3. 1. In dit geding staat ter beoordeling'of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Dit besluit strekt tot
handhaving van de beslissing van 14 augustus 2000, waarbij verweerder heeft geweigerd eiseres financiële
ondersteuning c.q. subsidie te verlenen.
3.2. In haar schriftelijke reactie op het verweerschrift en vervolgens ter zitting heeft eiseres gesteld dat haar verzoek
om hulp aan het Ministerie van Jusititie verder reikt en meer inhoudt dan een verzoek om subsidie. Eiseres heeft
daarbij gewezen op een aantal andere mogelijkheden om haar te helpen. De rechtbank merkt hieromtrent allereerst
op dat verweerder het inleidende verzoek van eiseres van 17 mei 2000 heeft kunnen opvatten als een aanvraag om
financiële steun, met name gelet op de daarin opgenomen passage: "Het werk dat op ons af komt kunnen wij bij lange
na niet aan. Daarom hebben wij een aantal mensen en fondsen aangeschreven met het dringende verzoek om ons te
helpen." De rechtbank stelt vervolgens vast dat eiseres noch in haar bezwaarschrift van 21 augustus 2000 noch tijdens
de hoorzitting op 18 oktober 2000 ? blijkens het verslag daarvan en de aangehechte pleitnota ? heeft aangevoerd dat
verweerder het verzoek bij zijn primaire besluit van 14 augustus 2000 ten onrechte heeft opgevat als (louter) een
aanvraag om financiële ondersteuning. Er bestond daarom voor verweerder redelijkerwijs geen aanleiding om bij zijn heroverweging van het primaire besluit het inleidende verzoek van elseres alsnog anders op te vatten.
3.3. Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank zich in dit geding dient te beperken tot een beoordeling van
de bij het bestreden besluit gehandhaafde weigering om eiseres subsidie te verlenen. De door eiseres genoemde
andere mogelijkheden om haar te helpen bij het nastreven van haar dqelstellingen dienen derhalve buiten
beschouwing te blijven.
3.4. Bij de beoordeling dient voorop te worden gesteld dat ? zoals verweerder heeft uiteengezet en door eiseres ook niet
is bestreden ? er geen wettelijke regeling bestaat waaraan eiseres een aanspraak op subsidie kan ontlenen. Dit brengt
met zich dat aan verweerder in dit geval een grote mate van door de rechter te respecteren beleidsvrijheid toekomt.
Verweerder mag het antwoord op de vraag of de activiteiten van eiseres voor subsidie in aanmerking komen afhankelijk
stellen van zijn eigen oordeel omtrent de waarde van die activiteiten. Aan de rechtbank staat slechts ter beoordeling of
het door verweerder bij het bestreden besluit ingenomen standpunt kennelijk onredelijk is te achten en of de door
verweerder gegeven motivering dit standpunt kan dragen. Er is geen plaats voor een eigen oordeel van de rechtbank
omtrent de vraag of de activiteiten van eiseres voor subsidie in aanmerking zouden moeten komen.
3.5. Verweerder heeft uit hetgeen eiseres bij haar aanvraag en in de bezwaarfase naar voren heeft gebracht afgeleid ? en
naar het oordeel van de rechtbank.ook kunnen afleiden ? dat eiseres zich tot doel heeft gesteld burgers belangeloos bij te
staan indien deze problemen ondervinden binnen het juridische stelsel, dat burgers zich vanuit onvrede met het juridische systeem tot eiseres wenden en dat een aanzienlijk deel van de klachten problemen met de advocatuur betreffen en
grotendeels van tuchtrechtelijke aard zijn. Verweerder heeft vervolgens gewezen op de mogelijkheden van beroep tegen rechterlijke uitspraken, het bestaan van klacht? en tuchtrechtelijke voorzieningen, de mogelijkheid voor de burger die
geen advocaat kan vinden zich tot de Deken van de Orde van Advocaten te wenden en tegen de beslissing van de Deken
op te komen, de gesubsidieerde rechtbijstand krachtens de Wet op de rechtsbijstand en de mogelijkheden om tegen
beslissingen op grond van die wet rechtsmiddelen aan te wenden. Voorts heeft verweerder gewezen op de oprichting van
de klachtencommissie advocatuur bij de Stichting Geschillen?commisslies (SGC), een onafhankelijke instelling waarin vertegenwoordigers zowel van de beroepsgroep als van consumentenorganlisaties zitting hebben. Verweerder heeft bij het bestreden besluit primair overwogen dat er geen aanleiding is voor de conclusie dat het stelsel van rechtsbescherming met betrekking tot het justitieel apparaat en de advocatuur ondanks deze voorzieningen onvoldoende functioneert. Hoewel het aannemelijk is dat eiseres in een bepaalde behoefte van individuele burgers zal voorzien, acht verweerder niet aangetoond dat de werkzaamheden van eiseres een noodzakelijke en onmisbare aanvulling van het Nederlandse juridische stelsel behelzen. Het enkele feit dat volgens de gegevens van eiseres enkele honderden burgers zich de afgelopen zes jaren met problemen tot haar hebben gewend, is daarvoor onvoldoende grond, aldus
verweerder.
3.6. Deze primaire overwegingen van verweerder kunnen naar het oordeel van de rechtbank de weigering van
subsidieverlening aan eiseres in voldoende mate dragen. Voorts kan niet worden gezegd dat het door verweerder
aldus gemotiveerde standpunt omtrent de waarde van de activiteiten van eiseres kennelijk onredelijk is te achten.
De rechtbank ziet in dit verband evenmin grond voor het oordeel dat verweerder alvorens tot zijn standpuntbepaling
te komen nader onderzoek had dienen te verrichten naar de inhoud van de bij eiseres aanwezige dossiers.
3.7. Nu het bestreden besluit stand kan houden op de primaire grondslag voor de weigering van subsidie, kan de in
dit besluit vermelde subsidiaire grondslag buiten beoordeling blijven.
3.8. De rechtbank merkt nog op dat uit hetgeen hiervoor onder 3.4 is overwogen omtrent de beleidsvrijheid van
verweerder en de beperkte rechterlijke beoordelingsruimte, voortvloeit dat er in dit geding geen plaats is voor een
nader onderzoek door de rechtbank ter zake van de vraag of de activiteiten van eiseres van zodanig gewicht zijn dat
deze voor subsidieverlening in aanmerking zouden?moet?en komen. De rechtbank heeft derhalve geen aanleiding
gezien om, zoals door eiseres is verzocht, getuigen en deskundigen te horen.
3.9. De rechtbank komt tot de slotsom dat het bestreden besluit de rechterlijke toetsing kan doorstaan. In hetgeen
namens eiseres schriftelijk en ter zitting naar voren is gebracht heeft de rechtbank geen aanknopingspunten
gevonden voor een andere conclusie.
3.10. Voor een veroordeling in proceskosten zijn geen termen aanwezig.