheid
vereist.
Artikel
69
Waar in de artikelen 17-60
van de advocaten wordt gesproken, zijn de procureurs
daaronder begrepen.
Artikel 69a
Tot het
voeren van de titel van procureur is uitsluitend gerechtigd hij die
in
Nederland als procureur is
ingeschreven.
§ 6. Van het
bureau van consultatie
Artikelen 70-77
[Deze
artikelen zijn vervallen.]
§ 8. Slotbepalingen
Artikel 78
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
Artikel 79
1.
De op de dag van inwerkingtreding van deze wet bij de Hoge Raad
ingeschreven
advocaten en procureurs
worden geacht te zijn ingeschreven bij de rechtbank van
het arrondissement 's-Gravenhage.
2. De op de dag van inwerkingtreding van deze wet bij
een gerechtshof
ingeschreven advocaten
en procureurs worden geacht te zijn ingeschreven bij de
rechtbank van het arrondissement, waarin het gerechtshof
is gevestigd.
3. De griffier van de Hoge
Raad en van elk gerechtshof draagt zorg voor de
overdracht van het tableau aan de griffier der
rechtbank.
Artikel
80
Voor de advocaten en
procureurs, die op 31 december 1947 bij meer dan één
rechterlijk college waren ingeschreven, blijven de voor
hen geldende bijzondere
bepalingen van
kracht. Voor de toepassing van de artikelen 20 en 22 worden
zij
geacht, te zijn ingeschreven alleen
bij de rechtbank binnen welker
arrondissement zij hun kantoor hebben.
Artikel 81
[Vervallen.]
Artikel
82
Ten spoedigste wordt
overgegaan tot de verkiezing van raden en van het college
van afgevaardigden overeenkomstig de bepalingen van deze
wet.
Artikel
83
1. Deze wet treedt in
werking op een nader door Ons te bepalen tijdstip.
2. Zij kan worden aangehaald als
"Advocatenwet".