De Nederlandse advocatuur onder vuur. Schokkend, onthullend, tragisch is het boek van Stichting Jurilet..!!


Letselschade . . Inspraak . . Klokkenluider <==> SDN . . Antecedenten juristen . . Recht . . Bijbanen

Zie voor het gevecht om letselschade: drs. Harry Teernstra Archief




RECHT IN DE OGEN GEKEKEN


Doen en laten van rechters en advocaten
In gevecht met de hoeders van ons recht

Een eerste balans van juridisch letsel
Deel I in de serie
"Met Recht een ander gewicht in de schaal".


Jurilet boeken worden in de openbaarheid gebracht door:
Stichting/Uitgeverij Jurilet
Postbus 3028
3760 DA Soest
Tel.: 035 - 5417902

Jurilet specialiseert zich in uitgaven waarin juridisch letsel centraal staat.


Auteurs deel 1                  : Vrienden van de stichting Advocadur en Jurilet
Tekstadviezen                   : Stichting Advocadur
Redactie/bewerking/vormgeving	: Postbus 54, 5460 AB Veghel
Binnenwerk, zetwerk             : Zweers & Van der Lande
Drukwerk                        : G. Eul, Emmerich (Duitsland)
(copyright)                     : ©Jurilet/Advocadur


Distributie: Stichting Uitgeverij Papieren Tijger te Breda, tel: 076 - 3228395

    Door Stichting Advocadur

    © Alle rechten voorbehouden, zonder
    de uitdrukkelijke toestemming van de
    auteur mag niets worden overgenomen


"Doen en laten van rechters en advocaten, een eerste balans van juridisch letsel. Want je laat je toch door een advocaat verdedigen om de lasten van het proces een beetje van je af te wentelen. Maar het tegendeel gebeurde. Nooit eerder heb ik zulke grote zorgen om het proces gehad als sinds de tijd dat u mijn belangen behartigt". Uitspraak van de hoofdpersoon Joseph K. uit het boek "Der Prozess" van Kafka (uitgegeven in 1925).


"Mijn grootste tegenstander is degene die mij bij moet staan: mijn advocaat!" Verzuchting geslaakt en opgeschreven door honderden mensen, die zich tot de stichting Advocadur gewend hebben en wenden.


MOTTO: Niets went zo snel als het onrecht waaraan een ander lijdt (aan de stichting gezonden citaat)

  • Recht is het ethisch minimum (Jellinek)
  • Een goed verstaander heeft maar een half woord nodig (Nederlands spreekwoord)
  • Ik sta op mijn recht, zegt hij, die 't recht met voeten treedt (C. Graal)
  • Een ambtenaar is iemand die voor iedere oplossing een moeilijkheid heeft (A.E.W. Thomas)
  • Recht moet geschieden, ook al vergaat de wereld (Latijnse spreuk)
  • Waar men heeft misdaan, zal men terechte staan want waar de boom is gezwicht, moet hij weer worden opgericht (naar oud gezegde)
  • Als een gans terecht staat, moet er geen vos in de jury zitten (Thomas Fuller)
  • De kleine dieven hangt men op, de grote vallen door de strop (spreekwoord)
  • Die zijn eigen recht vervolgt, doet niemand onrecht aan (spreekwoord)
  • Processen, duister en lank, zijn der advocaten spijs en drank (spreekwoord)
  • Een mens is de grootste advocaat van zichzelf (spreekwoord)
  • Advocaat van kwade zaken: iemand die verkeerde handelingen probeert te verdedigen (van Dale Marinus Nijhof 1956)
  • Rechtsstaat: Staatsvorm waarin het Recht als hoogste gezag geëerbiedigd wordt (Van Dale)
  • Rechtsgeleerdheid: Wetenschap, kennis van het recht (Van Dale)
  • Rechtsgeleerde: deskundige op het gebied van het recht (Van Dale)
  • rechtsmisbruik: het uitoefenen van het recht op een manier die in strijd is met de maatschappelijke bestemming van het recht (Van Dale)
  • rechtsveiligheid: zekerheid dat de regels van het recht op de juiste wijze worden toegepast (Van Dale)
  • rechtsverkrachting: Schending van het recht (Van Dale)
  • Rechtstaal: Gezamenlijke vaktermen der wetsgeleerden (Van Dale)
  • Rechtsverdraaiing: Het opzettelijk verkeerd uitleggen of ten uitvoer leggen van wettelijke voorschriften (Van Dale)
  • Spreuken van orakel H.T. te E. (in overleg samenstellen en uittikken, kunnen later worden toegevoegd)
    
    
    

      INHOUD:

    Inleiding en verantwoording


    DEEL 1

  • Wat er aan het verhaal voorafgaat
  • Een advertentie met gevolgen
  • Ik word wij
  • Geboorte van de Stichting Advocadur
  • Lijn in de pijn. Het onrecht vastgelegd

    DEEL 2

  • De vraag aan de advocaten
  • Van vraag tot rechtsvraag
  • Het dossier Terharte

    DEEL 3

  • De antwoorden van de advocaten
  • Maart 1991: de eerste advocaat: mr. A. Kulstee
  • Maart 1993: de tweede advocaat: mr. J. Sneep

    DEEL 4

  • Vanaf augustus 1993: De bewakers van ons recht/de grenzen tot oktober 1998 van rechtsherstel
  • Alle feiten en gebeurtenissen op een rij:
  • Feiten en gebeurtenissen naar aard en onderwerp
  • Het gezicht van de Raad van Toezicht
  • In gevecht met het tuchtrecht/de zaak Sneep
  • In gevecht met het tuchtrecht/de zaak Kulstee
  • In gevecht met het tuchtrecht/de zaak Van Lutteldunct
  • Het getuigenverhoor van mr. Sneep/Rechts- en waarheidsvinding
  • In gevecht met het civiel recht/de zaak Terharte/Sneep
  • Het imago van mr. Sneep/intimidatie/feiten en effecten
  • Het imago van Advocadur/intimidatie/feiten en effecten
  • Eurofraude/behandeling van de aangifte van strafbare feiten

    DEEL 5

    DE VERDERE STRIJD VAN ADVOCADUR OF ..
    WAAR GAAN WE MET ONS RECHT NAAR TOE??


    DEEL 6

  • Woord achteraf en verantwoording
  • Stellingen die uit Recht in de ogen gezien spreken
  • Informatie van de stichting Advocadur
  • Vragen staat vrij (1)/vragenformulier, Vragen staat vrij (2)
  • Overwogen publicaties

Wat is juridisch letsel? Waarom is medisch letsel een begrip en juridisch letsel niet?
Hoe vaardig is ons Recht wanneer een advocaat of een (tucht)rechter letsel veroorzaakt?
Wordt de burger wel goed over zijn eigen recht geïnformeerd? Vormt de verplichte procesvertegenwoordiging voor een burger een obstakel op de weg naar Recht en Rechtsherstel?
Hoe is de staat van ons (tucht)recht?

In ons leven worden meer en meer burgers zich in toenemende mate bewust van hun Recht en hebben dat Recht steeds vaker nodig.

Op zoek naar genoegdoening, eerherstel, op zoek naar recht, stelt ons aller Recht ons echter telkenmale weer voor vragen, vragen en nog eens vragen en met name voor de vraag waarom er zo vaak geen Recht geschiedt.

    RECHT IN DE OGEN GEZIEN

  • geeft antwoorden aan de hand van ervaringen met het Recht en de hoeders ervan
  • heeft niet één, maar vele schrijvers
  • verbeeldt de juridische werkelijkheid niet, maar geeft die weer
  • is niet een commercieel boek dat goed verkocht maar wel door de juiste mensen (rechters, advocaten, juristen, politici, hulpverleners, de Koningin in wier naam Recht geschiedt) gelezen dient te worden
  • laat zien hoeveel moeite het kost om een streep door de rekening van een advocaat te halen en de schade die een advocaat veroorzaakt, vergoed te krijgen
  • verwoordt waar in deze tijden grote behoefte aan is: een overtuiging, een ideaal
  • levert in gewone mensentaal de tegenspraak die ons Recht of rechtsbedrijf oproept
  • laat zien dat er alle reden is om de burger bij zijn recht te betrekken.

Handtekeningen

    Ten geleide

In 1780 stelden vooraanstaande Franse juristen, geleid door de idealen vrijheid, gelijkheid en broederschap van de Franse Revolutie vragen, waarop voor hen het antwoord vanzelfsprekend was:

    'Is een zaak bepleiten niet een recht i.p.v. een voorrecht?
    Natuurlijk!
    Dient de advocatuur voor allen open te staan?
    Natuurlijk!
    Zijn een formele opleiding en grote belezenheid belangrijk voor een geslaagde uitoefening van het beroep van advocaat?
    Natuurlijk niet!
    Dient de advocatuur voor allen open te staan?
    Natuurlijk!
    Dienen advocaten de vrijheid te bezitten hun praktijk uit te oefenen zoals zij dat wensen en alleen onderworpen te zijn aan de kroon?
    De vraag stellen is hem beantwoorden!
    Is de Orde van Advocaten niet een bolwerk van niet verdiende voorrechten?
    Ongetwijfeld, meenden de jonge leden van de balie bij wie democratische ideeën hadden getriomfeerd'.

Op 11 augustus 1789 verlangde de grote Franse redenaar Graaf de Mirabeau in de Nationale Vergadering dat: "Iedereen zijn eigen zaak kan bepleiten, zonder dat hij zijn papier hoeft toe te vertrouwen aan de handen van die roofzuchtige lieden als procureurs, baljuwen, archivarissen en advocaten". Een jaar later in 1790 stond de Grondwetgevende Vergadering "ieder citoyen toe om als onofficieel verdediger voor de rechtbanken op te treden". Noot: (bovenstaande historische gegevens genomen uit "Twee eeuwen advocatuur in Nederland", Dr. E.W.A. Hensen, ISBN 90 268 3269 9)

Meer dan 200 jaar geleden kwamen rechtsgeleerde en andere mensen op tegen de verplichting om zich in een proces door een advocaat te laten verdedigen. Voor hen was de vrijheid en het onvervreemdbare recht van een burger om voor zichzelf op te komen of door iemand van zijn keuze op te laten komen in het geding. Die vrijheid is 200 jaar later nog altijd niet een zaak die voor zichzelf spreekt. Dit boek predikt geen revolutie en spreekt zich er niet voor uit dat "iedereen zijn eigen zaak kan bepleiten". Het is wel een vurig pleidooi om net als bij het straf-, het tucht- en het bestuursrecht mensen ook in het civiele recht de vrijheid en het recht te geven om hun eigen zaak of die van een ander te bepleiten. Het is een pleidooi voor bezinning of beter een dagvaarding van het Recht.

    Inleiding en verantwoording

De stichting Advocadur is een ideële, volstrekt onafhankelijke landelijke stichting die gedragen wordt door een groeiend aantal mensen dat ervan overtuigd is dat er met ons rechtsbedrijf heel veel grondig mis is en dat daarom aan vele mensen geen recht wordt gedaan. De stichting staat mensen, die door het doen en nalaten van advocaten , rechters en andere hoeders van ons aller recht (civiel-, straf- bestuurs- en tuchtrecht) juridisch letsel lijden, kosteloos bij en brengt verhalen over juridisch letsel in de openbaarheid.

Advocadur wil onafhankelijk van geld, overheid, reputaties, gevestigde of te vestigen belangen, codes, etc. een onafhankelijk standpunt over de rechterlijke macht, de advocatuur, etc. innemen en de tegenspraak leveren die het Recht oproept. Zij streeft ernaar mensen geheel en al over hun Recht te informeren. Daarbij wordt zij bewogen door de overtuiging dat de media en de juridische tijdschriften ons Recht te vaak niet of eenzijdig en ongenuanceerd belichten en mensen informatie onthouden. De kosten die de stichting moet maken tracht zij te dekken met giften/donaties/schenkingen van sympathisanten.

    Juridisch Letsel

Medisch letsel is verdriet, wanhoop, woede, onvrede, schade, schande, etc. dat door falen van medici wordt veroorzaakt. Juridisch letsel wordt teweeggebracht door het falen van mensen, die zich met ons Recht bezighouden. Medisch letsel is een begrip. Juridisch letsel niet. Dat leeft (nog) niet. Het spreekt niet tot de verbeelding en wordt niet begrepen. Op grond van jarenlange ervaringen van Advocadur is er alle reden voor te zorgen dat juridisch letsel begrepen en een begrip wordt. Juridisch letsel legt geen gewicht in de schaal. Om dat alles schrijft Advocadur een serie verhalen over juridisch letsel met als titel: "Met recht een ander gewicht in de schaal".

    Recht in de ogen gezien

"Recht in de ogen gezien" beschrijft de ervaringen van de Achterhoekse schrijver, leraar en oprichter van de stichting Advocadur Harry Teernstra met de advocaten A. Kulstee, J.C. Sneep en met andere hoeders van het recht. Het beschrijft de pogingen van een mens, verkeersslachtoffer, contusie-patiënt (hersenkneuzing) om erkenning te krijgen van een drietal - op een na - door het MTC veroordeelde neurologen en een psycholoog voor de gevolgen van hun volstrekt onaanvaardbare uitspraken over zijn karakterstructuur. De wens van Teernstra is om hem verder in dit boek zoveel mogelijk aan te duiden als Terharte. Het gaat namelijk niet om zijn naam maar om de boodschap van dit boek, die "ter harte" genomen dient te worden. Die boodschap wint aan kracht door de namen van de betrokken personen, voor zover mogelijk, niet te noemen. Namen van betrokkenen zijn derhalve verzonnen, tenzij ze voorkomen in openbare vonnissen of krantenartikelen, die in het verhaal zijn opgenomen. Deze anonimiteit geldt niet voor mr. Sneep die in de affaire Sneep/Terharte de openbaarheid in die mate heeft gezocht en gevonden dat het onmogelijk is om zijn naam weg te laten.

Dit boek doet consciëntieus verslag van de wijze waarop met name de advocaten Kulstee en Sneep vanaf 1991 de belangen van Terharte behartigd hebben. Die belangenbehartiging kan op grond van ervaringen van de stichting Advocadur model staan voor de 'belangenbehartiging' van vele andere advocaten en voor het juridisch letsel dat mensen daardoor ondervinden. Ook wordt er ruim aandacht besteed aan de wijze waarop het Tuchtrecht van Advocaten de klachten over de kwaliteit van genoemde belangenbehartiging heeft beoordeeld. Ook de behandeling van de klachten van Terharte kan model staan voor de kwaliteit van de behandeling van vele andere klachten.

Er wordt nadrukkelijk op gewezen dat dit boek het doen en nalaten van de advocaten Sneep, Kulstee en andere advocaten in slechts één geval beschrijft. Het doet dus geen uitspraken over de wijze waarop zij in andere gevallen belangen van rechtzoekende mensen behartigd hebben, c.q. behartigen. Hetzelfde geldt voor de tucht- en andere rechters, wier doen en nalaten in dit boek uitgebreid beschreven wordt.

Onrecht en het daarbij horende verdriet, de pijn, woede, genoegdoening, wraak, het streven naar erkenning, etc. zijn persoonlijke emoties. Ieder mens ervaart onrecht op zijn eigen wijze. Juist daarom gaat het in dit boek niet zozeer om de ernst en de omvang van het onrecht dat Terharte of wie dan ook is aangedaan. Belangrijker zijn de mogelijkheden die het Recht biedt of beter zou moeten bieden om aangedaan onrecht, hoe groot of klein dan ook, zo veel en zo goed mogelijk ongedaan te maken. Het gaat om de mogelijkheden van het Recht om onrecht te herstellen, ook als het door haarzelf wordt veroorzaakt.

Het boek volgt Terharte op zijn weg naar rehabilitatie voor het doen en nalaten van beide advocaten. Die weg loopt langs het civiele recht, het tuchtrecht voor advocaten, de LSA (Vereniging van letselschade-advocaten), de NOvA (de Nederlandse Orde van Advocaten), de pers en vele andere met macht en verantwoordelijkheid beklede personen en instanties. Het geslepen en dubbelhartig doen en nalaten van met name de heer Sneep en dat van personen en instanties die daartegen op zouden moeten treden, wordt uitgebreid en zo goed mogelijk tot leven gebracht. Dit boek houdt niet een veroordeling in, maar roept op tot oordelen.

De advocaten Kulstee en Sneep waren en zijn zich "van geen kwaad bewust en ontkennen in alle toonaarden hun aansprakelijkheid jegens Terharte". Oordelen over de verantwoordelijkheid van de ene mens voor de ander kan slechts op basis van de feiten. Dit verhaal laat die feiten zo goed mogelijk spreken. Het tuchtrecht voor advocaten heeft bijna vijf jaar na indiening van de klachten tegen het doen en nalaten van mr. Sneep en mr. Kulstee op 11 mei 1998 haar definitieve oordeel geveld. Ook de civiele rechter heeft geoordeeld. Er is geen enkele reden meer om de feiten niet te laten spreken. Dit boek mag wat de schrijvers betreft als een dagvaarding van het rechtsbedrijf worden beschouwd.

Het boek spreekt voor zichzelf en behoeft geen lange, verdere inleiding. Als het goed is geeft het te denken, roept het reacties op en laat het voelen wat juridisch letsel is, waarom het er is en vooral waarom het er niet zou hoeven zijn. Dit eerste boek legt de structurele oorzaken bloot voor het tekortschieten van ons Recht en laat de gevolgen daarvan voor de slachtoffers zien. Daarnaast geeft de Stichting Advocadur in dit boek haar eerste visitekaartje af. De stichting wil tussen de regels en achter in dit boek in hoofdstuk 6 laten spreken wat zij vindt, duidelijk maken wat haar beweegt, wie zij is en waarom zij er moet zijn en moet blijven totdat zij niet meer nodig is.

Dit boek is hopelijk een stimulans, een herkenning en erkenning voor mensen, die vergeefs recht zoeken. Het is geschreven in de hoop dat het werkt als een soort openbaar 'breekijzer', dat het taboe op kritiek op het rechtsbedrijf doorbreekt. Het is vooral geschreven om een (nood)signaal af te geven dat het Recht ons allen aangaat. Mede namens vele vrienden van de stichting Advocadur,

Amsterdam, Veghel, Wehl, Zutphen, Made,
Breda, 's-Hertogenbosch, Nijmegen,
Dinxperlo, Silvolde, Gaanderen, etc.

april 1998,

Ad van Delft, Harry Teernstra, Theo Gerritsen, etc,

 


DEEL 1

 

WAT AAN HET VERHAAL VOORAF GAAT
DE STICHTING ADVOCADUR EN DAT WAT HAAR BEWEEGT
VOORJAAR 1994: OPMERKELIJKE ERVARINGEN

Begin 1993 doet Terharte, dan 48 jaar, na een aantal negatieve ervaringen met de advocaat meester A.F.M. Kulstee een beroep op de medisch letselschade-advocaat mr. dr. ing. J.C. Sneep uit Bergen op Zoom. Hij doet dat omdat hij erkenning wil en nodig heeft voor de gevolgen van de fouten van een aantal door het Medisch Tuchtcollege veroordeelde (gewaarschuwd en berispt) medici en een psycholoog.

In drie maanden tijd berokkent de letselschade-advocaat letsel in plaats van dat weg te nemen. Voor zijn belangenbehartiging brengt mr. Sneep Terharte � 26.000,- in rekening. F 26.000,- in drie maanden tijd. De ervaringen met Sneep zijn voor Terharte diep vernederend en brengen hem in alle staten. Er breekt een opstand in hem uit, die slechts gericht is op genoegdoening. Hij wil zijn eer en zijn geld terug.

Wanhopig, woedend, op zoek naar lotgenoten en hulp, plaatst Terharte advertenties in een paar kranten, waarin hij vraagt om "opmerkelijke ervaringen met advocaten". Er komen tot zijn verbijstering honderden brieven. Onvoorstelbare, vaak aangrijpende verhalen van mensen op zoek naar recht, verhalen waaruit blijkt dat zijn ervaringen met twee advocaten niet op zichzelf staan. Een man uit Muiden stuurt een grote enveloppe, die niet door de bus kan. In een keurige brief schrijft hij dat hij door een advocaat, in dienst van een grote brouwer van een zeer bekend merk bier, bij de overdracht van de goodwill van zijn café bedrogen is en waarom.


    HET TIJDSCHRIFT VAN DE VERENIGING RECHT OP RECHT

De enveloppe bevat ook twee tijdschriften uit het jaar 1981, uitgegeven door een VERENIGING, die RECHT OP RECHT blijkt te heten. De voorkant: een dun, blauw vel papier met daarop afgebeeld een boemerang balancerend op het hoofd van een rechter/advocaat in toga, compleet met bef. Daar weer onder een door pijn, verdriet en machteloosheid getekend gezicht. Ook een blauwe achterkant. Tussen beide blauwe bladen zo'n 40 witte pagina's volgeschreven.

De pagina's worden bij elkaar gehouden met een brede strook bruine plakband, die niet helemaal recht loopt en handwerk van zo'n 15 jaar terug verraadt. Door het plakband drukken voelbaar drie grote nieten. Onderaan op de voorpagina in kapitale letters de doelstelling van de vereniging.

Terharte schrijft: Ik herken mezelf en andere gezichten in dat door pijn, verdriet en machteloosheid getekend gezicht op de voorkaft. Ik sla het tijdschrift open. Nieuwsgierig begin ik te lezen met een voorgevoel dat ik iets bijzonders in handen heb: De vereniging Recht op Recht:

    STELT ZICH TEN DOEL, ZONDER AANZIEN DES PERSOONS, TE KOMEN TOT HANDHAVING VAN RECHTEN ZOALS BIJ WET EN INTERNATIONALE VERDRAGEN AAN IEDER NEDERLANDS STAATSBURGER TOEGEKEND, MIDDELS HET BESTRIJDEN VAN ONBETAMELIJKE ZAKEN, DIE DAAR INBREUK OP MAKEN IN DE RUIMSTE ZIN DES WOORDS.

Ik sla de voorpagina om, lees, sla nog enkele bladzijden om en blader weer terug. Er maakt zich een grote opwinding van me meester. Ik lees helder en duidelijk verwoord wat mij eigenlijk al duidelijk was en vind de woorden voor het onrecht, dat ik al jaren ervaar, maar waarvoor ik vele juiste woorden nog niet gevonden heb. Het is alsof ik een tijdschrift lees, dat ik zelf had willen schrijven, dat voor mij geschreven lijkt zijn. Ik lees een verhaal over het juridisch letsel dat een onderaannemer wordt aangedaan. Ik lees en begin weer opnieuw te lezen. Kijk met grote ogen naar foto's van ministers, politici, rechters, advocaten, die met naam en toenaam beschuldigd worden van zeer ernstige feiten.

Onverbloemde, nergens omheen draaiende uitspraken over het tuchtrecht voor advocaten en de bestaande verplichting om bij Rechtbank, Hof en Hoge Raad (conform art. 133 RV) gebruik te moeten maken van de dure diensten van een vaak incompetente advocaat/procureur. Leemtes in de wetgeving en de rampzalige gevolgen daarvan voor ons aller, door onszelf betaalde Recht. Verstrengeling van belangen door het fenomeen Rechter-plaatsvervanger, ter discussie gestelde vonnissen, bewijzen voor het totaal ontbreken van onafhankelijkheid bij rechters, dubieuze sepots van strafbare feiten, mensonterende behandeling van klachten tegen advocaten, meineed bij de vleet, en nog veel meer.

Telkens denk ik "dat kan toch niet waar zijn". Ik ervaar bij iedere bladzijde oppositie, vechtlust en onwankelbare wil om degenen, die - zoals ik herhaaldelijk lees - "ons aller Recht versjacheren als ware het schroot" ter verantwoording te roepen. Geen magistratentaal, maar warme, wakkere woorden werken van pagina tot pagina als een kompres op mijn zwaar geteisterd rechtsgevoel. Zware kritiek op advocaten en rechters Anno Domini 1981, die ongewijzigd ook nu van toepassing is. Ik voel de pijn van toen.

Het is een vreemd gevoel om van bladzijde tot bladzijde te ervaren dat mensen zo'n 15 jaar vóór mij zich hebben laten bewegen, zich hebben laten meeslepen en in actie zijn gekomen door hetzelfde gebrek aan recht of beter door hetzelfde onrecht. Mensen die dezelfde wonden hebben voelen schrijnen, dezelfde woede hebben voelen opkomen, het bloed naar hun hoofd hebben voelen stijgen, dezelfde machteloosheid gevoeld hebben. Mensen, die samen een manifest van onrecht en kritiek op advocaten en rechters bundelden met drie nieten en een brede strook bruin plakband.

Onstuitbaar dringt het besef to mij door, dat er niets, maar dan ook niets veranderd is. Rechtzoekende mensen die geen advocaat kunnen vinden, slecht werk van advocaten, een tuchtrecht, dat zo faalt dat het de kwaliteit van de advocatuur niet kan waarborgen, verstrengeling van belangen, dubieuze sepots, mensonwaardige behandelingen van klachten tegen advocaten, falende rechters, officieren van justitie, advocaten, Procureurs-generaal, etc. die allemaal vrijuit gaan, enz.. Het is er allemaal nog. Het regent gouden handdrukken voor falende hoeders van ons Recht, Europarlementariërs die strafbare feiten plegen lijken vrijuit te gaan, advocaten die goud geld verdienen aan de drugshandel en vervolgens met dat gouden geld vervolging afkopen, met macht, reputatie en belangen beklede personen en instanties, die falen of strafbare feiten plegen ontspringen nog altijd de dans, advocaten heersen als vanouds als absolute monarchen over de toegang tot de rechter, enz. enz.. Het is er allemaal nog net zo.

Vele taboes zijn verdwenen, maar het taboe dat ligt op eerlijke en onomwonden kritiek op en tegenspraak van de magistratelijke en gesloten wereld van het recht is er nog altijd. Recht raakt ons allen en we hebben er allemaal op de een of andere manier gevoel voor en verstand van. Maar in ons land is Recht een wetenschap, een professie waar slechts geleerden en hooggeleerde heren zich in beslotenheid mee bezighouden. De burger wordt verondersteld om geen mening over zijn door hemzelf betaalde recht te hebben en is veroordeeld om werkloos toe te zien op het potje dat zijn recht er vaak van maakt.

Ik denk aan die honderden brieven en telefoontjes, aan mijn honderden antwoorden, zie al die van wanhoop en woede verwrongen gezichten en hoor al die smeekbeden om hulp, waaraan ik in mijn dooie eentje niet kan voldoen. Ik zie ze voor me, al die mensen die tevergeefs recht zoeken. Ik denk aan mijn eigen strijd om erkenning en genoegdoening, die tergend langzaam en ook niet gaat, zoals die zou moeten gaan, ook al heb ik -in tegenstelling tot vele andere rechtzoekenden - alle noodzakelijke wapens als rust, tijd, inzicht, woorden, hulp, geld, etc. om te kunnen vechten, in handen. Er komt een gevoel van grote somberheid over mij, zo'n gevoel van: het heeft toch allemaal geen zin en waar doe je het allemaal voor, zo'n gevoel van: ik sta er helemaal alleen voor. Al die mensen die zich telefonisch, per brief of persoonlijk tot mij wenden, vertellen en schrijven in wezen hetzelfde verhaal. Het onrecht dat hen overkomen is, komt telkens op hetzelfde neer en is zo groot dat ik dat nooit in mijn eentje aankan.

Weer lees ik 15 jaar in de tijd terug in het blad van de Vereniging Recht op Recht. Nieuwsgierigheid en de wil om te weten wie er achter dat blad boordevol met energie zitten, winnen het van de somberheid en geven me weer energie. Ik wil weten wie die onderaannemer uit Amsterdam is. Ik wil weten wie die pagina's geschreven hebben, wie al die juristen gefotografeerd heeft, wie die brede bruine strook plakband afgerold heeft en wie de nieten door al die pagina's heeft gedrukt.

Wat zijn dat voor mensen, waar wonen ze, wat doen ze, leven ze nog en bestaat hun blad nog? Hoe hebben de toenmalige hoeders van ons Recht op de beschuldigingen, die aan duidelijkheid niets te wensen overlaten, gereageerd. Zijn de schrijvers van het blad in staat van beschuldiging gesteld? Is er een publicatieverbod gekomen? Is er, om dat te bereiken, een kort geding geweest? Hebben de magistraten de op hun toga geworpen smet weggewerkt en hoe? Heeft het blad de volle publiciteit gehaald? Hoe ik ook zoek wat ik ook doe, het spoor loopt dood.

Het leven gaat door. De post blijft slechte ervaringen van mensen met advocaten en rechters brengen. Ordners puilen de kast uit. Het werk neemt zo toe en de telefoon gaat zo vaak voor mij, dat de rest van het gezin zich begint te beklagen. "Pas maar op jij", zegt mijn oudste dochter veelbetekenend, "anders neem ik een hele goede advocaat". "Dan zul je toch lang en ver moeten zoeken", dien ik haar van repliek.

    IK WORD WIJ

Terharte: In die zomer kom ik via mijn advertenties in kranten en weekbladen in contact met vele mensen, hoor ik vaak bloedstollende verhalen over rechters en advocaten, complete drama's. Ook leer ik een familie Tünnissen uit Eerde, een dorpje bij Veghel kennen en daarmee het juridische drama dat hun leven verteert. Aan de wortel van al het kwaad, dat aan die familie is geschied, staat een dagvaarding ter incassering van een rekening van een fiscalist. Die dagvaarding leidt tot catastrofale gevolgen.

Door hun drama en andere juridische drama's kan ik afstand nemen van het mijne. En dat wil ik ook. Ik wil hoe dan ook niet gefixeerd raken op mijn juridisch probleem. Door mijn contact met vooral Tünnissen sr. en met talloze andere juridische letselschadeslachtoffers -een beter woord weet ik niet- word ik gesterkt in mijn streven om door te vechten voor anderen en voor mezelf. Ik ben niet meer 'werkloos', maar moet overwerken. Het allerbelangrijkste is dat ik er niet meer alleen voor sta.

Tünnissen sr. blijkt een niet-onbemiddeld zakenman te zijn. Maar ook bemiddelde mensen kunnen door toedoen en nalaten van advocaten en rechters flinke klappen krijgen. Naar Tünnissen sr. heb ik -zoals een advocaat had moeten doen- goed en kritisch geluisterd en veel gepraat. Ik heb gevraagd wat ik niet begreep en alle tijd genomen om te begrijpen wat het Recht bij hem en zijn kinderen teweeggebracht heeft. De zakenman Tünnissen blijkt na vele opmerkelijke ervaringen met advocaten een verhelderende kijk of beter een visie te hebben op de wijze waarop advocaten aan het rechtsbedrijf bijdragen. Die visie kan hij door zijn woede, het verdriet om het verlies van zijn vrouw, het uit elkaar vallen van zijn gezin, door het ontbreken van de juiste woorden aanvankelijk niet of nauwelijks verwoorden.

Maar door te luisteren, door tijd en geduld te nemen, door over de negatieve gevoelens, die bij tijd en wijlen opgeroepen worden, heen te stappen en door me te verplaatsen in de mens Tünnissen wordt niet alleen zijn juridisch letsel duidelijk, maar ook zijn visie op het rechtsbedrijf. Tünnissen's visie is die van een geslaagd zakenman, die weet hoe hij zijn klanten moet bedienen en daarom als zoveel zakenmensen, die met advocaten te maken hebben/krijgen weet dat vele advocaten niet weten hoe ze met klanten om moeten gaan. Die visie peuter ik er stukje bij beetje uit. Naarmate ik langer en beter naar hem luister, vragen stel, op standpunten terugkom, laat merken dat ik geïnteresseerd ben, wordt Tünnissen rustiger en komt 'ie beter uit zijn woorden.

Ervaringen met advocaten van decennia terug komen op tafel. Veelzeggend is dat al die ervaringen en de gevoelens die erbij horen nog springlevend zijn en gedetailleerd in zijn geheugen opgeslagen blijken te liggen. Inherent aan ernstig juridisch letsel is dat het blijft, zolang het niet wordt weggenomen. Tünnissen heeft over het rechtsbedrijf nagedacht, veel en goed, langer en beter dan ik. Uit de vele, vele gesprekken met Tünnissen komt een visie te voorschijn waar kop en staart aanzit. Al zijn standpunten kan hij met voorbeelden uit de 'juridische' praktijk van zijn leven onderbouwen.

In zijn visie dient het rechtsbedrijf structureel veranderd te worden. Het monopolie van de advocatuur moet -in bepaalde gevallen- worden afgeschaft, waardoor er echte concurrentie komt, die een consument van recht voor een lagere prijs de kwaliteit biedt waar hij recht op heeft. Monopolies en privileges beperken de voor de kwaliteit van een product noodzakelijke concurrentie en houden prijzen kunstmatig hoog. Daardoor hebben vele consumenten òf geen toegang tot het juridische product dat ze willen, òf ze moeten genoegen nemen met een product van inferieure kwaliteit.

En juist omdat het in het recht vaak gaat om vitale zaken die mensenlevens - zoals dat van Tünnissen - raken, waarvan het geluk en welzijn van gezinnen van afhangt, kan een burger die recht zoekt zich geen recht van inferieure kwaliteit permitteren. Voor de mensen die een rechtsprobleem hebben voor de oplossing waarvan zij geen advocaat kunnen vinden of betalen, moeten er particuliere fondsen komen, die er zorg voor dragen dat iedere burger zonder onderscheid voor recht in aanmerking kan komen.

Er dienen instanties te komen, die de rechtzoekende representeren en de kwaliteit van het rechtsbedrijf bewaken, omdat die nu door belangen van advocaten en om vele andere redenen niet of nauwelijks gecontroleerd, laat staan gewaarborgd wordt. Die instanties en personen mogen geen enkele binding noch belang bij het rechtsbedrijf hebben. Tünnissen kan uren, dagen oreren en orakelen over de advocatuur en de rechterlijke macht, die een enorme invloed op zijn leven gehad hebben en hebben.

De gevleugelde in puur Nederlands uitgesproken woorden van Tünnissen "de déconfiture van de advocatuur" krijgen in de loop van de jaren dat ik hem leer kennen inhoud en betekenis. Zijn visie voegt veel toe aan de mijne. "D'r moet concurrentie komen, klanten moeten van hun advocaat op aan kunnen, advocaten die fouten maken moeten daarop aangesproken worden en niet zo zuinig, ze moeten voelen wat ze een ander aandoen. Wat mij is overkomen, dat kan iedereen overkomen en dat mag niet, daar moeten wij voor zorgen", laat hij zich herhaaldelijk ontvallen.

Het feit dat ik luister en hem serieus neem, stemt hem blijkbaar tot dankbaarheid. Tünnissen werpt zich op als een van de eerste sponsoren van een principe, van een ideaal, dat hij al jaren koesterde en waarvoor hij nu via mij de juiste woorden hoort en ziet, die hij wil horen en zien. "Maokt oe eige maor gin zurge over geld", zegt 'ie. "Wa gullie doet, da's wa'k altijd al wilde, dè mag dur geld nie mislukken, daor zal ut nie aon liggen". Er komen nieuwe mensen, die meedenken, meedoen en tijd en moeite investeren in wat mij bezighoudt. Ik word wij, of beter, ik ben wij geworden.

Er ontstaat een groep rondom Terharte, van mensen die sympathie hebben of krijgen voor Terharte's onverzettelijkheid, zijn enthousiasme, zijn hardnekkig drijven, zijn rechtvaardigheidsgevoel, zijn inzet, zijn ijver, zijn vechtlust en zijn overtuigingskracht. Ze worden aangestoken door wat hem beweegt. Bij die groep horen slachtoffers van juristen, maar ook mensen, die niet door hun recht beschadigd zijn, maar er zich wel grote zorgen om maken. Er worden nieuwe advertenties geplaatst. Er komen contacten, die zich uitbreiden. Een man of 6 groepeert zich rond een principe, rond een ideaal. Er wordt gediscussieerd. De staat van het Recht, de staat van de rechtsstaat, het imago van het recht en de rol daarbij van de media wordt besproken en tegengesproken.

    GEBOORTE STICHTING ADVOCADUR

In die zomer van 1994 krijgt het idee gestalte dat er voor hetgeen de groep van mensen rondom Terharte beweegt een organisatie, een club, een stichting of een vereniging of zoiets moet komen, een aanspreekpunt voor mensen aan wie geen recht geschiedt. De ervaringen die Terharte en de zijnen in toenemende mate opdoen, drijven hen naar de conclusie dat er behoefte is aan een ideële en herkenbare organisatie, die opkomt voor de belangen van mensen, wier rechten geschonden zijn of niet behartigd worden, een instantie als de Vereniging Recht op Recht. Die vereniging blijkt door verschillen van mening al vrij snel opgeheven te zijn. Er moet dus een instantie komen met mensen die het zo met elkaar eens zijn dat hun overtuiging uit kan groeien.

Ten langen leste valt de keuze op de stichtingsvorm. Zomer 1994, in een café, wordt de naam gevonden: ADVOCADUR i.o.: "Duur", omdat advocaten duur zijn, "duur" omdat hun werk zo lang duurt en "dur" omdat vele advocaten bikkelhard zijn. In geval van woede en kwaadheid -een gevoel dat regelmatig op komt zetten- schrijft de stichting: ADVOKWADUR. Om vorming van vooroordelen en een negatieve imagovorming zo weinig mogelijk kans te geven, is er zorg voor gedragen dat de stichting niet slechts bestaat uit mensen die negatieve ervaringen met hun recht hebben. Het bestuur van de stichting heeft een juridisch adviseur en voor zaken met een medische achtergrond een medisch adviseur.

Er komen statuten waarin vastgelegd wordt dat de stichting in principe kosteloos werkt voor mensen die slachtoffers geworden zijn van rechters en advocaten. Er wordt nooit over geld gepraat omdat geld de behandeling en de aandacht van een rechtsvraag beïnvloedt. Dat principe komt voort uit de overtuiging dat sommige vragen in dit leven recht hebben op een ander dan commercieel antwoord. Conform haar statutair vastgelegde doelstelling werkt Advocadur voor arme en voor superrijke mensen, voor mensen uit alle rangen en standen, die geen of onvoldoende rechtshulp krijgen.

Tot grote vreugde van het bestuur van de stichting komen er -hoewel er nooit om gevraagd wordt- gelden binnen van mensen, die dankbaar zijn, vaak omdat mensen doodgewoon naar hun hele verhaal geluisterd hebben. Sommige mensen sturen � 5,- in een enveloppe. Een vrouw met een gecompliceerd, wijdvertakt en fascinerend probleem schrijft aan Advocadur: "Dat is mij in al die jaren nog nooit overkomen dat ik mijn verhaal helemaal vertellen kan, niet bij het maatschappelijk werk, niet bij het Bureau voor Rechtshulp, niet bij de sociaal raadsman, niet bij slachtofferhulp, niet bij de krant, zeker niet bij al die advocaten, die ik om hulp gevraagd heb".

Ook komen er brieven en telefoontjes binnen waar de onvrede, de woede, de agressie of de machteloosheid vanaf druipt: Van "Ze moeten ze allemaal ophangen". "Er helpt maar een ding en dat is niet meer praten, schrijven of klagen maar gewoon het puntje van hun kin opzoeken en dan hard slaan". "Laten ze maar een paar jaartjes met mij ruilen, dan voelen ze misschien wat ze een mens aan kunnen doen", "in de gaskamers ermee", tot "Ik weet het niet meer", "ik kan niet meer", "waar moet ik nu nog naar toe, ik loop al jaren in de mallemolen van de hulpverlening maar niemand helpt". "Waarom begrijpt niemand me, zo moeilijk is het nou toch ook weer niet?" "Vechten, ik kan het niet meer".

Terharte: "Naast alle woede en wanhoop komt er ook morele en financiële steun voor ons werk. Die steun maakt ons werk zichtbaar. Dat is geweldig. Geen discussie meer thuis over wat we doen, over de vaak enorm hoge telefoonrekeningen, over postzegels, reisgeld, geen discussie met jezelf, geen doelstellingsdiscussie, geen discussie over auto- en andere onkosten, geen inhoudelijke discussie, helemaal geen meningsverschil of hetgeen we doen wel goed is, omdat we zeker weten dat het goed is".

"Wel samen voor iets staan en gewoon weten wat je kracht en wat je zwakheid is. Het mooiste is de voldoening die je krijgt voor het werk dat je doet en waarin je steeds meer gelooft. Het werk, dat ik wilde en maar niet kreeg, is op me afgekomen. Er zijn mensen voor wie ik wat kan doen en die me blijkbaar nodig hebben. Mijn ongebroken eerzucht en de wil om uitdrukking aan mezelf te geven en wat meer in de samenleving te betekenen dan er werkloos naast te staan, hebben een spoor gevonden. Ik ben toch nog op bestemming gekomen".

Via Tünnissen en dankzij giften komt er een echt, keurig ingericht kantoor, bemand met een vriend van het huis, die dat al meer dan 15 jaar is. Hij is het, die de advertentie van Terharte uit de krant knipt en aan de Tünnissens geeft, waardoor Terharte met hen in contact komt. Zijn diensttijd zit erop. Leo van Lokeren, achter in de twintig, administratief goed onderlegd, op zoek naar een uitdaging, een leuke, slimme vent met zijn Brabantse hart op de juiste plaats, iemand die begrijpt dat alles in het leven niet zo vanzelfsprekend is als het lijkt. Hij verstouwt een groot deel van het werk dat op Advocadur afkomt, legt bestanden aan, zet een administratie en een archief op en brengt orde in de zaken die op de stichting afkomen. Er komen een fax- en een modemverbinding van en naar het kantoor in Brabant. Er komt een bestuur, waarin vrienden zitten, die in en buiten bestuursvergaderingen meedenken, vrienden met hun eigen besognes, vrienden op wie je een beroep kunt doen.

Advocadur levert de tegenspraak die het Recht zelf oproept. Brieven naar de NOvA, de LSA, ingezonden brieven naar juridische tijdschriften, zoals Ars Aequi, het Advocaten- en Nederlands Juristenblad (NJB) en aan politici. Er worden klachten geformuleerd voor mensen die dat niet kunnen en geen advocaat of deken vinden die dat voor hen doet, er wordt gepleit voor mensen, die daar tegen opzien -en dat blijken er heel veel- er komen reacties op artikelen in kranten van de hand van advocaten, de bestuursleden van de stichting denken samen na en gaan de strijd aan met de hoeders van het Recht, vastbesloten en van dag tot dag meer overtuigd. Advocadur blijft lang i.o., 'in oprichting', omdat ze het te druk heeft om naar een notaris te gaan, maar wordt uiteindelijk een echte officiële bij de Kamer van Koophandel ingeschreven stichting. Er komt briefpapier met een briefhoofd, dat bestaat uit een unster, die een bef weegt, visitekaartjes, enveloppen, een antwoordapparaat en we luisteren, want er zijn steeds weer mensen, die wat te vertellen hebben.

Advocadur groeit, tegen de verdrukking in, maar het groeit. Er komt voorzichtige aandacht van de pers. Het Algemeen Dagblad schrijft een groot artikel over Advocadur, waardoor er weer een vloedgolf van nieuwe reacties en nieuwe problemen komt, die allemaal wijzen op het pure feit dat vooral de advocatuur haar zaken niet op orde heeft. Reacties op meningen van juristen halen de pers. In die pers -zij het mondjesmaat- worden de meesters Moszkowicz, Spong, Wladimiroff, Doedens, Van Spaendonck, Huydecoper en anderen gekapitteld. De stichting reageert, formuleert, neemt stelling, dient van repliek en schrijft brieven (tot nu toe 11 juni 1998: 1383), verstuurt faxen (tot nu 437), telefoneert, formuleert klachten (tot nu .....), spreekt moed in, troost en klopt op schouders. Alle dagen zijn gevuld van 's-morgens tot 's-avonds. Spanning, sensatie, verrassingen, oorlog op vele juridische fronten.

    BESLUIT OM OVER JURIDISCH LETSEL TE SCHRIJVEN

De overtuiging dat de oorzaken van juridisch letsel telkens dezelfde en structureel zijn, wordt van dag tot dag, van geval tot geval verdiept en bevestigd. Die overtuiging leidt samen met de ervaring dat de media niet -en de juridische tijdschriften en vakbladen al helemaal niet- berichten over die structurele oorzaken naar het besluit om een serie verhalen te schrijven over juridisch letsel, over juridische pijn en de oorzaken daarvoor. De stichting besluit verhalen te schrijven, waar haar overtuiging uit opklinkt, verhalen waar duidelijk uit wordt wat er mis is aan ons rechtsbedrijf en waarom, verhalen waar een signaal uit op moet klinken dat opgepakt wordt door mensen die verantwoording voor ons aller recht dragen; door mensen, die in staat zijn door wetswijzigingen, andere regels en voorschriften, een ander sanctiebeleid, kortom veranderingen aan te brengen, die voor de staat van ons recht van wezenlijk belang zijn.

Het hierboven genoemde tijdschrift Recht op Recht schrijft over de strijd, die een onderaannemer uit Amsterdam tussen 1975 en 1985 met de bouwbonden, de advocatuur, de rechterlijke macht, het O.M., het tuchtrecht voor advocaten, enz. voert. Die strijd -die uitgebreid de in die jaren nog kritische pers, radio en TV haalde- legt de structurele oorzaken voor juridisch letsel ongenadig duidelijk bloot.

Advocadur besluit om die strijd te beschrijven. Die strijd geeft namelijk feilloos aan waarom een enkeling, die het recht en het gelijk aan zijn kant heeft, het in zijn strijd om recht en gelijk, ook al houdt hij die jaren vol, toch aflegt tegen personen en instanties met gezag, geld, macht, invloed, reputatie, zeker als er grote financiële belangen spelen. In het verhaal over die strijd investeren leden van Advocadur veel tijd (twee jaar), geduld, geld, emotie en veel moeite. Het is -zeker dankzij de hulp van de hoofdpersoon- een indrukwekkend en vaak zeer spannend verhaal geworden, dat treffend onder woorden brengt wat juridisch letsel is en waarom de oorzaken ervan toen en nu dezelfde zijn.

Een boek vol zeer opmerkelijke uitspraken van rechters, advocaten, de weergegeven tekst van opgenomen telefonische bedreigingen, vonnissen, arresten, wrakingsverzoeken, vreemde beslissingen van de tuchtrechter, krantenartikelen, elkaar beschuldigende hoeders van het recht, afgedrukte documenten, die pogingen om het Recht het zwijgen op te leggen bewijzen, foto's, honderden pagina's tekst, etc.; kortom een document van 10 jaar falen van tuchtrecht, civiel recht en strafrecht, is eind '97 zo goed als gereed. De proefdruk levert de bewijzen van een indrukwekkend, goed en leesbaar boek.

Afspraken met de media in Nederland en België, de vaste Kamercommissie voor Justitie en de drukker zijn gemaakt. Maar tegen alle feiten, redelijkheid en verwachting in kan het vanwege een pijnlijk misverstand met de hoofdpersoon vooralsnog niet in de openbaarheid komen. De hoofdpersoon verbiedt de uitgave. Dat recht heeft hij natuurlijk. De stichting weet niet waarom. Wordt hij gechanteerd vanwege de inhoud van het boek of chanteert hij de hooggeplaatste personen zoals een ex-minister, een Procureur-generaal, dekens, advocaten, rechters, etc. die in het boek met naam en toenaam genoemd worden? Is hij bang geworden? Wat is de reden? Advocadur weet het niet.

De stichting neemt, zij het met moeite, het besluit om niet een boek uit te brengen waar een misverstand en mogelijke ruzies aan kleven. Daarom wacht het boek in een kluis op een beter lot. Voor de stichting lijken twee jaar werken naar de knoppen.

Er moest dus een nieuw verhaal over juridisch letsel komen. De keus valt op de strijd van Terharte.

    LIJN IN DE PIJN

Het verhaal over het juridisch letsel van Terharte bestaat uit medische rapporten, dagvaardingen, replieken, duplieken, memories van antwoord en grieven, pleitnotities, een berg rekeningen van advocaten en procureurs, brieven, kranten, medische en juridische artikelen, stukken uit tijdschriften en boeken. Al die gegevens leggen tussen de regels van het verhaal getuigenis af van hetgeen Terharte is overkomen.

Ook is er gebruik gemaakt van een journaal, geschreven in 1975 van meer dan 160 pagina's waarin Terharte poogt zijn ervaringen na een verkeersongeluk in 1970 te omschrijven. Dat journaal bevat de krampachtige pogingen van een mens om het onheil te verwoorden dat het falen van een aantal medici en een psycholoog aangericht heeft. Het bevat voor de goede verstaander woorden van een mens, die nog geen afstand heeft kunnen nemen van wat hem is aangedaan, pogingen van een op dat moment ongetwijfeld beschadigd mens, die alles wil vertellen, alles duidelijk wil maken, ieder detail, ieder onderdeel, in de hoop dat iedereen kan zien en voelen wat hem na een ernstig verkeersongeluk overkomen is.

Voor het verhaal is ook gebruik gemaakt van een korte en bondige samenvatting van feiten, die in 1991 door Terharte is geschreven. Daaruit blijkt dat Terharte afstand heeft kunnen nemen en daarom het onrecht dat hem is aangedaan beter en feitelijker onder woorden kan brengen. Het is het verhaal van de Terharte van nu. Er is tijd genomen om de mens Terharte te leren kennen, er is tijd genomen om lijn te krijgen in zijn verhaal over juridisch onrecht, absolute voorwaarden om juridisch letsel te kunnen begrijpen en te kunnen verwoorden. Omwille van de duidelijkheid zijn er stukken weggelaten en is er een keuze gemaakt uit de veelheid van gegevens.

    MEDISCH LETSEL

Om dat juridisch letsel zo goed duidelijk te kunnen maken dat het begrepen wordt, dient het medische letsel, dat daaraan vooraf is gegaan kort aangegeven te worden. Voor dat medisch letsel wil Terharte erkenning. Die erkenning is het belang dat Terharte aan de advocaten Kulstee en Sneep heeft toevertrouwd. De wijze waarop Kulstee en Sneep dat belang behartigd hebben, veroorzaakt het juridisch letsel dat in dit boek uit de doeken wordt gedaan. De berg papieren is geordend. Stukjes van de puzzel zijn op hun plaatsgevallen. Vragen die opkwamen zijn beantwoord. Het juridisch onrecht is vastgelegd en te boek gesteld.

DEEL 2

    De vraag van Terharte

Om te kunnen oordelen over de hulp die de advocaten Kulstee en Sneep verleend hebben, om te weten of zij Terharte's belang naar behoren gediend hebben, moet goed duidelijk zijn wat Terharte's probleem is en wat hij van de beide advocaten vraagt. In dit deel 2 wordt aan de hand van feiten en gebeurtenissen de problematiek waarin Terharte terecht gekomen is duidelijk gemaakt en wordt de vraag, die uit die problematiek spreekt aangegeven. Uit het dossier blijkt dat Terharte op 17 juni 1970 in een verkeersongeluk betrokken raakt. Het dagblad De Stem van 18 juni '70 bericht erover.

Terharte schrijft in zijn journaal: Op 17 juni 1970 sta ik samen met mijn vriend, 24 jaar jong, net afgestudeerd op de sociale academie in Breda, te liften. Wij zijn op weg naar de ambassade van Tanzania in Den Haag om daar ons visum af te halen in verband met een ontwikkelingsproject van drie jaar, dat wij samen met Tanzaniaanse medestudenten opgezet hebben. Van een vrouw in een Renault 4 krijgen wij een lift. Al pratend blijkt dat haar man huisarts is. Ik zit op de achterbank, naast haar zoontje van een jaar of 2. Hij kijkt een beetje sip. Om hem aan het lachen te krijgen tover ik, al fluitend tussen mijn lippen een pracht van een kanarie de auto in, een eigenschap die ik ontwikkeld heb in de tijden van twee nesten vol met jonge kanaries en gebrek aan geld voor een nieuwe vader kanarie, die zijn jonkies de kneepjes van het fluitersvak leert. Het jongetje lacht en zoekt zich wild naar de kanarie. Zomer, mooi weer, goede zin en we lachen allemaal.

Bij een stoplicht op rood in Gilze-Rijen moeten wij wachten. Op dat moment wordt de Renault van achteren in volle vaart aangereden door een vrachtwagen, volgeladen met zwijnen. Terharte wordt samen met het jongetje naast hem door de voorruit de auto uit geslingerd. Een in de buurt van het ongeluk op wacht staande soldaat valt flauw. Zijn vriend en de bestuurster van de auto komen er met een aantal lichte verwondingen en de schrik van af. Het kind naast Terharte is lange tijd in coma en loopt hersenletsel op, dat veel problemen in de loop van zijn leven met zich mee zal brengen.

Terharte is ongeveer een week diep comateus. Nog lange tijd daarna heeft hij een verlaagd bewustzijn. De diagnose wordt door de behandelend arts op "Contusie cerebri" (hersenkneuzing) gesteld. Het project in Tanzania valt in duigen en komt de klap van het ongeluk niet meer te boven. Een week na het ongeluk komt Terharte weer enigszins tot leven. Uit het journaal van Terharte. Het is alsof ik niet meer van deze wereld ben. Ik weet niet wie ik ben, waar ik ben en zou er niet vreemd van op hebben gekeken wanneer er in het bed naast mij een olifant gelegen zou hebben.

Ik weet nu dat ik in die beginperiode de meest simpele causale verbanden niet kan leggen. Ik begrijp nu dat ik toen, in de eerste dagen na de coma, bijvoorbeeld niet het verband kan leggen tussen dorst en een glas water en dus veel dorst heb. Mijn geheugen laat mij in de steek en als ik uit bed kom blijkt dat ik moeite heb met mijn oriëntatie in ruimte en afstand. Ik heb problemen met formuleren, bij praten, bij onthouden van dingen, bij inschatten van afstanden, storingen bij gevoels- en zintuiglijke waarnemingen spelen me parten samen met klachten, die ik niet onder woorden kan brengen. Deze klachten verdwijnen grotendeels en versterken slechts mijn vertrouwen dat het allemaal goed komt.

Daarnaast heb ik af te rekenen met een aantal andere klachten zoals vermoeidheid, een enorme behoefte aan slaap en rust, stoornissen in oriëntatie en evenwicht, moeilijkheden bij het overzien van mijn feitelijke werkelijkheid en daarmee gepaarde gaande verkeerde inschattingen en besluiten, concentratiemoeilijkheden, hoofdpijn, geestelijke en lichamelijke onzekerheid, etc.. Deze klachten verdwijnen niet. Mijn huisarts wuift mijn zorgen weg en raadt mij met een blik in de medische gegevens aan om te gaan werken. Ik wil niets liever.

Mijn leven bestaat vanaf het moment dat ik ga werken uit onrust en lawaai, terwijl ik snak naar rust en stilte. Ik heb behoefte aan veiligheid en zekerheid. Mijn leven is onveilig en onzeker, dag in, dag uit, jaar in jaar uit. Ik probeer mijn leven te vervolgen waar ik het achtergelaten had. Ik loop radeloos door een wereld, die de mijne niet meer is, ik voel me ziek en begrijp niet wat er aan de hand is. Ik zoek hulp bij een paar medici, maar overal is er die afwijzing. Ik krijg handenvol medicijnen, maar niemand luistert. Overal en telkens krijg ik te horen dat ik beter ben en dat ik aan het werk moet. Er blijf mij niets anders over dan beter te zijn en te werken. En wie wil niet gezond zijn en werken als je 25 jaar jong bent? Ik moet mijzelf zijn, terwijl ik een heel andere geworden ben. Ik moet mijn leven vervolgen alsof er niets gebeurd is.

De ouders van Terharte begrijpen niets meer van hun zoon. Zij hebben -zoals de meeste ouders in die tijd- een heilig ontzag voor de huisdokter en diens autoriteit. Die dokter heeft hen gezegd dat hij goede berichten heeft gekregen van de neuroloog uit Breda, de heer P.R.E. Morbide en van de keuringsarts van de verzekeringsmaatschappij, de heer E.N. Dogeen uit Arnhem.

De huisdokter zegt bij herhaling: "Met uw zoon is er niets aan de hand is, hij moet aan het werk, want rust roest". Al binnen drie maanden na het ongeluk is Terharte dan ook aan het werk. Door een toeval krijgt hij een zeer goed betaalde baan als parttime leraar Nederlands bij Enka-Glanzstoff te Wuppertal in Duitsland. Zijn werk en zijn leven stellen hem telkenmale voor grote, voor hem onbegrijpelijke problemen en worden een hel. Terharte is -wat hij nooit geweest is- onredelijk en agressief tegen zijn ouders en tegen andere mensen. Zijn handen zitten los. In zijn ouderlijk huis, waaraan hij ontgroeid maar waarop hij noodgedwongen aangewezen is, ontstaat een uitzichtloos probleem.

Terharte: "Mijn ouders -begrijp ik veel en veel te laat- hebben te maken met een kind, dat al 6 jaar van huis weg is, een kind dat al redelijk goed voor zichzelf kon zorgen en ineens weer terug is, een kind dat lijdt maar niet mag lijden. Ze zien en voelen de pijn, het verdriet, de onvrede en de onmacht van hun kind. Ze willen helpen, maar ze kunnen niet. Ze zien een kind, dat ziek is, maar het niet mag zijn, dat werkt, maar dat niet kan, dat problemen heeft waar het niet uitkomt en waar zij ook niet uitkomen."

Er komt een kolossale spanning in ons huis, die van dag tot dag erger wordt. Midden in die spanning sterft mijn vader, 6 februari 1972, meer dan anderhalf jaar na het ongeluk, plotseling aan een hartinfarct. Een onuitspreekbaar verdriet erbij. Zomaar van het ene op het andere moment is mijn vader dood. Ik heb hem niets meer kunnen zeggen. Hij is er niet meer. Mijn verdriet is zó groot dat het niet in mij past. Ik schreeuw en jank het uit. Hij is er niet meer. Nooit zal ik meer goed kunnen maken wat er thuis door mijn toedoen verkeerd is gegaan. Nooit zal ik hem meer uit kunnen leggen waarom. Nooit zal hij weer trots op mij kunnen zijn. Schuldgevoel bekruipt en bestormt me van alle kanten. Spanning, hartinfarct, dood! Ik weet dat ik na mijn ongeluk ontzettend veel spanning in zijn leven gebracht heb. Beelden uit de uit de hand gelopen jaren komen af en aan stormen. Ik zie en hoor mijn vader en mij weer, ik maak alle innige ruzies en misverstanden weer mee, ik zie zijn ogen vol met onmacht en zorg helder voor mij, ik beleef alles weer of ik wil of niet. Er breekt een woede in me los waarvoor ik op dat moment geen oplossing weet, hoe hard ik die ook nodig heb. Niemand helpt.

Zomer 1972 accepteert Terharte � 25.000,- van de verzekeraar van de chauffeur van de vrachtwagen met zwijnen en sluit hij een finale kwijting. "Hij mankeert immers niets", zegt de neuroloog Dogeen die hem in opdracht van de verzekeraar Holland onderzocht heeft. Niemand houdt hem daarvan af. Zijn toenmalige advocaat mr. Vieleed, de latere voorzitter van de KNVB, niet, zijn huisarts niet, de medici niet, de sociale hulpverlening niet, want niemand neemt de tijd om te begrijpen wat er met hem aan de hand is. En wie het wel begrijpt heeft klaarblijkelijk niet de moed om hem daadwerkelijk te helpen. Niemand wijst hem de juiste weg. Daarom slaat hij telkens de verkeerde in.

In 1973 solliciteert Terharte naar een volledige baan als maatschappelijk werker voor jongeren in het stadsgewest Roermond. Met geen woord rept hij over zijn ongeluk dat hij bij de medische keuring verzwijgt. Hij krijgt de baan en heeft eindelijk het werk, dat hij wil. Terharte: "Ik wil van alles af zijn, nooit meer denken aan ongelukken, doktoren, verzekeringsmaatschappijen en ellende. Ik wil leven, werken, presteren zoals iedereen en vanuit mijn ongebroken ambitie liefst nog wat meer en beter."

Voor de zoveelste keer sluit ik een contract met de hoop en maak ik mijzelf wijs dat het allemaal wel goed zal gaan. Maar mijn werk stelt mij steeds weer voor onoplosbare problemen, waarbij ik geen enkele hulp krijg. Vergaderingen, informatie, lezen, snel en adequaat reageren, begrijpen, een continue druk in mij, hoofdpijn, nekpijn, angst. De meest eenvoudige zaken als doodgewoon denken, staan en lopen kosten me moeite en maken me onzeker. Vaak, vooral als ik moe ben, kom ik niet goed uit mijn woorden. Ook kan ik mij vaak niet concentreren op wat er gezegd wordt. Ik heb bijvoorbeeld moeite met het bedienen van de stencilmachine. Duizenden stencils heb ik voor dat ongeluk zonder een probleem gemaakt.

Ik kan het niet meer, krijg de gaatjes van dat verdomde ding niet op de rol. Ik sta te prutsen en te bibberen. Voel mij onzeker bij van alles en nog wat. Mijn werk stelt mij van dag tot dag voor eisen, waaraan ik niet of slechts met de grootst mogelijke moeite kan voldoen. Nu ik volledig werk en er geen rust komt, is alles erger dan het ooit geweest is. Ik begrijp er niets van, maar wil er niets van weten. Ik wil leven, werken en zijn die ik ben. En ik ga maar door. "Want mij mankeert toch niets", hebben de doktoren gezegd. Ik ga maar door. Ik leef het leven. Ik ga naar mijn werk, loop door straten, ben in kroegen en winkels, ben jong en leef het leven dat daarbij hoort. Maar ik ben het niet en ik voel het niet. Mijn hoofd drukt en draait. Het leven is mist. Alles is en voelt anders. Ik zoek verklaringen, die ik niet vind. Ik zoek hulp, die niet komt. Het is een verschrikkelijke, traumatische tijd. Ik ga maar door, omdat ik niet weet wat ik anders zou moeten doen. Ik moet doorgaan. Ik begrijp het niet. Waarom, waarom, wat is er met me aan de hand, waarom? Waarom krijg ik geen antwoord? Ik begrijp me niet.

Een brief van de behandelend zenuwarts/neuroloog/psychiater P.R.E. Morbide van het Ignatiusziekenhuis uit Breda is prima te begrijpen. Deze neuroloog schrijft d.d. aan de huisarts van Terharte: "Ik geloof niet dat deze opvattingen van Teernstra geduid moeten worden als een post-contusionele psychopathisering, maar zij lijken mij meer reeds in de premorbide (al gevormde) karakterstructuur van patiënt verankerd. Gezien zijn dwingerige handelwijze in het ziekenhuis lag het reeds in de lijn van de verwachtingen dat hij in dit trauma en de gevolgen daarvan een hem welkome deculpatie (verontschuldiging, excuus) heeft gevonden voor zijn tot nu toe onbewuste insufficiëntiegevoelens, die hem verhinderden een greep op zijn toekomstontwikkeling te krijgen".



Op 14 januari 1971 stuurt de zenuwarts/neuroloog/psychiater Dogeen verbonden aan het toenmalige gemeenteziekenhuis te Arnhem aan de heer Morbide een briefje met de volgende inhoud:

    'Beste Peter,

    Voor de N.V. verzekeringsmaatschappij Holland moet ik 17 februari a.s. een keuring
    verrichten van de heer H. Terharte, wonende Groene Weide 115 te Arnhem.

    Patiënt is bij je in behandeling geweest voor een commotie (hersenschudding).
    De eerste 4 dagen van zijn opname was hij in coma.

    Zou jij over deze patiënt enige inlichtingen kunnen verstrekken?'



Op 19 januari 1971 antwoordt de neuroloog/zenuwarts/psychiater Morbide als volgt:

    'Beste Ed,

    Ik geloof niet dat dit wat agressieve en deculperende (verontschuldiging zoekende) gedragspatroon van patiënt geduid moet worden als een psychopathisering door een schedeltrauma, maar het lijkt mij reeds verankerd in de premorbide karakterstructuur van de jongeman. Gezien zijn dwingerige handelwijze in het ziekenhuis lag het reeds in de lijn van de verwachtingen dat hij in dit trauma en de gevolgen daarvan een hem welkome deculpatie (een soort excuus) heeft gevonden voor zijn tot nu toe onbewuste insufficiëntiegevoelens, die hem verhinderden een greep op zijn toekomstontwikkeling te krijgen'.



In het keuringsrapport d.d. 2 maart 1971 van de heer Dogeen staan in vergelijking met de gegevens van de heer Morbide een aantal verkeerd weergegeven of uit de neurlogendium gezogen feiten met betrekking tot duur van het coma, het niet opvolgen van medische voorschriften, het tegen advies in vertrekken uit het ziekenhuis, etc. Deze foute gegevens zijn meer dan 25 jaar na dato nog altijd niet gecorrigeerd.

Uit de conclusie van het keuringsrapport van Dogeen: "Het huidige klachtenpatroon van onderzochte thans wijst zeker niet op post-traumatische stoornissen, terwijl het psychisch patroon dat hij laat zien in sterke mate endogeen (van binnen) verankerd lijkt en exogeen (naar buiten) geluxeerd (losgemaakt) lijkt te worden. Ik meen dat hier slechts sprake is van een door het ongeval geluxeerde psychische decompensatie op basis van een premorbide karakterstructuur".

Met betrekking tot het antwoord op de alleszins begrijpelijke vraag of hij op dat moment (1971) wel of niet een vaste baan moet nemen, stelt Terharte al zijn vertrouwen in de neuroloog/zenuwarts P.S.Y. Chasteen uit Eindhoven. Die neuroloog is een bekende van de vader van het jongetje dat in de ongeluksauto zat en de kanarie zocht. Zijn vader blijkt arts te zijn. Uit diens brief d.d. 12 maart '73 aan Terharte blijkt dat deze bij de heer Frederiks voor Terharte een afspraak heeft gemaakt en de wens van Terharte verwoord om voor een objectief onderzoek in aanmerking te komen.

De heer Chasteen schrijft in zijn rapport d.d. 27 september 1971: "De door u toegezonden brieven van collega Morbide en Dogeen heb ik alle doorgenomen. De conclusie daaruit is dat patiënt bij het ongeluk een Contusie cerebri heeft gehad, waarvan hij geheel is hersteld. Er is sprake van een neurotische psychasthene (zwakke geest) karakterstructuur waarvan de klachten door patiënt ten onrechte worden geschoven op het doorgemaakte schedeltrauma als een soort onbewust excuus (deculpatie). Ik heb patiënt met grote nadruk gerustgesteld en hem er op gewezen dat volledige uitoefening van zijn dagtaak voor hem de enige weg is om klachtenvrij te zijn".

Terharte wordt letterlijk door het nadrukkelijke advies van Chasteen bewogen. Hij sport tot hij een ons weegt. Pijn en klachten blijven en worden verergerd. Daarom wordt hij bevangen door twijfel en gebrek aan vertrouwen in zichzelf. In arren moede wendt hij zich tot de vertrouwensarts S. Lap die na een blik op de mening van zijn collegae d.d. 6 december 1971 schrijft: "Alle artsen (Morbide, Dogeen, Chasteen en uw huisarts) zijn tot de conclusie gekomen dat u na uw ongeval volledig bent hersteld en in staat geacht moet worden om te kunnen werken. Ik kan u alleen maar adviseren uzelf voor te houden dat u genezen bent en weer kan werken".

Op grond van "de geruststellende adviezen" van de neurologen, de huisarts en de vertrouwensarts accepteert Terharte - zoals hierboven aangegeven - de door de verzekeraar aangeboden � 25.000,- en is hij vanaf eind '71 parttime en van januari 1973 volledig aan het werk. Na een strijd van bijna een jaar tegen klachten, waaraan hij niet mag lijden en voor behoud van zijn werk kan hij niet meer.

Terharte schrijft : "Alles waarvoor ik gevochten heb: werk, inkomen, contacten, een huis, vrienden, zekerheid, uitzicht, toekomst, het wordt mij allemaal uit handen geslagen. De dijk van hoop die ik opgeworpen had brokkelt af. Er breekt een onrust en een onvrede in mij uit, die niet van deze wereld zijn. Ik moet en wil mijn leven opbouwen, maar ik weet niet meer hoe. Ik kom niet meer wijs uit mijzelf. Ik kan het niet begrijpen".

Eind oktober '74 stort hij in. Na maanden rust komt hij na veel praten met vrienden tot de conclusie dat het antwoord op zijn vragen in zijn medisch dossier moet liggen. Medische gegevens zijn in die jaren nog geheim. De huisarts weigert om Terharte zijn eigen medische gegevens te verstrekken. Onder zware druk van Terharte, die de spreekkamer zonder zijn medische gegevens niet wil verlaten zwicht genoemde huisarts. Hij is bereid om Terharte, in een goed verzegelde enveloppe, gericht aan de toenmalige huisarts te Roermond, diens medische gegevens mee te geven. Die enveloppe zit in het dossier. Er zit een barst in het rode zegel. Met grote letters staat erop: "Uitsluitend bestemd voor de huisarts van Terharte". Terharte moet een verklaring ondertekenen dat hij een verzegelde enveloppe heeft meegenomen. Buiten de spreekkamer verbreekt hij het zegel en leest bovenstaande bevindingen van de medici.

Terharte: 'Ik lees en ik lees. Mij hele lijf begint te trillen, mijn hoofd drukt en klopt, het zweet breekt mij uit. Ik wil niet verder lezen, maar doe het toch. Woord voor woord zie ik de reden van alle ellende, die achter en voor mij ligt. Eindelijk begrijp ik de houding van de neurologen, mijn huisarts en de vertrouwensarts, die ik in mijn angst en wanhoop om hulp vroeg. Ook begrijp ik dat de medische gegevens door de verzekeraar van de ongevalsveroorzaker misbruikt zijn. Ik heb de oorzaak voor al die jaren van onvrede, verdriet en spanning in mijn handen. Zwart op wit lees en voel ik van rapport tot rapport de oorzaak voor de dood van mijn vader. Er breekt een logische en voorstelbare woede in mij uit, die dagen aanhoudt. Een woede die telkens lamgeslagen wordt en waarvoor ik geen weg vind. Ik wil het aan iedereen duidelijk maken die jarenlange ellende, die schaamte, dat verdriet, die onzekerheid en machteloosheid. Ik kan het niet. Wat rest is een pijn waarvoor ik geen oplossing weet'.

Heel het jaar 1994 probeert Terharte vanuit zijn oude werkplek te Roermond, met steun van zijn ex-baas en de meisjes van de administratie de neuroloog Morbide te bewegen terug te komen op zijn vergaande psychologische standpunten, die hij uitsprak over een patiënt, die op dat moment in een post-contusionele fase verkeerde. Ook op de andere neurologen die de uitspraken van Morbide overnamen, oefent hij druk uit om hun standpunten in te trekken. In het dossier leggen tientallen imponerende brieven stil getuigenis af van zijn vruchteloze appèl van een jaar lang op 3 mensen om doodgewoon hun mening te herzien. Ze reageren niet of uit de hoogte en arrogant en blijken niet in staat of ontvankelijk te zijn voor hun eigen fouten en de gevolgen daarvan.

Terharte: "Het lijkt dat hun halsstarrige houding en opvattingen en de hardnekkigheid, waarmee zij aan hun eigen standpunt vasthouden reeds verankerd liggen in hun premorbide karakterstructuur die tal van deformaties vertoont. Het psychisch patroon dat de betrokken neurologen laten zien, lijkt in sterke mate endogeen verankerd en lijkt exogeen geluxeerd te worden. Exogene factoren als een drukke praktijk, geld, angst voor gezichtsverlies, etc. zijn van invloed op het gedragspatroon dat zij laten zien. Mijns inziens is er sprake van een neurotische psychastene karakterstructuur, waarbij afhankelijkheid aan structuren, aan autoriteit, macht en met name aan de eigen groep centraal staan. Juist die structuur verhindert hen om een eigen mening in te nemen en gemaakte fouten goed te maken".

De vastgestelde deformatie op basis van een premorbide karakterstructuur is slechts groter geworden in de uitoefening van hun beroep en kan voor patiënten ernstige gevolgen met zich meebrengen. Op grond daarvan zijn langdurige oefeningen in zelfconfrontatie, zelfkritiek en zelfinzicht sterk aan te raden. Nog beter zijn sancties die hard aankomen, zoals pijn in de portemonnee en openbaarmaking van namen van medici die weigeren om hun vastgestelde fouten te corrigeren. Na een jaar Ziektewet moet Terharte december 1974 gekeurd worden voor de WAO en wel door een psycholoog, de heer K.A. Rakterloos uit Grubbenvorst, verbonden aan het toenmalige Sint Josephziekenhuis te Venlo. Samen met vrienden schrijft Terharte de heer Rakterloos een aan duidelijkheid niets te wensen overlatende brief en doet hem die met de rapportages van alle neurologen toekomen.

Terharte: 'Alle hoop heb ik op hem gevestigd. Vooral hoop ik dat de bedrijfsvereniging stelling neemt tegen de opvattingen van de neurologen en me helpt die uit de wereld te helpen. Bij het onderzoek voel ik dezelfde afwijzing en ik begrijp niet waarom. Ik heb hem toch geschreven en hem de medische gegevens gestuurd. Na jaren van ontkenning van mijn pijn en klachten barst ik - nu ik eindelijk de oorzaak ken - tegen Rakterloos in woede uit. Ik sla met mijn vuist op zijn tafel. In die slag ligt al mijn onvrede en opgekropt verdriet van jaren. De foto van zijn vrouw en kinderen, waar ik maar niet aan toekom valt trillend om. Woede van jaren schiet eruit. Ik heb de heer Rakterloos vast en zeker gegriefd, maar wel met alle recht van de wereld'.

Rakterloos heeft zich vervolgens in zijn rapportage van 17 december '74 gewroken. Dat blijkt uit ieder woord en iedere zin. Dat kon blijkbaar in de donkere dagen van het medisch/psychologisch geheim. De rapportage is gebaseerd op een intake van een half uur en een psychologisch onderzoek van ongeveer anderhalf uur.

Citaten uit de anamnese: "Hij had voortdurend autoriteitsconflicten. Cliënt ging naar de sociale academie, een goede voedingsbodem voor alle antigevoelens. Hij ging werken om geld te krijgen, niet uit overtuiging. Hij had het plan om het werk twee maanden vol te houden om zodoende recht op ziekengeld te krijgen en eventueel WAO".

Uit het testonderzoek:

  • "een achterdochtige, onbeschofte man, die soms duidelijk een agressief en theatraal gedrag vertoont".
  • "Hij heeft een mager, bleek gezicht met gespannen loerende ogen, een agressieve rancuneuze instelling".
  • "Een persoonlijkheidsbeeld dat bepaald wordt door een zwakke ik-structuur".
  • "Een neurotische labiliteit, welke zich vooral uit in het hebben van lichamelijk en psychische klachten".
  • "Wij menen dat gegevens uit de anamnese wijzen op het bestaan van ernstige gedragsstoornissen en aanpassingsproblemen, ruim vóór het tijdstip van het ongeluk in 1970".

Uit de conclusie:

  • "wij kunnen concluderen tot een zwakke, ernstig neurotisch gestoorde man met een overmatig agressieve, rancuneuze en theatrale instelling".
  • "Wij menen dat hij een grote faalangst heeft, naast een sterke geldingsdrang en eigendunk. In deze ambivalentie is hij vastgelopen. Men kan wellicht stellen dat het ongeluk het al reeds labiele evenwicht nog verder heeft verstoord".

Door het doen en nalaten van de heer Rakterloos komt Terharte niet in aanmerking voor een WAO-uitkering en erger niet voor de hulp in aanmerking die hij op dat moment hard nodig heeft.

In 1975/1976 vindt Terharte de eerste medische erkenning voor zijn klachten in het oordeel van een aantal hoogleraren (Prof. dr. L.B.W. Jongkees en prof. dr. J. Bastiaans). Hij wordt naar deze hoogleraren verwezen door de stichting Bescherming Verkeersslachtoffers, een stichting die onder de bezielende leiding van mevrouw Hilde du Chatenier uit Den Haag staat, een vrouw die in de loop van tientallen jaren heel wat slachtoffers van verkeersongelukken, medici en verzekeraars heeft bijgestaan. Door genoemde stichting wordt het Terharte duidelijk dat zijn lot niet op zichzelf staat en dat aan de klachten van vele, met name jonge, verkeersslachtoffers twijfels verbonden worden en twijfelachtige zinnen opleveren als: "lijken mij in de premorbide karakterstructuur verankerd, lijken mij endogeen verankerd en exogeen geluxeerd te worden, lijkt mij een deculpatie te zijn voor gevoelens van insufficiëntie, het is uitermate onzeker of, etc.".

Beide hoogleraren onderzoeken Terharte in tegenstelling tot de genoemde neurologen en psycholoog dagenlang. Enige conclusies uit rapportage d.d. 17.10.'75 van prof. L.B.W. Jongkees:

    "Naast de Contusie cerebri (hersenkneuzing) is er sprake van een whiplashtrauma, dat wordt bevestigd door het vestibulaire onderzoek: duidelijke invloed van nekbelasting op het ontstaan van nystagmus. Daarnaast allerlei duidelijke centraal vestibulaire afwijkingen: wisselende postiennystagmus, niet vestibulaire nystagmusvorming, gesaccadeerde oogvolgbewegingen, grote verschillen in optokinetische nystagmus naar links en naar rechts, etc.".

Conclusies uit rapportage d.d. 31.10.'76 van prof. J. Bastiaans:

    "Uit zorgvuldig onderzoek in onze kliniek door de klinisch psycholoog drs. H.A. Faverey naar de aanwezigheid van organisch cerebrale stoornissen is naar voren gekomen dat betrokkene zeker niet meer in staat is op het pretraumatisch intelligentieniveau te functioneren. Alle testonderzoeken geven aanwijzingen voor het aanwezig zijn van lichte cerebrale stoornissen. De integratiecapaciteit van de hersenen is in lichte mate aangetast. In het bijzonder konden de concentratiemoeilijkheden geobjectiveerd worden, zo ook de moeilijkheden bij het opnemen en verwerken van informatie als ook verlies aan initiatief en tempo. Er zijn aanwijzingen dat de gedragsveranderingen soms gekenmerkt waren door een micropsychotisch aspect, dat wil zeggen door een onvermogen de werkelijkheid voldoende te overzien met als gevolg een spoedig mentaal verward raken, etc.".

Op 18 november 1977 wordt de neuroloog Morbide door het MTC te Eindhoven gewaarschuwd. Het MTC oordeelt o.a.: "Verweerder heeft door de langdurige comateuze toestand van klager in feite slechts gedurende enige dagen de mogelijkheid gehad voor observatie van diens karakter en zulks dan nog in de abnormale situatie van een post-contusionele fase". Verweerder had zich dan ook niet uit mogen spreken over klagers premorbide karakterstructuur zonder een gedegen onderzoek waarvan een hetero-anamnese naar diens psychische situatie voor het ongeval deel behoorde uit te maken. Aangezien aan verweerder bekend was dat de door de neuroloog Dogeen gevraagde inlichtingen benodigd waren voor een rapportage ten behoeve van een verzekeringsmaatschappij kon hij weten dat klagers financiële belangen hierbij ten nauwste betrokken waren en dit vormde een reden temeer om bij de formulering en motivering van zijn oordeel uiterst zorgvuldig te werk te gaan.

Op 18 november 1977 wordt de neuroloog Chastheen door het MTC berispt. Het MTC oordeelt o.a.: "Bij zijn onderzoek was het verweerder immers uit de inlichtingen van collega-neurologen bekend, dat klager een contusie cerebri had opgelopen. Mede gelet op het feit dat klager ook klachten had van neurologische aard, had verweerder er niet zonder onderzoek vanuit mogen gaan dat klager van deze contusie geheel was hersteld. Ook had verweerder, gelet op dit letsel, zonder een gedegen onderzoek, waarvan een hetero-anamnese omtrent klager's psychische toestand voor het ongeval deel behoorde uit te maken, zich niet op de boven weergegeven wijze mogen uitspreken over klagers premorbide karakterstructuur".

Een feit dat verbazing wekt, is dat de neuroloog Dogeen door het Medische Tuchtcollege (MTC) en door het Centraal Medisch Tuchtcollege (CMTC) wordt vrijgesproken. De neuroloog Dogeen die betaalde diensten verricht voor de verzekeraar Holland mag zich derhalve "wel uitspreken over klager's premorbide karakterstructuur". Het oordeel van het CMTC is gebaseerd op een deskundigenbericht van prof. Kraakman, die zoals te lezen is in de beslissing van het CMTC het volgende heeft verklaard:

    "Ik ken het dossier. Essentieel is dat de zaak speelt in 1971. In die tijd nam men aan dat bij schedel en whiplashletsel psychische verschijnselen optreden, die psychogeen zijn. Na 1974 won het inzicht veld, dat deze verschijnselen een organische oorzaak hebben. In 1971 was de conclusie van E.N. Dogeen wel begrijpelijk. Whiplash was in 1971 nauwelijks bekend in Nederland. In de V.S. ligt dat anders. Pas de laatste jaren is bekend dat de verschijnselen die mensen hebben na whiplash en schedelletsel terug te brengen zijn op organische letsels, maar veel kennis daarover bestaat er zelfs nu nog niet. Ik neem echter wel aan dat een hetero-anamnese opgenomen had moeten worden omtrent de psychische situatie. Ik kan niet zeggen dat ik dat altijd doe als ik een rapport moet opmaken. Ik kan er heel goed inkomen dat dr. Dogeen is afgegaan op hetgeen de behandelend arts Morbide geschreven heeft".

Wat opvalt is dat in de samenvatting van de woorden van prof. Kraakman whiplash- en schedelletsel op één hoop worden gegooid. Ook rijst de vraag of het feit dat de voor een verzekeringsmaatschappij keurende neuroloog Dogeen niet wordt veroordeeld voor precies dezelfde standpuntbepaling, waarvoor Morbide en Chasteen wel veroordeeld worden, wat te maken heeft met een kennelijk belang van verzekeraars. Keuringsartsen keuren immers - toen en nu - vaak in opdracht van en betaald door de verzekeraar en op hun oordeel baseert de verzekeringsmaatschappij de omvang van geleden en te lijden schade. Het oordeel van de medisch adviseur bepaalt de rechtspositie van een verzekeraar tegenover een slachtoffer dat de rechter om een oordeel vraagt, c.q. moet vragen.

Een veroordeling van een keuringsarts is tegen de belangen van de verzekeraars, zeker wanneer die veroordeling de publiciteit haalt. Er is geen reden om niet aan te nemen dat ook in de jaren '70 belangen van verzekeraars, medici en Medische Tuchtcolleges zich verstrengelden. Het is niet ondenkbaar dat de keuze van keuringsartsen niet altijd belangeloos is/is geweest. Hetzelfde geldt voor keuze van de getuige-deskundige prof. Kraakman. Dat er in die jaren belangstelling van de publiciteit voor de handel en wandel van verzekeraars was, blijkt onder andere uit een serie artikelen in het weekblad Vrij Nederland, met als titel "De particuliere verzekeraars in Nederland". Vrij Nederland van 17 september 1977 besteedt aandacht aan Terharte's problematiek tot aan die datum. De naam Henk Boere is verzonnen. Ook uit krantenartikelen in het dossier blijkt dat er in de loop van de jaren steeds meer feiten op wijzen dat Terharte's geval niet op zich staat. Er blijken veel meer gevallen als dat van Terharte te zijn. Vele met name jonge verkeersslachtoffers, slachtoffers van ongevallen op het bedrijf, etc. worden op last en initiatief van verzekeraars naar keuringsartsen van hun keuze gestuurd. Ook in andere gevallen wordt er twijfel gezaaid over klachten.

In de loop der jaren gaat Terharte steeds meer en beter beseffen dat de door het ongeluk opgelopen schade vele malen groter is dan de � 25.000,- waarvoor hij een finale kwijting met de verzekeraar moest sluiten. Uit alle feiten blijkt dat Terharte zijn schade niet kon, laat staan wilde overzien en dat hem dat duidelijk wordt. Daarom wendt Terharte zich tot de advocaat J. Kulstee uit Maastricht met het verzoek om alsnog schade die door het ongeluk in zijn leven gekomen is, vergoed te krijgen. De verzekeringsmaatschappij Holland van de bestuurder van de auto met zwijnen beroept zich op de finale kwijting die Terharte eind 1971 gesloten heeft. Daarbij baseert zij zich op de standpunten van de neurologen Morbide, Dogeen, Chasteen en de psycholoog Rakterloos. Brieven van Terharte en zijn advocaat aan de neurologen en de psycholoog om terug te komen op hun standpunt, halen niets uit.

Eind zeventiger jaren vindt Terharte een vrouw, die hem begrijpt en niet alleen het leven met hem wil delen, maar ook de verantwoordelijkheid die daarbij hoort. In zijn journaal schrijft Terharte vele keren:

"eindelijk sta ik er niet meer alleen voor" Tussen 1975 en 1980 schoolt Terharte zich om tot leraar Duits (LO/MO-A). Het sociale werk zit niet op een verkeersslachtoffer te wachten. Het onderwijs ook niet. Maar Terharte wil werk. Bij zijn sollicitaties rept hij met geen woord over zijn verleden. Hij vindt vrij snel een baan, eerst op een MAVO en vervolgens op een MEAO. Pas na 6 lange jaren, eind 1981 slagen Terharte en diens toenmalige advocaat, wijlen de heer J. Kulstee erin de ten onrechte gesloten finale kwijting te doorbreken. Van de verzekeraar van de veroorzaker van het ongeval krijgt hij een uitkering ter hoogte van � 190.000,-. Terharte is tevreden. Zijn advocaat raadt hem aan om -uitgaande van dat bedrag- "vooralsnog af te zien van de mogelijkheid om ook de betrokken neurologen en de psycholoog aansprakelijk te stellen en gewoon het leven te proberen".

Terharte schrijft:

    "Ik wil mijn leven eindelijk zelf in handen nemen, een punt zetten achter de strijd van jaren. Per slot van rekening heb ik werk en een vrouw en kinderen, die ik wat anders wil bieden dan juridische procedures. Weer ga ik met de hoop in zee. Want hoop doet leven. Leven is wat anders dan procederen. Voor alle zekerheid schrijf ik op advies van mr. J. Kulstee en vrienden de neurologen en psycholoog dat datgene wat zij mij aangedaan hebben voor mij nooit uit de wereld zal zijn".

In 1982 verliest Terharte zijn baan als leraar Duits. Daaraan liggen allerlei redenen ten grondslag, die voor een deel in het ongeluk en de onverwerkte gevolgen daarvan liggen en voor een ander deel in het feit dat hij de laatstbenoemde leraar Duits is. Weer schoolt Terharte zich om. Tussen 1982 en 1988 studeert hij Spaans (MO en universitair) en maakt ook die studie af. Als leraar/vertaler/tolk Spaans probeert hij samen met een Spaanse vriend vanaf 1988 een inkomen te verwerven. Hij werkt mee aan de uitgave van een leerboek Spaans.

In de loop van de jaren na 1982 groeit Terharte langzaam maar zeker naar het besef dat hij niet met de hoop in zee moet gaan, maar van de feiten uit moet gaan. Hij begint te begrijpen dat hij de gevolgen van het ongeluk niet moet ontkennen, noch moet verdringen. Hij begrijpt dat hij zijn leven alleen maar op kan bouwen, wanneer hij datgene wat het ongeluk en de fouten van de medici en de psycholoog teweeg hebben gebracht in zijn leven betrekt. Het wordt hem duidelijk dat de natuurlijke lijn uit zijn leven genomen is en dat hem dat in veel grotere mate parten gespeeld heeft dan hij ooit voor mogelijk gehouden zou hebben. Geheel op eigen kracht komt hij tot conclusies, die veel eerder hadden moeten komen. Zijn leven is, zoals hij zelf schrijft: "uit de hand gelopen juist in de periode waarin ik het gestalte had moeten geven". Dat heeft ernstige gevolgen. Hij weigert echter om de verantwoordelijkheid daarvoor geheel en al op zijn schouders te nemen.

Terharte schrijft:

    "Door dit alles komt er voor het eerst weer rust in mijn bestaan. Dat heeft tot gevolg dat ik meer en meer afstand kan nemen. En juist door die afstand ga ik mijn problematiek helderder en duidelijker zien. Ik doe me niet meer tegenover mijn vrienden, mijn vrouw of wie dan ook als mezelf voor, omdat ik weet dat ik een ander geworden ben. Ik verdring niets meer en ik wil en kan eindelijk over alles praten. Door een puur toeval krijg ik het boekje "Het bolwerk van de beterweters" van de medicus/dichter Rutger Kopland van den Hoofdakker in handen. Dat boekje gaat over medici die het altijd beter weten en hun onvermogen hun ongelijk te bekennen. Het geeft mij weer de hoop om toch een medicus te vinden die begrijpt wat de ene mens in het leven van anderen kan aanrichten. Ik zoek en vind contact met Van den Hoofdakker. Deze heeft echter geen tijd en verwijst mij - ook vanwege de afstand - naar een geestverwant, dichter bij mij in de buurt, de psychiater Losma."

    "Drie jaar ben ik in gesprek met Losma. Lang verdrongen beelden en gevoelens komen boven. Ik kom de schaamte voorbij. Voor het eerst na de dood van mijn vader huil ik om alles wat er gebeurd is. Ook dat werkt bevrijdend en geeft rust. Door dat alles wordt het besef van datgene wat er gebeurd is nog groter en wel zo groot dat ik niet anders kan dan besluiten om te vechten voor de erkenning die ik wilde en wil, maar waar ik maar niet aan toe kon komen. Ik zie een oplossing voor die pijn waar ik jaren geen weg voor wist. Daarom stel ik de betrokken neurologen en de psycholoog alsnog aansprakelijk. Ik wil dat hun woorden die meer over hen dan over mij zeggen uit de medische bestanden van de GMD, verzekeraars, etc. verdwijnen. Die gegevens moeten en zullen weg, ik wil hun spijt horen en voelen. Ik wil een redelijke vergoeding voor de aangerichte schade".

In het dossier valt verder een verduidelijkend artikel op van de heer dr. W. Clay, gepubliceerd in het tijdschrift voor verzekeringsgeneeskunde van oktober 1986. In de samenvatting stelt Clay:

    "Langdurige procedures door verzekeringsmaatschappijen met betrekking tot uitkeringen voor geleden gezondheidsschade berokkenen schade aan de gezondheid van de verzekerden. Deze procedures hebben het effect van een iatrogeen (door de arts veroorzaakt) psychotrauma. In medische expertiserapporten dient de rapporteur (in Terharte's geval de neuroloog E.N. Dogeen) zich te beperken tot het terrein van zijn deskundigheid. Vermeende psychogene oorzaken voor klachten van ongevalspatiënten dienen te worden vastgesteld middels een psychologisch onderzoek, zij dienen niet te worden ontleend aan klinisch inzicht. De verzekering van schade door verkeersongevallen in Nederland is niet goed geregeld. Dit vormt een ernstig maatschappelijk probleem, de omvang van dat probleem is niet duidelijk".

In een gesprek met de heer Clay stelt deze dat uit zijn gegevens blijkt dat van de honderden slachtoffers zoals Terharte het grootste gedeelte aan de drank, de drugs raakt of op een andere wijze maatschappelijk uitgerangeerd wordt of raakt en dus ten koste van de samenleving komt. Ook een artikel in Medisch Contact van 16 december 1994 van prof. dr. R.A. Hoksbergen trekt de aandacht. De titel is "Schijn bedriegt". De subtitel: "Terugblik van een patiënt met een tamelijk ernstige hersenkneuzing". Verschillende passages van het artikel van prof. Hoksbergen zijn door Terharte onderstreept. Wilde halen van een pen die door heel Medisch Contact heen gedrukt heeft. Aan de hand van

zijn eigen ervaringen trekt Hoksbergen een aantal algemene conclusies, die allemaal onderstreept zijn:

  • het psychosomatisch herstel verloopt heel langzaam, er zijn hiervoor twee tot zes en misschien nog meer jaren nodig.
  • zowel tijdens de ziekenhuisopname als daarna is jarenlang medische en sociale controle noodzakelijk
  • rust en geluidsarmoede zijn lange tijd gewenst
  • confrontaties met complexe, stressvolle situaties, die de patiënt tot acties kunnen verleiden, moeten jarenlang worden vermeden of mogen niet ongecontroleerd plaatsvinden
  • gevoelens van onzekerheid en zelfs angst over herstelmogelijkheden kunnen lange tijd het herstel sterk beïnvloeden
  • voorlichting over mogelijke, misschien ernstige gedragsconsequenties aan familie, werkcollega's en anderen is absoluut nodig

De conclusies van Hoksbergen leveren Terharte de woorden die hij niet zelf heeft kunnen vinden en leveren beelden op die Terharte herkent en die hem weer tot razernij brengen, omdat ze verdrongen emoties van jaren oproepen. De woorden geven vooral steun. Terharte heeft een lotgenoot gevonden.

Terharte schrijft:

    "De heer Hoksbergen bouwt zijn leven stapje voor stapje voorzichtig weer op. Een uur werk per dag, een dag per week. Jaren rust, stilte, genoeg slaap, een huis, een vrouw, een inkomen, zekerheid, hulp en begrip. Ik had niets, behalve drukte, lawaai, onrust die ik zelf opzocht, klachten en problemen waar ik geen weg voor weet, werk dat ik niet goed aankan, ruzie die ik niet wil, de plotselinge dood van mijn vader en de daarbij horende gevoelens van schuld en hoop, die telkens weer de bodem ingeslagen wordt. Jarenlang begrijp ik mezelf niet en heb ik niemand die mij begrijpt en die mij helpen kan, tussen 1970 en 1982, tussen mijn 24ste en 35ste levensjaar geen geld om verantwoord een gezin, een bestaan op te bouwen, geen begrip, geen sterveling om op terug te vallen. Als ik de ervaringen van de heer Hoksbergen lees, dan overvalt mij een immens verdriet en komt na al die jaren weer die kolossale woede opzetten, omdat ik door zijn artikel beter dan ooit begrijp dat het allemaal niet nodig was geweest, omdat ik besef dat ik veel eerder op dat punt aangekomen had kunnen zijn, waar ik nu ben. Het besef dat er zoveel ellende en puur verdriet voorkomen had kunnen worden voor mijn ouders en voor mij, als ik gewoon zoals de heer Hoksbergen een patiënt had mogen zijn. Dat besef doet pijn. Daarvoor wil ik erkenning".

Over die erkenning schrijft Terharte:

    "Op een mooie septemberavond in 1990 sta ik tussen de boerenkolen, die vol verwachting de herfst en de winter inkijken onkruid weg te schoffelen. Ineens word ik overvallen door verdriet om de dood van mijn vader. Het is er, zomaar zonder enige reden en niet weg te schoffelen. De gedachte aan mijn vader vervult me met spijt om het pure feit dat hij mijn vrouw, mijn kinderen, mij en die mooie boerenkolen niet meer kan zien en vooral niet meer mee kan maken dat het weer goed met zijn zoon gaat en dat hij zich geen zorgen meer hoeft te maken.

    Midden in dat verdriet komt mijn jongste kind van 3 over het stenen tuinpad langs de boerenkolen hard aangerend. Op het tuinpad ligt een hark met de tanden omhoog. Ik voorzie het gevaar dat ik niet meer kan keren. Op dat moment voel ik zoals wel vaker zorg om mijn kind. Door die boerenkolen, door mijn gedachten aan de plotselinge dood van mijn vader midden in al die spanning thuis en door dat kind dat aan komt rennen en misschien wel struikelt over de hark of erop trapt, voel ik voor de eerste keer diep en echt de zorg van mijn vader om mij. En ik voel en weet dat ik geen schuld heb aan zijn zorg om mij en aan zijn dood. Ik weet en voel meer overtuigd dan ooit dat anderen daar schuld aan hebben. Voor dat feit wil en moet ik erkenning, maar ik weet niet hoe. Mijn kind komt veilig in mijn armen aan. Ik druk het tegen mij aan, pak de hark op en verman me".

Het dossier bevat veel en veel meer gegevens. Uit alle stukken en gegevens spreekt één vraag en dat is de logische en haast natuurlijke vraag om erkenning voor de gevolgen van fouten van een aantal medici en een psycholoog. Fouten die niet nodig waren geweest en gewoon erkend hadden moeten worden.

Voor alle duidelijkheid: Terharte is niet ziek; dat is hij geweest, terwijl hij dat niet mocht zijn. Hij is hersteld en heeft zich met de klachten die gebleven zijn en ondanks alles wat er gebeurd is, redelijk goed leren handhaven. Hij is geen klager, geen zeurpiet. Hij heeft een opgewekte natuur, staat open voor kritiek ook op hemzelf. Hij is geïnteresseerd in en ontvankelijk voor de dingen en mensen om hem heen. Hij is een harde werker en een doorzetter. Hij laat zich niet gemakkelijk van zijn stuk brengen. De idealen uit de jaren '60/'70 is hij echt trouw gebleven. Zijn liefde voor Friesland steekt hij niet onder stoelen of banken. Hij is getrouwd en heeft drie kinderen (twee dochters van 18 en 13 jaar en een zoon van 16) Zijn vrouw is werkzaam als parttime internist.

Zijn "premorbide karakterstructuur" lijkt ongecompliceerder en strijdbaarder en minder laf dan die van de neurologen en de psycholoog. Hij beschikt over humor en relativeringsvermogen en een imponerende vechtlust. Daarnaast had en heeft hij het voorrecht dat hij het talent heeft om zich goed uit te kunnen drukken en daarmee de mogelijkheid om zich met woorden te verzetten. Ook maakt hij makkelijk en snel contacten. Bovengenoemde eigenschappen en talenten, de mensen die in zijn leven gekomen zijn, de loop die zijn lot na het ongeluk genomen heeft, zijn Terharte's redding geweest en hebben het hem in tegenstelling tot vele andere rechtzoekende mensen mogelijk gemaakt de ongelijke strijd nooit op te geven en in 1991 weer op te pakken en tot nu toe vol te houden.

DEEL 3

"Het belang van de cliënt, niet enig eigen belang van de advocaat is bepalend voor de wijze waarop de advocaat zijn zaken dient te behandelen"; gedragsregel 5 van de door de Nederlandse Orde van Advocaten (de NOvA) opgestelde gedragsregels, waar advocaten zich aan dienen te houden.

    DE ANTWOORDEN OP DE VRAAG
    VAN VRAAG TOT RECHTSVRAAG
    VAN PROBLEEM TOT RECHTSPROBLEEM

    VOORJAAR 1991:
    DE EERSTE ADVOCAAT: MEESTER A. KULSTEE TE MAASTRICHT

Slachtoffers van onrecht, van een ongeval, van een ernstige traumatische gebeurtenis, etc. hebben het moment waarop ze tegen dat onrecht op kunnen komen niet voor het uitzoeken. Slachtoffers van de holocaust, van concentratiekampen, van incest, van een verkrachting komen vaak pas decennia later aan dat moment toe.

In 1991, 21 jaar na zijn ongeluk, heeft Terharte eindelijk moed, tijd, kracht en de rust om de strijd aan te gaan voor de erkenning en een redelijke vergoeding van de aangerichte schade. In zo'n geval ben je verplicht om je belangen door een advocaat te laten behartigen, ook al kun je prima voor je eigen belang opkomen en ook al heb je vrienden die jou geweldig zouden kunnen helpen, omdat zij over tijd, tact, geduld, creativiteit, inzicht, doorzettingsvermogen, mensenkennis en andere kwaliteiten beschikken.

Voor de oplossingen van veel problemen van mensen die recht zoeken is een advocaat nodig, die over bovengenoemde kwaliteiten beschikt. Dat geldt zeker voor Terharte's probleem. Terharte heeft zeer goede herinneringen aan mr. J. Kulstee uit Maastricht. Hij is de enige advocaat die Terharte op dat moment echt kent. De ervaringen met mr. J. Kulstee in zijn strijd tegen de veroorzaker van het ongeluk zijn voor Terharte zeer positief geweest.

Mr. J. Kulstee maakte dan ook gebruik van Terharte's vermogen zich goed uit te kunnen drukken. Mr. J. Kulstee luisterde, stelde vragen, deed voorstellen, legde zijn plannen voor en uit en voerde overleg wanneer dat nodig was. Meester J. Kulstee begreep daarom de vraag van Terharte: een onder druk gesloten finale kwijting en een alsnog te behalen redelijke schadevergoeding van de veroorzaker van het verkeersongeval. Hij was, wanneer Terharte hem belde, vrijwel altijd bereikbaar. Hij beantwoordde prompt brieven. In alle jaren viel er geen onvertogen woord. Uit de correspondentie blijkt dat het contact tussen mr. J. Kulstee en Terharte beheerst werd door wederzijdse, haast vriendschappelijke sympathie, eerlijkheid en directheid.

Mr. J. Kulstee was de advocaat die Terharte bij diens klachten tegen de neurologen heeft bijgestaan, de finale kwijting wist te doorbreken en hem in 1982 aan een vergoeding voor de schade hielp, die de chauffeur van de vrachtwagen vol met zwijnen veroorzaakte. Met genoemde mr. J. Kulstee maakt Terharte in goed overleg begin 1982 de afspraak dat hij na alle jaren van procederen afziet van juridische acties tegen de al dan niet door het MTC veroordeelde medici. Ze spreken af dat Terharte, uitgaande van het geboden schadebedrag van � 190.000 zal proberen zijn leven verder op te bouwen. Die afspraak blijkt uit brieven in het dossier en uit een brief d.d. 18 januari 1982, die Terharte samen met een vriend aan de neurologen en de psycholoog schrijft en ter plekke afgeeft:

Wehl, 18 januari 1982

Geachte heer Morbide, (en Dogeen, Chasteen en Rakterloos)

Inmiddels heeft de verzekeringsmaatschappij mij in december van het vorige jaar een finale kwijting aangeboden tegen betaling van een schadevergoeding van � 190.000. Ik heb deze finale kwijting geaccepteerd. Ik heb samen met mijn vrouw besloten om uitgaande van die schadevergoeding mijn leven op te bouwen, althans dat te proberen.

Samen met mijn advocaat heb ik besloten om af te zien van een juridische procedure tegen u ter vergoeding van alle schade, die u mij en mijn ouders berokkend heeft. Ik blijf u echter verantwoordelijk houden voor alle overbodige pijn, verdriet en ellende die u berokkend heeft. Ik ben inmiddels getrouwd en heb twee kinderen. Sinds bijna twee jaar werk ik als leraar Duits.

Na de lange, voor mij zeer belastende juridische procedure, ter vergoeding van de schade die in mijn leven gekomen is en na de onterende procedure tegen u bij het MTC en het CMTC kan ik werkelijk de moed niet meer opbrengen om weer een procedure tegen u en de andere medici te beginnen. Los daarvan wil ik mijn gezin wat anders dan procedures bieden.

Maar indien het nodig mocht zijn en/of wanneer ik alsnog de moed kan vinden om u verantwoordelijk te stellen voor wat u aangericht heeft, dan zal ik het zeker niet laten. Een erkenning van uw kant dat mijn leven door uw toedoen en nalaten uit de hand is gelopen, uitgerekend in de periode waarin ik het gestalte had moeten geven, is mij veel waard, maar nu niet alles.

Hoogachtend,

H.H. Terharte

In april 1991 wendt Terharte, zoals aangekondigd in de brief hierboven zich per brief tot mr. J. Kulstee te Maastricht met het verzoek om hem te helpen bij de erkenning die hij wil. Wat hij aankondigt in zijn brief van 18 januari is "nodig". "Hij heeft de moed gevonden en het is hem op dat moment alles waard". Zijn brief wordt beantwoord door diens neef meester A.F.M. Kulstee, die hem schrijft dat mr. J. Kulstee niet meer ten kantore werkzaam is en raadsheer geworden is bij het Hof te Den Bosch. Op grond van zijn goede contacten met mr. J. Kulstee besluit Terharte gebruik te maken van de door diens neef mr. A.F.M. Kulstee aangeboden diensten. Met zijn journaal, de krantenartikelen, de brieven, de medische rapporten, kortom met heel zijn vraag om hulp voor de erkenning die hij zoekt, gaat Terharte naar mr. Kulstee.

Terharte vertelt:

    "Voorjaar 1991 onderneem ik de eerste lange treinreis van 4 uur heen en 4 uur terug naar Maastricht. Voor een goede advocaat moet je soms ver reizen, denk ik ironisch. Net als 10 jaar geleden loop ik weer van het station over de Maasbrug, de binnenstad van Maastricht door, tot aan de statige trappen, die leiden naar het al even statige kantoor Kulstee, een monumentaal pand, dat pas opgeschilderd in volle luister achter de Sint Servaes in Maastricht opdoemt. Een ouderwetse klingel, een eeuwenoude mooi bewerkte houten deur, waarachter een imposant mooie grote hal, een marmeren vloer, van waaruit een eikenhouten krakende trap recht naar boven gaat. Advocaten met of zonder ordners komen krakend naar beneden of gaan krakend naar boven. Een deur rechts gaat open. Een blik in de kamer erachter valt op een aantal eeuwenoude, fraaie muurschilderingen."

    Meester A. Kulstee ontvangt mij in zijn imponerend grote werkkamer, die zich achter een donkere deur links van de hal bevindt. Bruine lambriseringen, een prachtige smeedijzeren open haard, aan alle kanten, waar dossiers uitpuilen; tafels vol met dossiers, stukken, tijdschriften; openslaande deuren, waarachter een ommuurd hofje met grote eeuwenoude bomen. Achter de muren steken kerken en huizen hun torens en daken de lucht in.

    Meester A. Kulstee, een kleine, tengere gedrongen man, iets in de 40, donker kortgeknipt haar, snelle gebaren, rap en direct van tong, pientere, bruine ogen, maakt een vriendelijke indruk. Hij rookt veel en inhaleert gretig. Zijn secretaresse brengt koffie voor mr. Kulstee in zijn eigen kop. Houding en optreden zijn hoe dan ook niet formeel. 'Zeg maar Adriaan', zegt hij. Er komt koffie. Er is snel en spontaan contact. Ik leg mijn juridische vraag en alle stukken, die daarbij horen op de kolossale tafel. Wij praten over zijn neef, zijn werk en samen roken we, hij een sigaretje en ik een sigaar.

    De stemming ademt vriendelijkheid en welwillendheid. We zijn het gauw eens. Hij is bereid om mijn juridische vraag ter harte te nemen. De dossiers zijn nog op kantoor. Ik vertel over mijn 3 kinderen en zeg dat mijn vrouw parttime werkt en de voornaamste kostwinster is, dat ons inkomen beperkt is en dat we ons geen grote uitgaven kunnen permitteren voor de erkenning die ik van de medici wil. Hij vertelt dat zijn vrouw uit Mexico komt en ik voeg daar onmiddellijk aan toe dat ik leraar/tolk Spaans ben en hem graag een privé-cursus intensief Spaans geef. Kortom, een goed, amicaal, makkelijk contact, een ongedwongen atmosfeer.

    Tot mijn grote verwondering en instemming is hij bereid om op "no cure no pay-basis" op te treden. Ik heb kort en bondig op papier gezet wat ik wil en verwezen naar de belangrijkste stukken die ik netjes genummerd heb bijgesloten. Voor alle zekerheid druk ik mr. A. Kulstee nog eens op zijn hart dat ik mijn doel zo snel mogelijk wil bereiken. Hij knikt instemmend. Alle stukken verdwijnen in rode mappen. Zo ontstaat er een nieuw dossier Terharte bij advocatenkantoor Kulstee te Maastricht. Het krijgt tussen honderden andere dossiers, waartussen het lijkt te verdwijnen een plaatsje in de grote hangmappenkast rechts in de kamer naast het oude dossier.

Helemaal opgelucht komt Terharte thuis, brengt zijn tevredenheid over en vertelt uiteraard dat de juridische strijd die hij aan wil gaan geen aanslag op de huishoudportemonnee zal vormen. Mr. Kulstee houdt zich aan zijn afspraak. In dat jaar 1991 spoort Terharte nog een paar keer naar Maastricht om de juridische vraag, die hij meester Kulstee al schriftelijk heeft doen toekomen mondeling toe te lichten. Weer komt 'ie even tevreden terug. Aan de neurologen en de psycholoog wordt door mr. Kulstee per brief de vraag voorgelegd of zij mee willen werken aan de erkenning die Terharte wil. Zoals alle medici die fouten maken, verwijzen de neurologen P.R.E. Morbide, E.N. Dogeen, P.S.Y. Chastheen en ook de psycholoog K.A. Rakterloos hun aansprakelijkheid naar hun verzekeraar. Zo blijkt dat te werken.

Terharte wil erkenning van de mensen die zijn leven voor een groot stuk uit de hand hebben laten lopen, die in zijn rechtsgevoel verantwoordelijk zijn voor de dood van zijn vader. Hij wil ze zien, met ze praten, ze alles uitleggen, ze laten voelen wat ze hebben aangericht. Op de eerste plaats wil hij bereiken dat ze zich schuldig voelen, hun spijt betuigen en aan hun verzekeraars mededelen dat zij zich jegens hem aansprakelijk voelen. Terharte zou daartoe in staat zijn. Maar zo werkt dat niet. De heren worden niet met Terharte, niet met zichzelf noch met hun fouten geconfronteerd, maar wimpelen die simpel op hun verzekeraar af. Op die wijze wordt een geschil tussen mensen gedegradeerd tot een zaak, waarin het belang van een verzekeraar en niet het probleem en de mens centraal staan. Dat is een onweerlegbaar gegeven, dat in vele geschillen tussen mensen geldt.

Zelfs wanneer een van de neurologen of de psycholoog zich geroepen zou voelen om bewijzen te leveren voor zijn verantwoordelijkheid voor Terharte mag hij dat conform de polisvoorwaarden niet. Het is ook een vaststaand gegeven dat geen enkele polishouder bezwaar maakt tegen genoemde polisvoorwaarden. Terharte's strijd om erkenning begint dus jammer genoeg met een rechtsstrijd die Terharte wil en zal winnen, daarvan is hij dan nog overtuigd.


EIND 1991

    Het begin van de twijfel

Gedragsregel 3 van de Nederlandse Orde van Advocaten zegt: "de advocaat dient zich voor ogen te houden dat een regeling in der minne vaak de voorkeur verdient boven een proces". De Orde zegt echter niet wanneer dat het geval is en verzuimt, net als voor vele andere regels, duidelijke richtlijnen aan te geven waar een advocaat zich aan zou moeten houden. De poging van mr. Kulstee om voor Terharte tot een regeling in der minne te komen bestaat uit bovengenoemde brief aan de verzekeraars/advocaten van de drie neurologen en de psycholoog.

Hij nodigt die neurologen en de psycholoog niet uit voor een gesprek te zijner kantore. Hij herhaalt zijn brief niet, zoekt niet alleen en ook niet samen met Terharte naar andere en betere woorden om het belang van Teernstra en de neurologen en psycholoog om het geschil in der minne te regelen beter en duidelijker uit te laten komen. Om 'een proces te voorkomen' schrijft hij slechts een brief. Geen van de verzekeraars erkent aansprakelijkheid en daarom moet er volgens mr. Kulstee in rechte opgetreden worden. Afgezien van een eenmalig, niet met Terharte voorbereid gesprek met de heer mr. R. Elzas, letselschade-advocaat, die diensten verricht voor de neuroloog Morbide en diens verzekeraar, beproeft mr. Kulstee geen enkel andere mogelijkheid tot een regeling in der minne, waarnaar uiteraard Terharte's voorkeur uitgaat.

Terharte leest in kranten en hoort niet van mr. Kulstee maar van vrienden dat het Nieuwe Burgerlijk Wetboek (NBW) wordt ingevoerd en dat die invoering wat te maken heeft met verjaring van aansprakelijkheid. Het is dus duidelijk dat er wat moet gebeuren. Mr. Kulstee zegt dat er in rechte moet worden opgetreden maar hij onderneemt geen enkele actie. Terharte maakt zich zorgen dat de medici en de psycholoog de dans ontspringen en probeert meester Kulstee te bereiken, telefonisch, schriftelijk, een enkele keer per fax. Hij schrijft en belt tot 'ie een ons weegt, maar hij krijgt zijn raadsman niet te pakken. Uiteindelijk hoort Terharte van kantoorgenoot meester P. Pleidood, dat "mr. Kulstee vooralsnog in Mexico vertoeft en hem gevraagd heeft om in 4 zaken een dagvaarding uit te brengen".

Een dagvaarding is een officieel stuk, waarin kort en krachtig vermeld is dat Terharte de neurologen en de psycholoog aansprakelijk stelt en waarom. Een dagvaarding wordt door een deurwaarder bij de betrokkene(n) thuis betekend, d.w.z. officieel afgegeven. Met die 4 dagvaardingen begint de grote twijfel en tekent zich het eerste juridisch letsel af.

Terharte schrijft:

    "Mij lijkt die dagvaarding niet duidelijk genoeg en er staan zaken in die helemaal niet belangrijk zijn. Ik ken die meester Pleidood niet. Ik heb hem nog nooit gezien. Daarom is het voor mij moeilijk om te overleggen, laat staan om kritiek uit te oefenen op iemand, die helpt. Bovendien, door mijn goede contacten met mr. J. Kulstee heb ik op dat moment nog te veel vertrouwen in advocaten om voluit te twijfelen aan hun doen en laten. Ik denk nog dat zij het wel beter zullen weten".

Door de dagvaardingen komen er procureurskosten in 4 zaken, bij 4 verschillende rechtbanken. Procureurs zijn advocaten die voor hun confraters de post bij de rechtbank bezorgen en afhalen, kijken wat er op de rol (*noot) staat en voor die postbezorging klinkende rekeningen indienen, die op grond van de ervaringen van de stichting van procureur tot procureur aanzienlijk kunnen verschillen, afhankelijk van de verrichtingen. Wanneer de procureurs voor postale werkzaamheden zouden moeten concurreren met professionele postbestellers, zou hen - het oog op hun rekeningen gericht - geen lang leven beschoren zijn.

    Rol: Register, lijst van zaken, die voor het gerecht behandeld moeten worden.

Dan begint de grote twijfel aan Terharte's lekenverstand te knagen: "Was dat wel nodig: dagvaarden in 4 zaken? Zou mr. Pleidood wel goed op de hoogte zijn? Heeft hij met mr. Kulstee in Mexico overleg gevoerd? Waarom overlegt mr. Pleidood niet met mij? Zou om te beginnen één dagvaarding niet voldoende zijn? Zou dat niet anders gekund hebben?" Na diens terugkeer uit Mexico voelt Terharte onmiddellijk dat de goede relatie met mr. Kulstee bekoeld is. Waarom dat zo is, dat begrijpt hij niet. Als hij zijn twijfel over de gang van zaken met betrekking tot de dagvaardingen niet onder de stoelen en banken van de aristocratisch aandoende kamer van Kulstee steekt, wordt de relatie alleen nog maar koeler en slechter. Er wordt geen sigaar gerookt. Wel een zware pijp door Terharte.


    EIND 1991: JURIDISCHE ZAKEN NEMEN GEEN KEER

    DE TWIJFEL GROEIT

Het grote juridische circus is begonnen. Na de 4 dagvaardingen komen de conclusies van eis, waarin nader dient te worden aangegeven waar de vordering op gebaseerd is. Bij de conclusie van eis kunnen ter verduidelijking van de rechter stukken in het geding gebracht worden. Door de dagvaardingen worden de neurologen en de psycholoog verplicht om ook een advocaat te nemen.

Een dagvaarding levert tot in lengte van jaren veel werk en daarmee veel geld op. Veel dagvaarden lijkt in het belang van de advocaten van beide partijen. Mr. Kulstee bezorgt immers aan 4 procureurs en aan 4 advocaten werk, te beginnen met de conclusies van antwoord, waarin de tegenpartij aangeeft op welke punten men het oneens is met Terharte en waarom.

De formulering en de beargumentering van de rechtsvraag van Terharte dient in het licht van alle gegevens in het dossier Terharte zondermeer als gebrekkig omschreven te worden. Uit het dossier blijkt dat mr. Kulstee met name medische informatie overlegt die niets met de vordering van Terharte te maken heeft. Hij doet geen enkele poging om de vordering van Terharte (de door hem gewenste erkenning) te onderbouwen.

  • Brieven van Terharte, waarin hij zijn zorg en verontrusting uitspreekt, worden door Kulstee wederom niet beantwoord.
  • Ook de tegenpartij mag stukken in het geding brengen.
  • Daarna neemt de eiser Terharte een conclusie van repliek, waarin de argumenten, standpunten en stellingen van de tegenpartij bestreden worden en zijn eisen gehandhaafd, gewijzigd, vermeerderd of verminderd kunnen worden.
  • Vervolgens reageert de tegenpartij in een conclusie van dupliek.

Uit de gedingstukken blijkt dat Kulstee de zaken niet goed, niet to-the-point of onvolledig weergeeft en daarmee de tegenpartijen in staat stelt om in prachtige zinnen grote en kleine leugens aan een almaar groeiende stapel juridisch papier toe te vertrouwen. De tegenpartij kan zich daarom te buiten gaan aan niet terzake doende feiten, suggestieve en tendentieuze opmerkingen, verdraaiingen van feiten, etc.. Er worden bijvoorbeeld lange en dure discussies gevoerd over zaken als de stand van de wetenschap met betrekking tot whiplashtraumata en over andere zaken, die niets met de vordering van Terharte te maken hebben.

Terharte schrijft:

    "Kon ik maar eens gewoon met die mensen praten en uitleggen waar het me om te doen is, wat ik wil; ze begrijpen het niet omdat mr. Kulstee niet goed uitlegt wat ik wil en waarom".

Terharte zoekt uiteraard contact met mr. Kulstee om te overleggen. Tevergeefs. Hij schrijft brief na brief, maar er komt nog steeds geen antwoord. Maandenlang geen enkele reactie. Na 3 en een halve maand slaagt hij er eindelijk in om een afspraak met mr. Kulstee te maken. Weer spoort Terharte naar Maastricht. Weer sjokt hij over de Maasbrug, door de binnenstad naar kantoor Kulstee en klimt de statige trap weer op. Tot zijn verbazing doet mr. Kulstee weer vriendelijk. Hij begrijpt niet waarom. Terharte zegt:

    "We roken weer; hij gretig een sigaret en ik een sigaar; vol overtuiging zegt 'ie dat die dagvaardingen echt nodig waren om de verjaringstermijn te stuiten. Hij kijkt mij vriendelijk lachend en vol overtuiging aan. In die tijd weet ik nog niets van stuiten van termijnen. Hij geeft mij weer moed en vertrouwen, die het van mijn twijfel winnen en ik geloof hem op zijn talrijke woorden. Daarna zegt 'ie dat 'ie me toch maar af en toe een gemodereerde rekening wil sturen, dat hij dat toch eigenlijk tegenover zijn confraters op kantoor verplicht is".

Daarmee breekt mr. Kulstee zijn eerdere belofte en stelt hij Terharte voor de keuze om akkoord te gaan of om naar een andere advocaat te gaan. Omdat Kulstee weer als vanouds vriendelijk doet, krijgt hij weer vertrouwen en kiest hij voor Kulstee, inclusief de gemodereerde rekeningen die gaan komen. Spoedig volgen de eerste rekeningen inderdaad, niet exorbitant hoog, maar toch, nu eens � 4.000 dan weer � 3.000 dan weer � 2.500 allemaal voor 'dienstwillig bewezen diensten', allemaal diensten, die niet gespecificeerd zijn en waarvoor dus duidelijke bewijzen ontbreken. In totaal betaalt Terharte meester Kulstee � 25.698,53 uit de huishoudpot. Terharte:

    "Ik moet er niet aan denken wat ik met dat geld voor mijn kinderen had kunnen doen. Als ik daar toch aan denk, krijg ik het benauwd en wil ik met alles ophouden en dat kan en wil ik niet".

Na de conclusie van dupliek is er voor de partijen de eerste en de laatste mogelijkheid om de rechter mondeling in een zogenoemd pleidooi informatie te geven. Na alle op papier vastgelegde halve waarheden wil Terharte van die gelegenheid gebruik maken. Hij wil overleggen met Kulstee wat er in de pleitnota moet komen en of hij het woord kan voeren, etc.. Maar er komt geen overleg tot stand. "Mr. Kulstee is in bespreking, mr. Kulstee is op de rechtbank, mr. Kulstee is buitenshuis, mr. Kulstee vertoeft in het buitenland, mr. Kulstee kan niet gestoord worden, mr. Kulstee telefoneert, mr. Kulstee zal uw brief beantwoorden, mr. Kulstee is ziek, mr. Kulstee is met vakantie." De raadsman Kulstee is er niet. Geen raadsman, geen raad.

Terharte denkt dat, nu hij betaalt, hij ook juridische waar voor zijn geld mag verlangen. Dat is verkeerd gedacht. Uit het dossier en uit alle verhalen van Terharte blijkt dat mr. A. Kulstee niet op Terharte's argumenten ingaat, duidelijke vragen en brieven niet beantwoordt, als gezegd maanden niets van zich laat horen. Ook blijkt dat hij vergeet belangrijke stukken aan de rechtbank en het Gerechtshof te overleggen, kortom er is geen overleg over te nemen juridische stappen. Het gevolg daarvan is dat mr. A. Kulstee de primaire victimisatie (het ongeluk en de gevolgen daarvan) niet of onvoldoende onderscheidt van de secundaire victimisatie (het 'ongeluk' dat de neurologen en de psycholoog veroorzaakten en de gevolgen daarvan).

Het gevolg daarvan is ook dat Kulstee bij de pleidooien bij de rechtbank te Roermond, Breda en Arnhem met zijn mond vol tanden staat, de tegenpartij niet of onvoldoende van repliek kan dienen en keer op keer de kans voorbij laat gaan om de rechter de duidelijkheid te bieden die deze nodig heeft om de erkenning, die Terharte wil, toe te wijzen. Die pleidooien kosten Terharte een kapitaal aan reis-, verblijf- en andere kosten voor met name mr. Kulstee; ze doen zijn bloeddruk tot cordiaal onverantwoorde hoogte stijgen, omdat hij van woord tot woord en van stilte tot stilte moet ervaren dat Kulstee niet de grip op zijn zaak heeft, die hij zelf wel heeft, stukken die bij pleidooi aan de orde gesteld hadden moeten worden vergeten heeft in het geding te brengen, kortom ervaart dat zijn belangen hoe dan ook niet gediend maar wel in rekening gebracht worden. Het kost hem ook een kapitaal aan emoties omdat hij zijn mond niet open mag doen, nog niet weet dat iemand die recht zoekt dat conform de wet mag doen.

Terharte schrijft:

    "Het is een verschrikking, een verpletterende ervaring als je daar voor de rechter staat met jouw raadsman, die vlak voor het pleidooi begint met niet terzake doende argumenten probeert te verdoezelen dat 'ie doodgewoon vergeten is om een voor het pleidooi zeer belangrijk stuk (gedragsregels voor psychologen van het N.I.P. van 1974) te overleggen, een stuk waarvoor je zoveel moeite hebt moeten doen om het in handen te krijgen en op het belang waarvan je hem in drie brieven gewezen hebt; jouw advocaat die niet de juiste woorden vindt, het antwoord op vragen van de rechter schuldig blijft, jouw raadsman, die de advocaat van de tegenpartij niet de feitelijke tegenspraak levert, die deze oproept."

    "Het is verschrikkelijk als je al die woorden weet, die de rechter nodig heeft, niet zeggen mag. Wanneer je jouw advocaat en die van de tegenpartij op jouw kosten hoort praten over zaken waar jij niet om gevraagd hebt en die er niet toe doen, breekt er een opstand in je uit die niet van deze wereld is en nog dagen daarna barst je van woede en onvrede.

    Na jaren wordt ik soms nu nog drijvend van het zweet wakker, wanneer ik weer eens over dat of een ander pleidooi gedroomd heb. Dan lig ik uren wakker en kan ik de slaap niet meer te pakken krijgen, omdat het onrecht van jaren, het een na het andere feit, door mijn hoofd spookt".

Advocaten zijn rechtsgeleerden en uit dien hoofde behoren ze nog meer dan de gemiddelde burger de wet te kennen. Artikel 20 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zaait twijfel met betrekking tot hun wetskennis. Dat artikel zegt letterlijk: "De partijen mogen hare eigene zaak bepleiten, echter zal de regtbank of het Hof de magt hebben haar dit te ontzeggen, in geval dezelve bevinden dat zij door drift of door onbedrevenheid buiten staat zijn om hare zaak met de vereischte betamelijkheid, en met de duidelijkheid, die tot des regters onderrigt nodig is, voor te dragen".

Terharte: Wanneer de rechtsgeleerde heer Kulstee mij of een van de bestuursleden van de stichting conform dit artikel het woord had laten voeren of wanneer de rechter het hem ontnomen had, dan zou "de duidelijkheid, die tot des regters onderrigt noodis is" geboden zijn, en zou de "onbedrevenheid" van Kulstee en Sneep niet in het geding gekomen zijn en zou mij woede, ergernis, tijd en geld bespaard gebleven zijn.

Er zijn vele advocaten die niet door een simpel gebrek aan tijd, geduld en ontvankelijkheid en daarom aan kennis niet over de "bedrevenheid" beschikken om "hare zaak met de vereischte betamelijkheid en de duidelijkheid, die tot des regters onderricht noodig is voor te dragen". De rechters die van hun "magt" om advocaten "het bepleiten van hare zaken te ontzeggen" zijn op de vingers van één hand te tellen.

Mr. Kulstee wijst, zoals zoveel van zijn confraters, zijn cliënt echter niet op genoemd art. 20 WBR. Hij reist op uurbasis van Maastricht naar de rechtbank en het gerechtshof in Den Bosch en Arnhem om blijk te geven van zijn onbedrevenheid om in Terharte's zaak het woord te voeren en hij rijdt weer terug op uurbasis. Het zou goedkoper, beter voor het noodzakelijk onderrigt des regters en de gezondheid van Terharte geweest zijn, wanneer mr. Kulstee zich door een procureur had laten vervangen en Terharte of een ander die van de feiten op de hoogte is, het woord had laten voeren. Het zou bijdragen aan de kwaliteit van de rechtspraak wanneer advocaten, die de rechter niet onderrigten het woord ontnomen wordt. Toepassing van artikel 20 zal in vele gevallen een bijdrage aan de kwaliteit van de rechtspraak betekenen. Afschaffing in nader te bepalen gevallen van de verplichte procesvertegenwoordiging zou voor mensen als Terharte en vele anderen een zegen zijn.

Uit alle feiten blijkt dat mr. Kulstee Terharte's juridische vraag hoe dan ook niet zorgvuldig behandelt. Naast de twijfel komt er nu ook nog zorg over alle procureurskosten en vooral over advocatenrekeningen. Terharte schrijft in zijn journaal: "Mijn enige zekerheid is zijn rekening". Terharte maakt zich zorgen over hoe het verder moet, zorg over de kosten die voor zijn rekening zijn, als alle door Kulstee ingestelde procedures verloren gaan. Zorg over alle onzekerheden en zorg over de rekening. In die periode is het verzet van Terharte tegen Kulstee nog niet openlijk en direct. Zijn vertrouwen is nog te groot en de hoop dat het beter wordt, smoren zijn verzet. Maanden en maanden en uiteindelijk heel het jaar 1992 gaan voorbij.

Terharte had en heeft geen hekel aan de mens Kulstee, die mocht en mag hij zelfs. Ook die sympathie die mr. A. Kulstee door zijn informele manier van doen als mens weet op te roepen, maakt het Terharte moeilijk om hard stelling tegen de advocaat Kulstee te nemen en voor zijn belangen op te komen. Telkens worden zijn wensen niet gehonoreerd en telkens laat hij zich vermurwen of afschrikken door de onzekerheden en de zekerheid van de kosten van een nieuwe advocaat. Terharte schrijft onder andere: "In januari 1993 heb ik eindelijk een afspraak met Kulstee. Voor alle zekerheid heb ik, zoals afgesproken, een agenda gemaakt die punt voor punt de vragen bevat, die ik al maanden in mijn hoofd en op mijn hart heb."

Vrijwel onmiddellijk blijkt dat meester Kulstee de al weken tevoren toegestuurde agenda niet bekeken heeft. Hij weet van toeten noch blazen. Hij lijkt wel een beunhaas die al het werk aanneemt dat op hem af komt en ziet wat er van komt. Ik sta blijkbaar onder aan zijn lijst. Een hele dag en een retour Wehl-Maastricht naar de knoppen. Verdomme! Maar hij doet vriendelijk, praat over een overstelpende drukte op kantoor, de ziekte van zijn secretaresse en een kantoorgenoot, toont begrip voor wat mij dwars zit en hij lijkt zich zelfs bezorgd te maken. We roken. Sigaren en sigarettenrook verstrengelen zich en lijken elkaar de hand te schudden. Ik voel de onvrede en woede in rook opgaan. Misschien heeft 'ie het echt te druk gehad en krijgt hij nu eindelijk tijd om zich voor mij in te zetten.

De rust op het juridische front is echter maar betrekkelijk en van korte duur. De onvrede van Terharte met het doen en nalaten van Kulstee neemt al weer snel grote vormen aan en wordt van woord tot woord, van brief tot brief meer voorstelbaar en voelbaar.

De enige oplossing bij problemen met je advocaat is een nieuwe advocaat. Die oplossing schuift Terharte maar voor zich uit. Twijfel en onzekerheid stormen door zijn hoofd. Terharte: "Een nieuwe advocaat, alles weer opnieuw uitleggen, waar vind ik die en wat gaat dat kosten?" In een brief van een man aan Advocadur "Als het brood van een bakker je niet smaakt ga je voor het brood dat je nodig hebt naar een andere bakker, een straat verder. Als je broodnodig 'Recht' nodig hebt en als jouw advocaat er niets van bakt en zijn misbaksels desalniettemin pittig in rekening brengt, dan heb je een probleem, dan knagen er zorg en twijfel aan je, dag in dag uit".


    MAART 1993: DE TWEEDE ADVOCAAT

    MEESTER DOCTOR J.C. SNEEP, LETSELSCHADESPECIALIST.

    HET EERSTE BEZOEK

Midden in die juridische onvrede en zorgen sturen vrienden van Terharte uit Brabant, die zijn probleem kennen hem artikelen uit de Brabantse kranten De Stem en het Brabants Nieuwsblad, vol met lovende informatie over een advocaat, die gespecialiseerd blijkt te zijn in medisch letsel. Zijn naam: Ing. Mr. Dr. J.C. Sneep. Ook landelijke kranten en weekbladen doen verslag van het goede werk dat de letselschade-advocaat verricht. Het dossier van Terharte zit er vol mee. Ook in TV-programma's en op de radio komt de deskundigheid van meester Sneep bij Terharte de huiskamer in rollen. Gedreven door radeloosheid en twijfel over mr. Kulstee besluit Terharte om mr. Sneep te bellen. In tegenstelling tot mr. Kulstee krijgt hij hem vrijwel onmiddellijk te pakken. Uiteraard lucht hij zijn hart over zijn zorgen en twijfels over Kulstee. Ze spreken af dat Terharte hem vast wat informatie stuurt. Ook maken ze een afspraak om, zoals meester Sneep dat uitdrukt, "eens aan elkaar te ruiken".

April 1993 begeven Terharte en zijn vrouw zich met de juridische vraag waar het hem om te doen is naar het kantoor van meester Sneep aan de Stationsstraat te Bergen op Zoom. Terharte schrijft: "Een mooi herenhuis, dat echter in het niet valt bij het deftige en monumentale pand van advocatenkantoor Kulstee. Wij wachten in de sober ingerichte wachtkamer, die uitkijkt op de Stationsstraat van Bergen op Zoom. Even later zitten we tegenover de in de publiciteit als zeer kundig en sociaal bewogen afgeschilderde advocaat. Er hangt een licht parfum om hem heen dat storend mijn neus binnenkomt. Meester Sneep, een stevige man van iets in de 50, een groot, dik hoofd met kleine oogjes, grote handen, een vlot modern pak, gele stropdas, een bril, die aan een koordje bungelt. In een blauwe overall, met rode sjaal en een pet zou hij prima model hebben kunnen staan voor een sluwe veekoopman is een van mijn eerste gedachten".

Mr. Sneep loopt over van formaliteit en plichtplegingen en praat anders dan de gemiddelde veekoopman. Zijn werkkamer is bescheiden, niet groter dan een huiskamer, netjes opgeruimd en kijkt uit op een klein binnenplaatsje. Wij worden beleefd verzocht plaats te nemen aan een mooie tafel, die in vergelijking met die van de werkkamer van mr. Kulstee een eenvoudige keukentafel lijkt. Dat drukt de kantoorkosten wellicht, is mijn tweede gedachte. De heer Sneep neemt het woord en staat het vrijwel niet meer af. Ik probeer van alles te zeggen en te verduidelijken. Per slot van rekening weet ik, en niet hij, wat ik wil. Daarom zeg ik dat mijn vrouw niet deel uitmaakt van de maatschap, maar parttime waarnemend interniste is en dat haar inkomen daarom maar een kwart van dat van een medisch specialist bedraagt. Hij hoort het niet. Zijn grote hoofd, waar een mij irriterende zelfvoldaanheid vanaf straalt, laat hij rusten in zijn grote linker- en rechterhand, die hij als een kom om zijn kin en vlezige, rozige wangen gevouwen heeft.

Meester Sneep spreekt op zeer monotoon. Geen hoge, geen lage tonen, geen intervallen in toonhoogte, timbre, geen emoties, maar koude woorden die in een lange, telkens dezelfde rijen uit zijn mond rollen. De meeste woorden gaan over geld en over de hem toekomende specialistenfactor van anderhalf maal het uurloon voor advocaten. Over mijn juridische vraag wordt amper gesproken. Ik doe een poging om hem daarop te wijzen. "Uw zaak is mij volkomen duidelijk" laat de heer Sneep zich ontvallen. Onmiddellijk daarna hervat hij zijn college over zijn honorarium. De schrik slaat ons om het hart. Een uurloon van -inclusief de specialistische factor - van � 397,50 (gespecialiseerde advocaten mogen van de Nederlandse Orde van Advocaten het uurloon met de factor anderhalf vermenigvuldigen). Bijna twee keer zoveel als het uurloon van Kulstee.

Maar meester Sneep herhaalt wel een paar keer de ook in vele kranten afgedrukte informatie: "Het is mij niet om het geld te doen. Ik ben eigenaar van een groot aantal hectares landbouwgrond, die ik verpacht heb en dus niet afhankelijk van het inkomen uit mijn advocatenpraktijk". Zijn blik is niet op een van ons gericht maar op een punt ergens op het plafond. Wij proberen zijn blik te vangen. Na verloop van tijd merkt hij dat, hij kijkt ons even aan om dan met hetzelfde monotone stemgeluid te zeggen: "Neemt u mij niet kwalijk dat ik u niet aankijk. Dat doe ik echter om mij in uw belang zo goed mogelijk te concentreren". Vervolgens prikt hij zijn specialistenblik weer op het plafond en hervat hij geconcentreerd zijn college. Mijn vrouw en ik wisselen een blik waarin vragen elkaar kruisen.

Ik voel onbehagen en antipathie in golven opkomen, maar toch blijf ik luisteren naar het monotone geluid dat door de kamer klinkt. Beiden horen we hoe mr. Sneep zich in ernstige mate afzet tegen de deskundigheid van meester Duynstee. Diverse keren brengt hij naar voren dat hij grote vraagtekens zet bij het door collega Kulstee gevoerde beleid. Ook wijst hij zeer serieus op de mogelijkheid om meester Kulstee aansprakelijk te stellen voor de mij toegebrachte juridische schade. Met name en met veel nadruk stelt hij met veelbetekenende blik: "Het dagvaarden door collega Kulstee in 4 zaken is totaal overbodig geweest, heeft voor u onnodige kosten veroorzaakt en bovendien uw juridische positie verzwakt. Een aangetekende brief aan de betreffende medici zou voldoende geweest zijn".

Dat zegt hij, terwijl hij een korte veelbetekenende blik op ons werpt. De telefoon gaat. Mr. Sneep's blik wendt zich van het plafond naar ons en met een verontschuldigend, formeel, haast ingestudeerd gebaar neemt hij de telefoon op. "Met Elzas", horen wij duidelijk. "Dag Ruud, kerel, hoe is het met jou?" antwoordt mr. Sneep enthousiast, hetgeen na de lange monotone monoloog opvalt. Ruud Elzas, dat is de advocaat die de verzekeraar AEGON, die de belangen van Morbide behartigt en tot op dat moment alle vorderingen van mij heeft afgewezen. Ik besluit om mijn mond te houden. Er ontstaat een gesprek tussen Elzas en Sneep, dat eindigt met de afspraak, die Sneep zichtbaar enthousiast maakt dat zij elkaar de week erop in Zürich zullen ontmoeten.

Waarom ontmoet de letselschade-advocaat Sneep, die opkomt voor slachtoffers van medici en onwillige verzekeraars de letselschade-advocaat mr. Elzas van de AEGON, die belangen van de verzekeraar vertegenwoordigt, vraag ik mij af? Zij dienen immers volstrekt tegengestelde belangen en zeker in de zaak Morbide, waarin Sneep wellicht mijn belangen gaat dienen. Terwijl ik mij dat afvraag, legt mr. Sneep de hoorn op de haak, kijkt ons weer even verontschuldigend aan, wendt dan zijn blik weer naar het plafond, plooit zijn gezicht weer in de kom van beide handen en hervat zijn college.

"Dagvaarden in 4 zaken, herhaalt mr. Sneep, is een volstrekt onnodige handeling geweest, die naar ik op het eerste gezicht kan inschatten, zelfs als klachtwaardig, onjuist en als schadelijk jegens u bestempeld dient te worden". Vervolgens noemt hij diverse voorbeelden van gevallen waarin hij falende collegae als Kulstee met succes aansprakelijk heeft gesteld en hij spreekt letterlijk de woorden, die wij in vele kranten gelezen hebben: "Ik aarzel niet om collegae die maar wat aan rotzooien in rechte aan te spreken".

Dan pakt hij van drie grote stapels op de schouw een groot stuk papier en overhandigt dat aan ons. Het blijkt een kopie van een paginagroot artikel uit de Telegraaf te zijn, waarin naast die aansprakelijkheidsstelling van aanrotzooiende advocaten ook andere heldendaden van meester Sneep breed uitgemeten worden. Van de tweede stapel krijgen we een tweetal brieven van de Deken waarin klachten van ex-cliënten over tarieven van meester Sneep door de Deken als van nul en generlei waarde en inhoud gekwalificeerd worden. Van de derde een drietal A-viertjes met "Algemene Informatie voor cliënt", die vrijwel geheel uit informatie over de declaratie bestaat en sterk de nadruk legt op het feit dat indien en voorzover die aansprakelijkheid vaststaat alle advocaatkosten voor de rekening van de aansprakelijke partij, d.w.z. diens verzekeraar komen. Over de mogelijkheid dat de aansprakelijkheid niet komt vast te staan en de financiële consequenties daarvan geeft de Algemene Informatie nauwelijks informatie.

Vervolgens stelt meester Sneep met enige nadruk, hetgeen de monotone monoloog iets verlevendigt, een vraag: "Is meester Kulstee wel letselschade-advocaat?" Ter beantwoording van die vraag pakt hij -zonder ons antwoord af te wachten- van de al genoemde schouw een boekwerkje met daarin de namen van de letselschade-advocaten in Nederland, waarin hij begint te bladeren. Dan deelt hij ons met een veelzeggende blik uit zijn kleine oogjes die over zijn bril heen kijken en even op ons gericht zijn, mede: "meester Kulstee is geen letselschade-advocaat en zelfs geen medisch letselschade-advocaat". Daarna richt hij zijn blik weer naar het plafond en wijst op de consequenties dat zulks heeft voor een cliënt, die een oplossing zoekt voor een medische letselschade. Om het belang van zijn boodschappen goed door te laten dringen, last hij van boodschap tot boodschap een korte pauze in.

De volgende boodschap is dat hij na bestudering van het dossier de cliënt altijd zwart op wit laat weten hoeveel kans hij haar of hem geeft. Ook wijst hij er met zeer veel nadruk op -zoals later ook uit zijn meegegeven algemene informatie blijkt- dat vanaf het moment dat de tegenpartij de aansprakelijkheid heeft erkend, alle advocaatkosten voor rekening van die tegenpartij komen. "En daar heb ik nogal enige ervaring mee" zegt meester Sneep met een lichte triomf, die niet te horen maar wel van zijn roze, vlezige, gezicht, dat hij nog altijd met zijn handen ondersteunt, af te lezen is. "Ik heb zeer goede contacten met de verzekeringswereld en .... de pers", voegt hij eraan toe. "Procederen is bij mij alleen maar in uitzonderlijke gevallen nodig".

Tenslotte stelt 'ie ons voor om uitgaande van de gegevens, die wij hem al verstrekt hebben en nog zullen verstrekken, een second opinion te schrijven tegen betaling van het aantal uren dat hij daarvoor nodig heeft, zodat wij aan de hand daarvan onze keuze kunnen maken. Aan de deur drukt hij ons de inderdaad vlezige hand, waar de warmte van zijn gezicht nog vanaf straalt en stelt hij, terwijl hij ons voor de eerste keer heel even echt aankijkt, zijn eerste en laatste persoonlijke vraag, waaruit zelfs enige bekommernis lijkt te spreken: "Heeft u kinderen?" Op die eerste blijk van belangstelling reageren wij natuurlijk. Na al zijn financiële informatie kan ik niet laten om te onderstrepen hoeveel geld kinderen wel niet kosten. Een blauwe BIC-pen met een kromgebogen clipje heb ik per ongeluk in mijn zak gestoken. Ik mag hem houden van meester Sneep.

    MAART APRIL 1993: KIEZEN TUSSEN TWEE KWADEN.

Op de lange weg terug naar huis, laten Terharte en zijn vrouw de indrukken over meester Sneep nog eens door het hoofd gaan. Ze praten er met elkaar en met anderen over. Terharte schrijft: "'s-Nachts lig ik in mijn bed te draaien en te woelen tussen de advocaten Kulstee en Sneep. Een duur gedraai! Beide spoken door mijn hoofd. Ik weet het niet meer. De een vind ik een aardig mens, maar een advocaat die het in mijn geval niet goed doet en er niet is als hij er zijn moet en de ander een verschrikkelijk formeel, arrogant, glibberig wezen, dat althans de indruk wekt een goed advocaat te zijn".

Dagen en nachten schuift Terharte de vraag voor zich uit aan welke meester hij zijn belang zal toevertrouwen. Terharte: "Kon ik maar zelf voor mijn belangen opkomen of ze uit handen geven en in handen leggen van mensen die mij echt kennen en die ik goed ken en vertrouw. Kon ik maar aan de erkenning die ik wil samen met mijn vriend werken. Die kent me al een heel leven en weet wat ik wil en waarom." Verder met Kulstee? Weer opnieuw proberen op een lijn met Kulstee te komen of naar meester Sneep.

Terharte twijfelt. Een andere advocaat, ja of nee? Na het eerste gesprek met Sneep en eerste kosten voor dat gesprek, dat in tegenstelling met de advertenties van de Nederlandse vereniging van letselschade-advocaten niet gratis is, maar voor zo'n � 600,- in rekening wordt gebracht, weet hij het niet meer. Het is zijn vrouw die uiteindelijk de knoop doorhakt. Sneep is volgens mij een kundig advocaat. Hij is wel duur, maar hij heeft toch gezegd en geschreven dat het hem niet om het geld te doen is. Hij durft het tegen gevestigde machten zoals bijvoorbeeld het Medisch Tuchtcollege op te nemen. Zoals het nu bij Kulstee gaat, dat is voor niemand goed. Sneep heeft ervaring met medisch letsel. Met hem ben je er het eerst vanaf en dat is toch voor jou en voor ons allemaal het beste. We laten de heer Sneep een second opinion schrijven en dan beslissen we aan de hand van het percentage kans op succes, dat hij ons beloofd heeft aan te geven.

Terharte stuurt meester Sneep keurig gerangschikt de gegevens die deze nog nodig zegt te hebben. Een paar weken later d.d. 21 april 1993 rolt de second opinion de brievenbus in. Kosten: � 4.047,88. Een dure, maar goede, duidelijke uiteenzetting van de feiten en van "de juridische marsroute", zoals meester Sneep dat uitdrukt. Er wordt gewezen op het belang van een deskundigenrapport. De andere te zetten stappen worden aangegeven. De verantwoordelijkheid van meester Kulstee wordt niet onder stoelen of banken gestoken. Maar mr. Sneep verbindt aan die verantwoordelijkheid in zijn second opinion niet de in het gesprek en in de pers aangekondigde juridische actie. "Ik aarzel niet om collegae, die maar wat aan rotzooien in rechte aan te spreken". Mr. Sneep aarzelt wel.

Al bij al klinken er uit de second opinion, hoe je die ook leest, positieve tonen op als uit punt 2 b.: "Wat betreft de immateriële schade kan gezegd worden dat u die in ieder geval hebt geleden. Gedurende een groot aantal jaren hebt u moeten leven met een miskenning van het u aangedane letsel. Wat betreft de materiële schade vind ik in het dossier echter geen enkel stuk, zelfs geen poging om achter het antwoord op deze vraag te komen". Pas op 18 januari 1993 doet collega Kulstee een voorzichtige poging om een indicatie daarvan te krijgen. Hij verzuimt echter de vraag te stellen welke schade het gevolg is van het ongeval en welke het gevolg is van het foutief medisch handelen. Er had een exacte schadeberekening kunnen/moeten plaatsvinden door een schade-expertisebureau of door de behandelend advocaat.

  • Uit punt 2 d.: Mr. Kulstee onderbelicht dat de aansprakelijkheid van de veroorzaker van het ongeval geen afbreuk doet aan de aansprakelijkheid van degenen, die de medische fouten hebben gemaakt, mits deze fouten de schade vergroot hebben. De medici zijn aansprakelijk voor zover de schade is vergroot. De acte van dading doet geen afbreuk aan de aansprakelijkheid van de foutief handelende artsen.
  • Uit de slotopmerkingen
  • 3 a: "Mr. Kulstee heeft de wettelijke rente wel aangezegd doch in rechte niet gevorderd".
  • In punt 3 b: "Ten onrechte stelt mr. Kulstee dat de verjaring slechts gestuit kan worden door dagvaarding".
  • In punt 4 a.: Wat te doen?
  • In punt 4 b.: door deskundigen te beantwoorden vragen?
  • Uit 5.: Welke concrete stappen? Etc.
  • Uit de second opinion blijkt hoe dan ook niet dat mr. Sneep Terharte onomwonden en duidelijk afraadt om van verdere (juridische) stappen af te zien.

Nergens vinden Terharte en zijn vrouw het door meester Sneep aan hen en in de pers beloofde percentage kans om de erkenning die Terharte wil te bereiken. Op grond van dat percentage hadden zij een besluit willen nemen. Terharte en vrouw wikken en wegen. De in de second opinion duidelijk omschreven fouten en de aansprakelijkheid daarvoor van meester Kulstee, de duidelijke "marsroute", de uitspraken van meester Sneep dat "het hem niet om het geld te doen is", zijn vraag naar hun kinderen, de al behaalde successen van meester Sneep, zijn in de pers aangeprezen deskundigheid en zijn bezorgdheid om het lot van letselschadeslachtoffers "Ik pak letselschadeslachtoffers met fluwelen handschoentjes aan en ik voel mij meer sociaal werker dan advocaat, etc." Alles doet zijn werk om Terharte en zijn vrouw tot het besluit te brengen om in zee te gaan met meester Sneep.


APRIL 1993

    HET TWEEDE EN LAATSTE BEZOEK VAN T. AAN MEESTER SNEEP TE BERGEN OP ZOOM.

Op grond van de second opinion gaat Terharte dus in zee met mr. Sneep. 21 April 1993 spoort hij naar Bergen op Zoom, drie en halve uur heen en drie en een half uur terug voor zijn tweede gesprek. Hij wil zijn juridische vraag, die hij Sneep al schriftelijk heeft doen toekomen mondeling zo duidelijk mogelijk toelichten. Terharte: Weer zit ik aan tafel bij meester Sneep. Weer steunt zijn hoofd in de kom van zijn handen. Weer kijkt hij in opperste concentratie naar het plafond en niet naar mij. Hij draagt ditmaal een modieus lichtpaars pak en een bij die kleur passende stropdas. Ik vraag hem voordat hij met zijn college kan beginnen naar het percentage dat hij ons beloofd had. Daar draait hij erg luchtig omheen: "Ik denk, mijnheer Terharte, dat u dat verkeerd begrepen hebt. In het licht van de feiten is uw zienswijze volstrekt onmogelijk. Veronderstel, ik geef u 90% kans dat u uw zaak wint en u verliest toch, dan zou u mij daarop aan kunnen spreken", zegt de heer Sneep.

Als ik naar zijn eigen uitspraken in de kranten en in de Algemene Informatie wil verwijzen, stapt mr. Sneep onmiddellijk - op tamelijk vertrouwelijke toon - over op de Penthouse van die week, waarin verslag wordt gedaan van zijn Harley Davidson-avonturen en die van zijn motorkameraden in Mexico. "De verslaggever heeft er wel wat moois van gemaakt", zegt 'ie met een haast vertrouwelijk glimlachje. Ik wil - in een poging een komische duit in het zakje te doen - vragen of hij zijn confrater Kulstee in Mexico tegen het lijf gelopen is. Maar mijn poging daartoe strandt op de woordenvloed van mr. Sneep over rafting, een sport waar hij ook een fervent liefhebber van blijkt te zijn.

Over het percentage wordt niet meer gesproken. De erkenning van de medici die ik wil en waarvoor ik gekomen ben komt niet aan de orde. Ik kijk met veel nadruk op mijn horloge en moet daarna meester Sneep wel erg verschrikt aangekeken hebben, want deze deelt op dezelfde monotone mede: "U hoeft niet bang te zijn dat deze tijd in rekening gebracht wordt", om vervolgens weer verder te praten. Na het verhaal over zijn raftingavonturen hervat hij zijn college over letselschade en de goeie mogelijkheden om via hem de schade die de heren medici veroorzaken te verhalen. Ik voel de dure tijd, minuut na minuut wegglippen. Aan het eind van een lange zin doe ik nog een keer poging om op zijn eigen uitspraken over het toegezegde percentage kans op succes te wijzen. Mijn woorden dringen tot mr. Sneep door. Want hij zegt met een heel dun, fijn glimlachje: "We moeten niet alles geloven, mijnheer Terharte wat de krant schrijft". Vervolgens hervat hij zijn monoloog. Ik wil zeggen dat hij de krant op de onjuiste informatie over genoemd percentage had kunnen wijzen, dat hij in zijn algemene informatie voor cliënten ook gewag maakt van het door hem te noemen percentage. Het lukt niet.

Vervolgens probeer ik om tot een dialoog te komen over de manier waarop de erkenning die ik wil het best bereikt kan worden. Mijn poging om mr. Sneep deelgenoot te maken van wat ik wil en hoe ik dat wil, levert niet meer op dan de hooghartige opmerking van Sneep dat hij dat het beste weet. En met een korte blik op mij, die kennelijk de bedoeling heeft vertrouwen uit te stralen zegt hij: "Ik heb uw zaak goed op een rij staan, meneer Terharte, daar kunt van op aan". Na een dik half uur word ik met een negental felgele mappen de wachtkamer in gedirigeerd. Op de mappen staan de "namen van de neurologen en de psycholoog" geschreven. Ook zijn er mappen waarop geschreven staat: "Medisch Tuchtcollege/Centraal Medisch Tuchtcollege", "gesloten dading", "diversen", etc.. Meester Sneep verzoekt mij om mijn gegevens, voorzover ik dat nog niet gedaan heb, op volgorde en op onderwerp in die gele mappen te stoppen.

Na een anderhalf uur werken word ik weer in zijn werkkamer ontboden. Ik ben net klaar. "Het is een hele klus mijnheer Teernstra, maar ik heb uw zaak goed op een rij staan", herhaalt mr. Sneep zichzelf zelfverzekerd, zonder me aan te kijken. Dan staat hij op en pakt een boek van een grote stapel op de schouw. Het is een in een harde blauwe kaft ingebonden boek met de titel "Het waterschapsbestuur" . Ik krijg het cadeau.

"Het is mijn academische proefschrift", zegt de heer Sneep met de mij inmiddels bekende zelfvoldaanheid. Ik slaag er nog wel in om mr. Sneep op de man af te vragen of hij mr. Kulstee nu wel of niet aansprakelijk stelt. Mijn vraag doet mr. Sneep af met de woorden "dat kost meer studie mijnheer Terharte". Dan wacht hij even om er met een beleefd, verontschuldigend lachje aan toe te voegen "en meer geld". Dan neem ik afscheid van de heer Sneep, die mij verzekert dat hij voor mij met een enorme klus aan de slag gaat, nadat ik een voorschot betaald heb van � 9.621,49. Ik weet niet wat ik ervan moet denken.

Op het station van Bergen op Zoom koop ik de Penthouse en lees in de trein dat de verklaring voor de veelbetekenende glimlach van mr. Sneep zit in het feit dat met betrekking tot het zinnetje "Kon je hem nog overeind krijgen" door zijn Harley-vrienden in het midden wordt gelaten of daarmee de omgevallen Harley of het lid van mr. Sneep wordt bedoeld.


28 APRIL 1993

HET EERSTE TELEFOONTJE VAN MEESTER SNEEP.

Terharte: 28 April, 's-avonds om 18.30 uur gaat de telefoon "Met Sneep" hoor ik. Meester Sneep zegt dat Paul Witteman van het programma "Rondom 10" een programma wil maken over letselschade en letselschadeslachtoffers. Daaraan doen meester Sneep en een aantal van zijn cliënten ook mee. Hij wijst mij uitgebreid op het belang, ook voor mij, van een dergelijke uitzending. Wel een paar keer zegt meester Sneep: "Publiciteit, mijnheer Terharte, is een machtig en goedkoop wapen". Bij het woord goedkoop moet ik ineens aan duur denken en met een blik op zijn horloge stel ik vast dat het al duur is. Die schrik klinkt blijkbaar in mijn stem door, want meester Sneep deelt geruststellend mede: "Dit gesprek zal ik u natuurlijk niet in rekening brengen, mijnheer Terharte". Meester Sneep blijkt als het om geld gaat, zelfs op lange telefonische afstand over fijne gevoelens te beschikken. De volgende dag om 11.00 uur zal meester Sneep mij hierover terugbellen. Ik moet er maar eens over nadenken.

Dat doet Terharte. Samen met zijn vrouw en vrienden komt hij tot de conclusie, waarop meester Sneep niet komt, dat het TV-programma niet geschikt is voor zijn niet in een paar woorden uit te leggen juridische vraag. Hij besluit dan ook om niet aan dat programma mee te werken en is eeuwig dankbaar dat hem een openbaar optreden samen met mr. Sneep bespaard gebleven is.

Op 29 april 1993 laat mr. Sneep één en dezelfde brief uitgaan naar de al door mr. Kulstee gedagvaarde neurologen en de psycholoog met het verzoek om "het bloedend mes van tafel te halen en de zaak vooralsnog in de ijskast te plaatsen en op basis van het harmoniemodel af te wikkelen". Tevergeefs. De advocaten van de neurologen willen de dagvaardingen niet meer stoppen. In geen van de brieven wordt met een woord gerept over de erkenning die Terharte wil. Het woord secundaire victimisatie valt niet één keer. De rechtsvraag van Terharte spreekt net als bij mr. Kulstee niet uit de woorden van mr. Sneep.

Geen woord over het onvermogen van een aantal medici en een psycholoog om hun ongelijk toe te geven. Geen woord dat de verantwoordelijkheid jegens Terharte onderbouwt, geen argument dat bijdraagt aan een mogelijke "afwikkeling op basis van het harmoniemodel, zonder het bloedend mes op tafel", zoals mr. Sneep dat uitdrukt. Net als mr. Kulstee, waagt mr. Sneep slechts één brief aan een mogelijke minnelijke schikking en onderbouwt de redelijkheid daarvan nauwelijks. Hij vraagt niets aan Terharte, ook al weet die alles. Hij overlegt niets. Hij doet maar wat. Daarom komt er geen vrede, maar slechts een zich meer en meer uitbreidende oorlog aan het rechtsfront, die Terharte geld en onvrede kost en Sneep geld oplevert. Er rest Terharte, wat alle mensen die met de hulp van een advocaat recht moeten zoeken, maar één ding en dat is wachten, wachten en nog eens wachten, met een uitzondering voor de rekening, die vrijwel altijd op tijd komt.

EIND JUNI 1993

    DE EERSTE KLAP VAN DE ZWEEP VAN MR. SNEEP/MEESTER SNEEP VERLAAT ZIJN "MARSROUTE"

30 juni 1993 komt de eerste klap van de zweep van mr. Sneep. Op die dag schrijft meester Sneep Terharte een brief, waaruit blijkt dat hij zich op wezenlijke punten niet houdt aan zijn "marsroute", zoals hij die in zijn door Terharte duurbetaalde second opinion heeft aangegeven. Terharte heeft die second opinion vóór het besluit om zijn belangen aan mr. Sneep toe te vertrouwen regel voor regel doorgenomen. Sneep doet niet wat hij in zijn second opinion d.d. 20 april 1993 onder de kop "4) Wat te doen" en "5) Welke concrete stappen", voorzien van vele argumenten aankondigt. "Door deskundigen dient de vraag beantwoord te worden of de neuroloog Dogeen en de psycholoog Rakterloos verwijtbaar foutief gehandeld hebben. Het medisch foutief handelen van de neurologen Morbide en Chasteen staat voor Sneep op basis van de uitspraken van het Medische Tuchtcollege vast". Bij die constatering laat hij het echter.

In zijn brief van 30 juni 1993 stelt Sneep voor om "alleen in de aantoonbaar zwakste zaak, de zaak tegen de psycholoog Rakterloos verder te procederen". De neuroloog Dogeen draagt in Terharte's rechtsgevoel de grootste verantwoordelijkheid. Dogeen heeft de verzekeraar een rapportage in handen gespeeld, waar jaren misbruik van is gemaakt. Hij is de enige neuroloog die met behulp van een sluwe, al dan niet door de verzekeraar Holland geleverde advocaat, door het Medisch Tuchtcollege niet veroordeeld is voor exact dezelfde klachten waarvoor de andere neurologen wel veroordeeld zijn.

De beslissing van het Centraal Medisch Tuchtcollege is dan ook zeer aanvechtbaar. Tegen die uitspraak wil Terharte vechten. Daarvoor heeft hij de deskundigen nodig over wie mr. Sneep in zijn second opinion spreekt. Daarvoor heeft hij mr. Sneep nodig. Heel het dossier zit vol met de wens van Terharte om de uitspraak van het CMTC ongedaan te maken en vooral om Dogeen ter verantwoording te roepen. De letselschadespecialist die in de media en ook tegenover Terharte keer op keer de vloer aanveegt met de waarde van het oordeel van de medische tuchtrechter, zoekt nu zijn heil bij het oordeel van hetzelfde medische tuchtcollege, dat ineens als "gezagsvol" wordt gekenmerkt. In zijn brief d.d. 30 juni 1993 stelt hij letterlijk:

    "Uit de uitspraak van het Medisch Tuchtcollege (MTC) en het Centraal Medisch Tuchtcollege (CMTC) blijkt dat de vraag of Dogeen een verwijt kan worden gemaakt van het (achteraf beoordeelde) foutieve rapport, gelet op de toenmalige stand van de medische wetenschap ontkennend beantwoord wordt door het College voor Medische Tuchtrecht, door prof. dr. Kraakman en in navolging van hem door het Centraal Medisch Tuchtcollege. Ik adviseer u om met de advocaat van de tegenpartij te overleggen om de procedure te royeren waarbij ieder der partijen zijn eigen kosten draagt".

De letselschadespecialist is zijn publiekelijk en ook tegenover Terharte beleden principes met betrekking tot de waarde van beslissingen van de medisch tuchtrechter ontrouw. Juist omwille van die principes heeft Terharte zich tot Sneep gewend. In hem zag Terharte een bondgenoot in de strijd tegen de neuroloog Dogeen en het MTC en het CMTC. De neuroloog Dogeen heeft op grond van de feiten, die uit het dossier spreken, de grootste schuld jegens Terharte op zich geladen. De gemiddelde lezer van het dossier Terharte komt binnen een uur tot die conclusie en in gesprek met Terharte na 5 minuten. Mr. Sneep na "uren en uren studie en na twee gesprekken met Terharte etc." niet.

Mr. Sneep onderneemt niet de moeite om de waarde en de juistheid van de beslissing van het MTC/CMTC kritisch te bestuderen. Dat doet de stichting jaren later wel. Verder blijkt dat meester Sneep - door welke omstandigheden dan ook - de zaken niet meer meester is. Hij begint feiten en namen door elkaar te gooien. Prof. Jongkees wordt prof. Jankees en prof. Kraakman wordt prof. Kraking. Een psycholoog wordt en blijft medicus. Dat alles na 18 en een half uur "studie, herstudie, oriëntering, heroriëntering en uitwerking" à raison � 6,65 per minuut, exclusief de BTW. Hij doet volstrekt onlogische voorstellen. Met name houdt hij zich niet aan zijn eigen voorstel om "tot een deskundigenonderzoek te komen". En dat was en is voor de erkenning die Teernstra wil het allerbelangrijkste. Mr. Sneep zet geen enkele stap in de richting van het door Terharte gewenste getuigenverhoor. Ook blijkt dat meester Sneep niet onthoudt wat Terharte hem zegt en schrijft. Uit gesprekken met Terharte en andere slachtoffers van mr. Sneep, uit krantenartikelen, uit reacties van redactie van kranten en van radio en TV-programma's blijkt dat meester Sneep door de jarenlange publiciteit enorm veel betalende klanten heeft gekregen.

Alle feiten wijzen er op dat hij zaken niet meer uit elkaar kan houden, niet in de hand kan houden maar ook niet uit handen wil geven. Uit de algemene informatie, die meester Sneep aan zijn cliënten verstrekt, blijkt dat hij vóór 1990 al 160 verschillende zaken in portefeuille heeft. Op dat moment moet de grote publiciteit via de TV en de pers en radio nog komen. Een redacteur van het programma "Rondom 10", waarbij Sneep aan het woord en in beeld komt, vertelt dat "ze in verband met de zeer vele telefoontjes naar aanleiding van de uitzending in de redactiekamer op een publicatiebord in grote cijfers het telefoonnummer van Sneep hadden opgeschreven", zodat ze de talrijke bellers onmiddellijk zijn telefoonnummer konden doorgeven.

Vanaf het allereerste moment blijkt Terharte geprobeerd te hebben om meester Sneep duidelijk te maken dat studie van het dossier van het verkeersongeluk niet zinvol is. De rechtsvraag van Terharte richt zich namelijk niet op dat ongeluk, maar op de fouten van de betreffende medici en de psycholoog en vooral op de gevolgen daarvan voor Terharte's leven en de ontwikkeling daarvan. Op grond van de feiten die uit heel het dossier Terharte spreken, is dat evident. Maar mr. Sneep zegt en schrijft "ik wil een totaalbeeld hebben. Het is in uw eigen belang dat ik volledig op de hoogte ben, mijnheer Terharte, daartoe hoort ook een studie van het ongevalsdossier".

Terharte heeft eerst mr. Kulstee en vervolgens meester Sneep tot vervelens toe gezegd, geschreven, hij heeft gebeden en gesmeekt om in de lopende procedures geen medische gegevens in te brengen over het ongeval. Voor de gevolgen van het ongeluk - de primaire victimisatie - heeft hij immers al een finale kwijting met de vrachtwagenchauffeur gesloten. Dat is dus een gepasseerd juridisch station. In vele brieven heeft Terharte hen op het hart gedrukt en aan hun verstand proberen te brengen dat ze daarom geen gegevens in het geding moeten brengen, die met dat ongeluk te maken hebben. Die gegevens leiden namelijk van de kern van de zaak af, waar het hem om te doen is: de erkenning voor de fouten van de neurologen en de psycholoog.

De meesters Sneep en Kulstee overleggen die stukken wel. Door het overleggen van niet terzake doende stukken wordt de aandacht inderdaad van de juridische kern afgeleid. Daarmee wordt de tegenpartij volop in de gelegenheid gesteld om een discussie te beginnen over zaken die niets maar dan ook niets met de erkenning die Terharte wil te maken hebben. Op grond daarvan wordt de rechter jarenlang op een dwaalspoor gebracht of beter misleid met niet terzake doende medische rapporten en diagnoses. Er wordt door verscheidene advocaten op kosten van Terharte uitgebreid en jarenlang schriftelijk en mondeling volledig onnodig geredetwist over de al dan niet gemiste medische diagnose whiplashletsel en de stand van de toenmalige wetenschap met betrekking tot whiplashtraumata.

De gevolgen daarvan houden aan tot en met het arrest van de Hoge Raad met betrekking tot de zaak Dogeen. Dat arrest wordt gepubliceerd in het tijdschrift voor Nederlandse Jurisprudentie 1998 (nummer 20). Op pagina 126 van genoemd tijdschrift staat in de samenvatting: "Over het in 1970 opgelopen whiplash-letsel" Dat letsel had en heeft geen donder met de juridische vraag van Terharte te maken. In heel het dossier is geen enkel verwijt van Terharte te vinden, dat zich richt op het niet onderkennen van dat whiplashletsel.

Terharte's verwijten richten zich -zoals reeds bij herhaling gezegd- op het feit dat de gevolgen van een contusie cerebri (hersenkneuzing) ten onrechte in verband werden gebracht met zijn premorbide karakterstructuur (al gevormde karakterstructuur). Na 7 procesjaren komt het recht niet toe aan de essentie van Terharte's vordering. Dat komt omdat mr. Sneep het whiplashletsel tegen de zin van Terharte onder de aandacht van de tegenpartij en de rechter brengt c.q. er niets aan doet om de stukken, die door mr. Kulstee al in het geding zijn gebracht er weer uit te halen. Daarmee levert mr. Sneep wederom een bewijs voor het onweersproken feit dat hij de juridische vraag van Terharte niet begrepen, maar wel in rekening heeft gebracht.

Ten gevolge daarvan ontstaat er in rechte een jarenlange niet terzake doende, onnodige discussie, die als gezegd tot en met de Hoge Raad aanhoudt. Daardoor houdt mr. Sneep (en mr. Kulstee) Terharte af van de erkenning die deze wilde en wil. Daarmee veroorzaakt de letselschade-advocaat letsel in plaats van dat weg te nemen. Dat alles schrijft Terharte meester Sneep, duidelijk, gemotiveerd en óók onomwonden. Hij wijst hem op zijn fouten, op de door hem verlaten marsroute en op zijn verbroken beloftes. Zelfs die correspondentie moet Terharte betalen à raison � 6,65 per minuut, excl. BTW.

In die periode steekt Terharte Sneep nog de hand toe, hetgeen blijkt uit brieven, waarin hij hem het voorstel doet om zand over alles te gooien en samen verder te gaan. De enige voorwaarde die Terharte stelt is dat meester Sneep Terharte's commentaar, dat mr. Sneep en niemand anders veroorzaakt heeft, niet in rekening brengt. Maar een persoon zoals Sneep, die zich een letselschadevorst in het land der advocaten waant, weet altijd wel een voor hem geldende reden te vinden om zijn ongelijk te bemantelen. Er zijn vele voorvallen uit de drie maanden ervaring van Terharte met het fenomeen meester Sneep die voor eeuwig in zijn bloed geslagen zijn. Terharte schrijft: "Ik zou er een boek over vol kunnen schrijven".


    JULI 1993

    HET TWEEDE TELEFOONTJE VAN MEESTER SNEEP

2 juli 1993 schrijft Terharte meester Sneep weer een brief, waarin hij hem gedetailleerd op zijn fouten en de verbroken beloftes wijst. De brief van Terharte komt erop neer dat Sneep lopende de procedures de rechter beter moet informeren over zijn vordering, de rechtbank dient te verzoeken om het deskundigenonderzoek te gelasten dat hij zelf in zijn second opinion heeft aangeraden, het oordeel van het CMTC om zeep moet helpen, kortom zijn juridische positie moet verbeteren en versterken.

8 Juli, om 8.55 uur gaat de telefoon. Terharte schrijft: "Met Sneep", hoor ik aan de andere kant van de lijn. "Mijnheer Terharte, komt het u uit dat ik u om klokslag 9.00 uur terugbel om uw laatste brief te bespreken. Alhoewel ik er de voorkeur aan geef om conflicten met cliënten schriftelijk af te handelen, geef ik er in dit geval de voorkeur aan om zulks mondeling te doen. Bovendien gaat dat vlugger, ik bedoel kan dat vlugger gaan, zeker wanneer u erin slaagt naar mij te luisteren".

Ik voel mijn kop van die niet te verdragen arrogantie, hovaardigheid en hooghartigheid bedenkelijk rood worden. Ik wil nog zeggen "het wordt tijd dat u eens naar mij luistert" en "had u in mijn belang niet eerder op het idee kunnen komen dat conflicten makkelijker en goedkoper mondeling uit de wereld geholpen kunnen worden. Dat had mij duizenden guldens gescheeld". Ik kom er niet aan toe. De heer Sneep herneemt het woord en zegt: "wanneer u daar niets op tegen hebt, mijnheer Terharte, dan bel ik om precies 9.00 uur. Ik attendeer u erop dat vanaf dat moment de klok loopt en iedere minuut in rekening gebracht zal worden". Het vooruitzicht van mogelijk overleg maakt het mij mogelijk om mijn woede over zoveel arrogantie en misplaatst machtsvertoon in te slikken en ik stem toe. Je kunt het doorslikken, maar het zal je lichaam nooit verlaten, zegt Tünnissen bij herhaling als hij over zijn politionele acties in Indonesië vertelt. (Dit is niet juist)

Klokslag 9.00 uur gaat de telefoon en begint Sneep zijn college dat erop neerkomt dat ik het allemaal verkeerd zie, juridisch niet zoals hij geschoold ben en mijn eigen ruiten ingooi door mij te bemoeien met zaken, die ik niet begrijp. "Laat u mij maar mijn gang gaan, dat is het allerbeste voor u en voor mij". Op de concrete door mij geschreven feiten en argumenten gaat meester Sneep niet of nauwelijks in. Een paar keer slaag ik erin hem te onderbreken en hem precies te zeggen waar het op staat. Voor het eerst hoor ik tussen de monotone collegetonen heen ergernis en verontwaardiging over het feit dat ik hem tegenspreek. Tegenspraak van cliënten, dat is de heer Sneep blijkbaar niet gewend.

De grote letselschadespecialist is meer gewend bewondering, onderdanigheid en verering. "Mijnheer Terharte, ik heb u gewaarschuwd, het gaat allemaal van uw tijd en uw rekening af", zegt meester Sneep op een toon, die inmiddels weer net zo monotoon als altijd klinkt. Ik kijk op mijn horloge en zie tot mijn schrik dat er al meer dan een uur verstreken is, zonder dat er ook maar wat dan ook bereikt is. Ik probeer nog een keer om mr. Sneep te bewegen om zijn commentaar niet in rekening te brengen. Daarover valt niet te praten. Er komt een kolossale onrust over me en de woede, die ik nog maar net ingeslikt heb, komt weer in alle hevigheid terug. Ik maak een eind aan het gesprek en zeg mijnheer Sneep dat ik mij per brief tot hem zal wenden.

Compleet verslagen smak ik de hoorn op de haak. Ik loop door de kamer te ijsberen en realiseer mij dat ik in een uur het inkomen verpraat heb, waarvoor heel wat mensen die verantwoordelijk en gespecialiseerd werk verrichten, een hele dag hard moeten werken. Honderden guldens verspild aan het gebazel van een man die zich uitgeeft voor specialist, maar het in mijn geval hoe dan ook niet is. Terharte schrijft de al aangekondigde brief, die weer tot een te betalen "studie, herstudie, etc." en een te betalen antwoord leidt. Er volgt een voorstel van meester Sneep om de stichting De Ombudsman te Hilversum in te schakelen om te bemiddelen in het conflict dat tussen hem en Terharte instaat. Terharte stemt daarin toe, maar hoort er nooit meer wat van.


    JULI/AUGUSTUS 1993

    DE TWEEDE KLAP VAN DE ZWEEP VAN DE LETSELSCHADEADVOCAAT MR. SNEEP.

De strijd tussen Terharte en Sneep houdt nog enige brieven aan en wordt vervolgens over de vakantie van Sneep heen getild. Augustus 1993 blijkt dat Terharte's appèl op Sneep om het extra werk, dat Sneep zelf veroorzaakt heeft, niet in rekening te brengen niets heeft uitgehaald. Het voorschot van � 9.621,49 is, zoals meester Sneep dat fijntjes uitdrukt, "opgesoupeerd". Terharte krijgt "ten bewijze daarvan een urenspecificatie", volgekriebeld met kleine lettertjes. Iedere minuut blijkt tegen een bedrag van � 6,65, excl. de BTW in rekening gebracht te zijn, ook het commentaar van Terharte op de door mr. Sneep verlaten marsroute. Ter informatie van de lezer is de urenspecificatie van meester Sneep, waarmee hij zijn honorarium rechtvaardigt, afgedrukt. Sneep verlangt na het eerste voorschot van � 9.621,49 een nieuw voorschot van � 8.681,44.

Terharte: 'Mijn hart maakt van pure woede en verontwaardiging overuren als ik, de kriebels van Sneep ontcijferend, lees: "28-04-'93, herschikking stukken in dossier: 60 minuten: � 397,50, (exclusief BTW) ". Zelf heb ik alle stukken in die 9 felgele mappen gerangschikt en de letselschadespecialist brengt mijn werk in rekening tegen zijn specialistentarief. Alle tijd die ik bij hem ben geweest is in rekening gebracht. Dus ook de tijd voor zijn verhalen over zijn motor- en wildwater-kanoavonturen rekent de meester het volle specialistentarief. Ik ontcijfer dat "bestudering", "herbestudering" van iedere brief van mij, die Sneep zelf noodzakelijk heeft gemaakt, omdat hij feiten en namen door elkaar gooit en zijn beloftes verbreekt in rekening wordt gebracht. Duizenden guldens van mij en van mijn gezin. Ik voel ongeloof, woede en machteloosheid. Nog erger wordt het als ik lees: "herbestudering stukken en positiebepaling 4 en een half uur, opstellen, uitschrijven stukken 6 uur: � 4.173,75."

Eerst � 4.049,88 voor een second opinion en dan omdat het hem blijkbaar nog steeds aan opinion en aan studie en positie ontbreekt: een "herbestudering en een positiebepaling ten bedrage van � 4.247,50". Van uur tot uur: leve de BV Sneep Advocatuur. Op die wijze heeft de letselschade-advocaat Sneep Terharte's geld, bijna � 26.000,- "opgesoupeerd" in drie maanden tijd. Smakelijk eten! Om de rekening goed te kunnen bestuderen, is de urenspecificatie van meester Sneep in zijn geheel afgedrukt. De letselschadespecialist blijkt zijn dure minuten (� 6,65 excl. BTW) altijd op vijf- en tientallen af te ronden. Naar boven of naar beneden? Wie het weet mag het zeggen. Zeker is dat mr. Sneep in Terharte's geval nooit 7, 9, 11, 19, 23, 44, etc. minuten. Bij het door mr. Sneep gehanteerde minutentarief maakt dat � 6,65 per minuut uit.


    AUGUSTUS 1993:

    HET EERSTE GOEDE BESLUIT: EEN STREEP DOOR DE REKENING VAN SNEEP.

Na de vernederende ervaringen met de in sneltreinvaart voorschotten souperende advocaat mr. Sneep, ziet Terharte zijn financiële en juridische toekomst met Sneep helder voor zich. Terharte schrijft: "Herbestudering, herpositionering, herlezing, heroriëntatie, brief van cliënt, brief aan cliënt, fax van, fax aan confrater, studie van fax van confrater, opstellen brief, nalezing brief, uitwerking brief, vastlegging telefoongesprek, etc. etc. Kassa!" Als mr. Sneep 's-nachts wakker wordt of als hij in zijn Jaguar of Harley langs Brabants dreven rijdt of hem in Mexico laat vallen en niet meer overeind kan krijgen en hij denkt aan mijn zaak: Kassa! Als hij poept en hij wijdt een van zijn specialistische gedachten aan mijn zaak, staat het hem geheel vrij om die gedachte conform het door de Nederlandse Orde van Advocaten toegestane specialistentarief van � 395,50 excl. BTW in rekening te brengen.

Indien en voorzover mr. Sneep met of zonder zijn geliefde in bed ligt, "hem wel of niet overeind krijgt", wel of niet de liefde bedrijft en zich tegelijkertijd met mijn zaak bezighoudt, dan staat het hem vrij om die bezigheid in rekening te brengen". Bij deze werkzaamheden is het toezicht van de Raad van Toezicht noch die van de Raad van Discipline vereist". Ironische volzinnen die op het gemoed werken en je in de lach doen schieten. Volgens de stichting zijn ironie en humor absoluut noodzakelijk voor mensen die zich met Recht bezig moeten houden. Door de klappen van de zweep van Sneep, neemt Terharte het eerste verstandige besluit in de affaire Sneep. Hij betaalt niets. Dat heeft tot gevolg dat meester sneep niet meer "schrijft, herschrijft, heroriënteert, bestudeert noch herbestudeert, etc., kortom helemaal niets meer doet. Het heeft ook het prettige gevolg dat hij zaken, feiten en namen niet meer door elkaar kan gooien, beloftes kan breken, marsroutes verlegt en het commentaar dat hij daarmee oproept, in rekening brengt."

De reactie van meester Sneep is zoals die van alle advocaten, die al dan niet door henzelf veroorzaakte problemen hebben met hun cliënt: Meester Sneep "stelt de vertrouwensvraag en eist van Terharte dat deze zijn vertrouwen in hem uitspreekt". Hij wijst Terharte erop, waar deze al bang voor was, dat "een nieuwe advocaat weer aanzienlijke kosten met zich brengt". Ook wijst hij nog eens op zijn grote capaciteiten en probeert hij Terharte ervan te doordringen dat hij geen enkele fout gemaakt heeft. Sneep schrijft in zijn brief d.d. 31 augustus 1993: "Ik heb er niets op tegen dat u over mijn doen en nalaten een klacht indient. Ik zou het zelfs toejuichen als mijn optreden getoetst wordt. Laat mij nou maar gewoon mijn werk doen. Dat is het beste voor u, echt, geloof mij. Ik zou u dit niet zeggen, als ik niet zeker van mijn zaak zou zijn".

De toetsing waar de heer Sneep om vroeg, krijgt hij in dit boek van pagina tot pagina. Ook wijst Sneep Terharte -omdat 'ie vergeten is dat hij dat al zeker drie keer gedaan heeft- voor de vierde keer op "zijn goede, vriendschappelijke relaties met letselschadeadvocaten van verzekeraars, onder andere met meester R. Elzas", de advocaat van Morbide, met wie hij in Zürich vertoefde. Meester Elzas wordt korte tijd later in de affaire Rem* (noot Rem) in het openbaar tot nu toe onweersproken beschuldigd van een verstrengeling van zijn verantwoordelijkheid als Rechter-plaatsvervanger met zijn belangen als advocaat van een verzekeringsmaatschappij.

    * (noot) De heer H. Rem was 11 jaar lang in juridische procedures verwikkeld om zijn recht te krijgen in een verzekeringskwestie rond zijn echtgenote. De onbegrijpelijke en in het licht van het vonnis van de rechtbank te Arnhem niet te accepteren motivatie van een arrest van het Gerechtshof te Arnhem zette hem aan tot onderzoek in de archieven van het Gerechtshof te Arnhem. Rem toonde aan de hand van zijn onderzoek aan, dat er een innige relatie bestond tussen de advocaten van het kantoor Dirkzwager, Kroeskamp en Sasse, dat de belangen van de verzekeringsmaatschappij OHRA verdedigde en het Gerechtshof dat genoemd arrest wees. Advocaten van het bewuste kantoor, waaronder de heer R. Elzas, bleken ook als plaatsvervangend rechter bij het Gerechtshof op te treden. Een van de rechters bleek zelfs getrouwd met een advocate die voor Dirkzwager werkte. Een van de rechters, die de eis van Rem afwees, lag dus in hetzelfde bed als een van de advocaten van het kantoor van de tegenpartij van Rem. De affaire Rem heeft tot landelijke publiciteit en tot discussie over het instituut Rechter-plaatsvervanger geleid.


    AUGUSTUS 1993 AANGESLAGEN MAAR NIET VERSLAGEN:
    EEN ADVERTENTIE IN HET BRABANTS NIEUWSBLAD,
    DE TELEGRAAF EN IN VRIJ NEDERLAND.

De klappen van de zweep van Sneep maken Terharte radeloos. Zoals ieder rechtzoekend mens, die geconfronteerd wordt met een advocaat die hem niet of nauwelijks bijstaat, dat gebrek aan bijstand in rekening brengt en de vertrouwensvraag stelt, weet ook Terharte niet wat hij moet doen. In die radeloosheid plaatst hij op zoek naar lotgenoten in augustus van 1993 de al eerder genoemde advertenties in het Brabants Nieuwsblad, De Telegraaf, de Volkskrant en in Vrij Nederland. Kosten: inclusief het vriendelijke meisje dat de tekst opneemt, de zetter, de drukker voor de grote advertentie � 256,- en de kleine � 68,65.

Terharte: Tegen de prijzen die meester Sneep hanteert voor zijn "dienstwillig aangeprezen werkzaamheden lijken die � 68,65 en � 256,- voor al die diensten een schijntje". Heel het leven is na het economisch en dictatoriale schrikbewind van meester Sneep vooroorlogs geprijsd. Terharte hoopt via de advertenties lotgenoten te vinden en wellicht slachtoffers van Sneep. Zijn gezonde verstand zegt hem dat het doen en nalaten van meester Sneep zich niet tot slechts zijn geval beperkt. Hij wordt op zijn wenken bediend. Via de advertentie in het Brabants Nieuwsblad komt hij in contact met de familie Dirven uit Oosterhout, die net als hij hopeloos door meester Sneep behandeld blijkt te zijn.

Terharte: "Als ik de Dirvens voor de eerste keer zie, willen ze eigenlijk geen woord meer aan Sneep vuilmaken". Maar als er na een tijdje wat meer vertrouwen komt en ik wat over mijn ervaringen met de letselschadespecialist verteld heb, rollen de gedachten, de gevoelens, de verontwaardiging, de onvrede, kortom het juridisch letsel dat Sneep ook bij hen heeft veroorzaakt door de huiskamer van de Dirvens. "Jaren van ons leven heeft die man ons gekost, het was een verschrikking. We hebben een klacht bij de Deken mr. Lutteldunck ingediend, maar diens antwoord heeft ons alle moed om genoegdoening voor wat die man ons heeft aangedaan te krijgen, ontnomen. Van ons hoeft het niet meer, dezelfde handen op dezelfde buik. Sneep, praat me er niet over".

Er ontstaat tussen Dirven en Terharte een "lotgenotencontact", dat naar beide zijden bevrijdend werkt. Dezelfde blik op het plafond, zijn hoofd in de kom van zijn handen, hetzelfde monotone stemgeluid, hetzelfde krantenartikel van de schouw, dezelfde brieven van de Deken aan klanten die het in hun hoofd haalden zich te beklagen over Sneep's tarieven, dezelfde kriebels op de urenspecificatie, dezelfde voorschotten, dezelfde kolossale tarieven, dezelfde verbroken beloftes, dezelfde verlaten marsroute, hetzelfde hooghartige gezwets, dezelfde hoop, vrees, twijfel, woede en onvrede. Er is één verschil, de familie Dirven krijgt het blauwe boek van Sneep's promotieonderzoek niet. De Dirvens willen wel een verklaring schrijven over hun ervaringen met meester Sneep. Met die verklaring mag ik doen wat ik wil. Ook willen ze meewerken aan een verhaal over hun lotgevallen met mr. Sneep. Dat verhaal zal naar alle waarschijnlijkheid opgenomen worden in deel 2 van de serie "Met recht een ander gewicht in de schaal" . Verder willen ze niets, maar dan ook niets en nooit meer met Sneep te maken hebben. "Je leeft maor ene keer. Wat jij doet, moet je zelf maar weten. Wij willen en kunnen niet meer".

Via de advertentie in Vrij Nederland krijgt Terharte ook contact met een zeer ernstig verkeersslachtoffer, een zekere heer Groen uit Leusden. In een ondertekende verklaring schrijft Groen onder meer: "Ik ben via een televisie-uitzending met mr. Sneep in contact gekomen. Mijn advocaat, mr. K. Lorius heeft mij op de hoogte gesteld van de schadevergoeding van � 327.000,- die de betreffende verzekeraar wil betalen en mij daarvoor tegen finale kwijting laten tekenen. Vervolgens heeft mijn advocaat zonder mij daarvan tevoren in kennis te stellen van dat bedrag de door hem gemaakte advocaats- en andere kosten (� 237.000,-) afgetrokken". Voor mij blijft dus nog � 70.000,- en veel, heel veel letsel over.

Voor dat onrecht zoek ik mijn heil bij meester Sneep. Voor diens gespecialiseerde hulp dien ik meester Sneep een voorschot te verstrekken van � 40.000,-. Meester Sneep wil zelfs wel naar mij toekomen. Ik vertel hem echter dat ik dat geld niet meer heb, omdat de � 70.000,- die ik overgehouden heb, gebruikt heb voor het rolstoelvriendelijk maken van mijn huis. Op toevoegingsbasis wenst de heer Sneep geen diensten te verlenen. "Het is mij niet om het geld te doen. Ik raak gevoelsmatig betrokken bij het leed van mijn cliënten, etc., etc.", schrijft Sneep jarenlang in krantenartikelen. Ook komt er contact met een man die anoniem wil blijven. Hij schrijft en zegt dat kantoor Sneep hem niet of nauwelijks geholpen heeft ter verkrijging van een schadevergoeding voor de gevolgen van een medische fout maar wel tegen zijn uitdrukkelijke wens zijn medisch letsel aan de pers heeft doorgespeeld teneinde met behulp van dat "machtige en goedkope wapen" reclame te maken voor de bereidwillig te verlenen diensten van letselschadekantoor Sneep BV. Er dienen zich nog meer slachtoffers van meester Sneep aan, maar die willen of durven nog niet in de openbaarheid te verschijnen.

Naast slachtoffers van meester Sneep schrijven, bellen, bezoeken vele mensen Terharte, allemaal met vaak onvoorstelbare ervaringen met advocaten en rechters. In de loop van de jaren die volgen komt er verdriet, teleurstelling, woede, agressie, wraakzucht van allerlei mensen op Terharte af. Hij heeft er zijn handen en zijn hoofd vol aan. Hij herkent en voelt het juridisch letsel onmiddellijk en geeft er keer op keer blijk van er snel de juiste woorden voor te kunnen vinden. Het juridische letsel houdt hem en het bestuur van de stichting enorm bezig. Terharte's leven raakt vol met vaak fascinerende en intrigerende verhalen van de mensen, die zich maar aan blijven dienen. Luisteren naar verdriet, woede, vernederingen, enz. daar een goed beeld van vormen, het goed verwoorden, dat kost tijd en moeite, verzekeren de bestuursleden van de stichting, stuk voor stuk. De wereld van het Recht gaat voor Terharte steeds een stukje verder open, de rok van vrouwe Justitia steeds een beetje hoger. Stukjes van de puzzel van ons rechtsbedrijf vallen op hun plaats. Het Recht krijgt vlees en bloed, oren die niet willen horen en een gezicht, de blinddoek van Vrouwe Justitia zit niet meer, zodat haar ogen, die je niet recht aankijken, te zien zijn.


    SEPTEMBER 1993

    DE EINDNOTA VAN SNEEP

1 September 1993 stuurt Sneep Terharte zijn eindnota. Uit die eindnota blijkt dat Sneep voor niet-gespecificeerde specialistische werkzaamheden en voor een geschatte afwikkelingstijd nog � 922,07 in rekening brengt. Uit het dossier valt niet te traceren wat hij daarvoor gedaan zou hebben. Geen "brief, geen fax, geen telefoongesprek, geen studie, geen herstudie, geen positionering of uitwerking, geen kopieën, geen telefoontjes, geen belaste noch onbelaste verschotten"; slechts twee postzegels van � 0,80 en verder niets dan lucht, papier en veronderstellingen à raison van � 922,07.


    SEPTEMBER 1993 HET TWEEDE BESLUIT. WEG BIJ MEESTER SNEEP.

    TERUG NAAR MEESTER KULSTEE IN MAASTRICHT.

Door de reactie op zijn advertenties en ook door het declaratiebeleid, inclusief de schaamteloze eindnota en vooral door het feit dat Sneep Terharte op geen enkele manier tegemoet komt, groeit hij naar het besef dat hij met Sneep moet breken. Dat gebeurt begin september 1993. Terharte zou zijn belangen zondermeer zelf kunnen dienen. Uit het dossier Terharte en ook uit andere dossiers blijkt dat advocaten dankbaar gebruik maken van cliënten die prima in staat zijn om zelf dagvaardingen, conclusies van antwoord en eis, replieken, duplieken, pleitnota's te schrijven. Soms worden teksten vrijwel letterlijk overgenomen en vervolgens vorstelijk in rekening gebracht.

Terharte heeft daar een advocaat voor nodig. Hij weet niet waar hij die moet zoeken. Door de formele, koele, zakelijke, haast machinale werkwijze van meester Sneep herinnert Terharte -in drie maanden � 26.000 en veel vertrouwen in de advocatuur lichter- zich de mens A. Kulstee weer. Op hangende pootjes en wanhopig gaat hij naar Kulstee terug op wie hij een klemmend beroep doet om hem te helpen. Vanuit het dilemma waarin Terharte en iedere cliënt die geen vertrouwen meer in zijn advocaat heeft terechtkomt, is dat goed te begrijpen.

Terharte:

    "Als ik naar een andere advocaat ga, moet ik alles weer uitleggen, weer zeggen wat ik wil en waarom en weer hopen dat hij/zij het begrijpt. Er moet weer gereisd worden. Er komen weer rekeningen voor studie, herstudie, positionering, uitwerking, etc.. Wie weet wat voor andere ellende me bij de opvolgende advocaat te wachten staat. Ik word er niet goed van, treurig en woedend. Het doen en vooral het nalaten van Kulstee en Sneep roept onvermoede primitieve gevoelens in me wakker. Het liefst zou ik die hardleerse, arrogante advocatenkoppen tegen elkaar willen rammen, zodat er eindelijk eens een licht gaat branden".

Om al die ellende te voorkomen, gaat Terharte terug naar Kulstee in de hoop daar de mens te vinden die hem helpt en licht in zijn zaak brengt.

Terharte: Ik tuf weer naar Maastricht. Van de ene kant voel ik me opgelaten, omdat ik bij Kulstee ben weggegaan. Van de andere niet, omdat hij het daarnaar gemaakt heeft. Maar mr. Adriaan Kulstee ontvangt me hartelijk. Dat is een pak van mijn hart. We roken weer, hij zijn sigaretje en ik een sigaar en drinken koffie. Met nauwelijks ingehouden nieuwsgierigheid luistert meester Kulstee naar mijn opmerkelijke ervaringen met mr. Sneep. Vooral het declaratiebeleid van collega Sneep heeft zijn volledige aandacht. Ik geef meer lucht aan mijn onvrede dan ik me voorgenomen had. Onvrede, teleurstelling en woede over de tijd voor, in en na Mexico dat ik hem voor welk overleg dan ook maar niet kon bereiken, vliegen eruit. Mr. Kulstee blijft desalniettemin vriendelijk en wuift al mijn twijfels weg. Na een diepe haal van zijn sigaret, zegt hij terwijl de rook stukje bij beetje uit zijn mond en neus komt letterlijk: "Leven en werk waren voor mij in het afgelopen jaar nogal stresserend en wel in die mate dat ik aan alle zaken niet de aandacht heb kunnen geven, die zij wellicht verdienden". Bij ieder woord kijkt hij me ernstig en zelfs zorgelijk aan.

Er ontstaat weer vertrouwen en een goede atmosfeer. Mr. Kulstee laat duidelijk merken dat hij mij tegemoet wil komen. Terharte: Mr. Kulstee doet weer zo vriendelijk dat ik bereid ben om alles wat er tussen hem en mij gebeurd is te vergeven en te vergeten. Zand te gooien over oude ruzies, onvrede en teleurstellingen. Ik heb slechts een gewone en simpele voorwaarde en dat is dat A. Kulstee zich net als diens neef J. Kulstee aan zijn afspraken houdt, overleg voert, brieven beantwoordt en de zaken niet voor zich uitschuift. Er is echter een probleem, zegt mr. Adriaan Kulstee en dat is dat hij pas aan het werk kan wanneer de declaraties van mr. Sneep betaald zijn. Die wil ik natuurlijk niet betalen, omdat Sneep zijn werk niet goed gedaan heeft. Mr. Kulstee - en daarvoor mr. Sneep - wijst mij op de mogelijkheid om conform het gestelde in gedragsregel 27.4 "het gedeclareerde bedrag bij de deken te deponeren totdat het geschil is beslecht". In dat geval kan hij mijn belangen behartigen. We schudden elkaar de hand en ik tuf weer naar Wehl. Ik heb weer een advocaat, die zegt de procedures weer op te pakken en zijn inmiddels minder "stresserend" leven te beteren.

Terharte heeft hulp nodig voor de erkenning die hij nodig heeft. Daarom accepteert hij die wonderlijke gedragsregel, die niet meer van deze tijd is en deponeert hij het door Sneep gedeclareerde bedrag bij de deken, mr. Van Lutteldunck van advocatenkantoor Slijmen en Koehandel te Breda. Het geld dat Sneep nog van hem wil hebben (� 15.535,63) is dus onder de deken gestort. Op dat moment is Terharte er nog van overtuigd dat het geld onder de deken uit zal komen, omdat hij zoals zoveel mensen die recht zoeken voor wat een advocaat hen heeft aangedaan, denkt dat een zo belangrijke functionaris als de deken hem daarbij naar eer en geweten zal helpen. In het dossier zitten een groot aantal brieven van Terharte aan mr. Kulstee, waarin hij de gemaakte afspraken met Kulstee bevestigt.

DEEL 4

    DE BEWAKERS VAN ONS ALLER RECHT
    DE GRENZEN VAN RECHTSHERSTEL (* noot)
    FEITEN / EFFECTEN EN IMAGOVORMING

*Noot: Rechtsherstel: Het doen beëindigen van een onrechtmatige toestand (Van Dale)

5 september 1993

    IN GEVECHT MET HET TUCHTRECHT
    KLACHTEN OVER DOEN EN NALATEN VAN MR. SNEEP
    PROLOOG: DE KLACHT/DE ADVOCATENWET/GEDRAGSREGELS
    TAAK EN PLICHT VAN DE DEKEN EN DE RAAD VAN TOEZICHT

Als een advocaat een termijn laat verlopen, een belangrijk stuk vergeet in het geding te brengen, de zaak waar het om gaat niet begrijpt, niet aanspreekbaar is voor zakelijk overleg, exorbitant hoge rekeningen uitschrijft, die in geen enkele redelijke, dus niet aanvaardbare verhouding staan met de werkzaamheden, etc. weet een met recht bezorgde, woedende, wanhopige cliënt meestal niet wat hij daaraan doen moet. Het blijkt dat advocaten niet of nauwelijks of verkeerde informatie leveren over de middelen die een ontevreden cliënt ten dienste staan. Daarom is enige verduidelijking op zijn plaats.

Bij klachten over het doen en nalaten van een advocaat, dient de rechtzoekende burger zich - conform het in de Advocatenwet gestelde - te wenden tot de Deken. De Advocatenwet is een wet van 23 juni 1953, die conform het Staatsblad 365 om het navolgende gaat: "houdende instelling van de Nederlandse Orde van Advocaten alsmede regelen betreffende orde en discipline voor advocaten en procureurs". Dat is dat. De deken is de eerste bij wet aangewezen persoon om "de orde en discipline van de advocaten in zijn arrondissement" te bewaken. Een arrondissement is het rechtsgebied van een rechtbank. Mr. Kulstee hoort bij het arrondissement Maastricht en mr. Sneep tot het arrondissement Breda.

De Orde van advocaten wordt in een arrondissement vertegenwoordigd door een Raad van Toezicht. De deken is een advocaat uit een arrondissement en hoofd van de Raad van Toezicht. In de zaak Terharte is dat de reeds genoemde heer mr. G. van Lutteldunck. Deze deken/advocaat is conform ingewonnen informatie van de stichting de gefortuneerde zoon van een van de gefortuneerde textielbaronnen uit het Brabantse en is eerst op latere leeftijd tot de Orde van advocaten beroepen. De taken zijn vastgelegd in genoemde Advocatenwet. De Raad van Toezicht en dus ook de deken "bevordert een behoorlijke uitoefening der praktijk en is bevoegd tot het nemen van allerlei maatregelen die daartoe kunnen bijdragen. Zij ziet toe op de naleving van de plichten van de advocaten (art. 26). Verder dient de deken mensen die daar omvragen een advocaat aan te wijzen (art. 13)".

Een klager moet zich dus wenden tot een deken, die als advocaat in hetzelfde arrondissement domicilie houdt als de advocaat tegen wie geklaagd wordt. Zo is dat bij wet geregeld. Voor vele beroepen zijn er ten gerieve van de consumenten en ter bewaking van de kwaliteit van het geleverde product onafhankelijke, objectieve, efficiënte, snelwerkende geschillencommissies. Bij een klacht over een advocaat moet je bij de duivel te biecht en wel bij de deken, een advocaat uitgerekend uit hetzelfde arrondissement als dat van de advocaat tegen wie de klachten zich richten. In geval van de klacht van Terharte betekent dat dus dat de deken/advocaat Van Lutteldunck van het advocatenkantoor Slijmen en Koehandel en mr. Sneep elkaar kennen en als confraters met elkaar verkeren.

Naast de in de Advocatenwet opgenomen regels ter waarborging van de kwaliteit van het werk van de advocaat, heeft de Nederlandse Orde van Advocaten een aantal gedragsregels opgesteld die aangeven: "Wat een advocaat uit een oogpunt van behoorlijke beroepsuitoefening al dan niet betaamt". In de "ten geleide" staan prachtige volzinnen als: "Een deugdelijke en zorgvuldige behandeling van de zaken is een eerste plicht van de advocaat. De advocaat wordt ook buiten het hem toegekende procesmonopolie door de maatschappij erkend als iemand die een wezenlijke rol vervult in de rechtsbedeling. Een goede beroepsuitoefening is een openbaar belang, etc." Het klinkt allemaal zo mooi, net als de Kersttoespraak van de Koningin, dat er eigenlijk niets mis zou kunnen gaan.

Het indienen van een klacht is op zich een hele toer. Je bent op je hart getrapt, beledigd, je eer en je geld kwijt, woedend en je snakt naar genoegdoening. Je moet je woede beteugelen en je emoties in strakke, duidelijke woorden vatten. Dat kost je dagen werk. Je mag het niet vertellen, ook al kunnen de meeste mensen dat het beste. Je wilt het juridisch letsel dat je op je hart hebt er vanaf halen en laten spreken. Je wilt je hart luchten en alles zo snel mogelijk vertellen, zodat er ook zo snel mogelijk een oplossing komt. Dat mag niet.

Je moet als je het goed wilt doen brieven, documenten en stukken rangschikken, herrangschikken, lezen, herlezen, je positie bepalen, opnieuw je positie bepalen, je "oriënteren, je heroriënteren, studeren, herbestuderen, uitwerken, etc." Je kunt natuurlijk naar een advocaat gaan en hem vragen of hij de heer Sneep of een andere advocaat in tuchtrechte wil betrekken, d.w.z. je wil helpen bij je klacht. Dat kost weer handenvol geld, ervan uitgaande dat je een advocaat vindt, die voluit en met alle inzet zijn confrater met de feiten om de oren wil slaan. Je kunt je ook tot de deken wenden en vragen of hij je wil helpen bij het formuleren van je klacht. Van diens in de gedragsregels voor advocaten en de Advocatenwet (art. 46c lid 1) aangegeven hulp komt volgens de ervaringen van Advocadur in de praktijk weinig terecht. De deken dient conform art. 46d, lid 1 "steeds te trachten de klachten in der minne te schikken". Dat klinkt mooier dan het in werkelijkheid is. In heel het arrondissement Breda vindt Terharte geen advocaat die de moed heeft en er een eer in stelde om meester Sneep in tuchtrechte te betrekken en hem een zodanige tik op zijn vingers te geven, dat 'ie de eerste maanden geen rekening meer kan schrijven. Op 5 september 1993 dient Terharte bij de deken mr. Van Lutteldunck twee klachten in tegen het doen en nalaten van mr. Sneep. In zijn klacht staat letterlijk:

  1. "De eerste klacht richt zich op het honorarium dat mr. Sneep voor zijn diensten gerekend heeft, of beter gezegd op de wijze waarop dhr. Sneep tot zijn honorarium gekomen is".
  2. "De tweede klacht richt zich op de inhoud van de door dhr. Sneep verrichte werkzaamheden en staat uiteraard in relatie met de eerste".

Op pagina 2 van de klacht schrijft Terharte: "Over zijn honorarium geeft Sneep ons werkelijk alle voorlichting. In deze treft hem geen enkele blaam. Hij overstelpt ons met kopieën vol met informatie van de Orde van Advocaten aangaande de hem toekomende tarieven en bijzondere toepasbare factoren". Samen met zijn vriend formuleert Terharte de klachten. De helderheid, de overzichtelijkheid en met name de afstandelijkheid waarmee de klachten zijn geformuleerd en beargumenteerd springen in het oog.


    6 SEPTEMBER 1993
    IN GEVECHT MET HET TUCHTRECHT
    KLACHTEN OVER DOEN EN NALATEN VAN MR. SNEEP

    EERSTE BEDRIJF
    MR. SNEEP KRIJGT UITSTEL
    TOT 1 DECEMBER 1993 VAN DEKEN VAN LUTTELDUNCK

De klachten bereiken de deken 6 september '93. Meester Sneep vraagt onmiddellijk om uitstel tot uiterlijk 1 december 1993 voor zijn reactie op de klachten. Dat uitstel wil hij, vanwege het feit dat hij "enige tijd in het buitenland vertoeft en het overstelpend druk heeft". Terharte schrijft een protestbrief naar de deken met de navolgende inhoud: "Het wil mij voorkomen dat de heer Sneep er kennelijk op uit is om de behandeling van de zaak te vertragen. De laconieke houding die mr. Sneep thans aanneemt, staat wel in bijzonder schrille tegenstelling tot zijn opstelling toen hij mijn zaak in zijn portefeuille binnenloodste en direct daarna. Toen signaleerde hij eigener beweging de noodzaak om 'vanwege de aard van het dossier' mijn zaak voorrang te geven (brief aan mij d.d. 31-3-1993), dat ik het slachtoffer ben van een 'schrijnende zaak', waaronder cliënt al meer dan 20 jaar lijdt" (brief d.d. 29-4-1993 aan Ombudsman voor het Verzekeringsbedrijf) en dat rust voor mij broodnodig is "na alle stress van het afgelopen jaar (brief aan mij d.d. 22-7-1993)".

Blijkbaar kan het verkeren, gelet op het feit dat een plezierreis naar Brazilië en de onvermijdelijke drukte daarna, nu de redenen moeten zijn om een interval van maanden te rechtvaardigen. "Onder verwijzing naar het een en ander moge ik U verzoeken de heer Sneep te manen de kwestie voortvarend te behandelen ook al kan hij daarvoor geen uurtarief van � 500,- of daaromtrent in rekening brengen." Dit toch alleszins duidelijke en redelijke protest leidt niet tot een reactie van de deken. De Deken nodigt Terharte niet uit voor een gesprek, gaat niet in op de stellingen en argumenten uit de brief, stelt geen enkele vraag, doet geen onderzoek en betracht niet zoals in de Advocatenwet is aangegeven een compromis, roept Terharte en Sneep niet alleen noch samen op het matje, hij laat geen onderzoek instellen door een lid van de Raad van Toezicht conform artikel 46c van die Advocatenwet, vindt geen aanleiding om de klachten van Terharte ambtshalve over te nemen (d.w.z. dat hij uit hoofde van zijn functie als deken "uit het oogpunt van een behoorlijke beroepsuitoefening" de tegen mr. Sneep optreedt) kortom de deken doet lange tijd niets, helemaal niets.

In de loop van de maanden die volgen, vraagt Terharte in diverse brieven in niet mis te verstane taal om opheldering. Tevergeefs! De deken (een advocaat) geeft - net als de advocaten Kulstee en Sneep - taal noch teken. Geen teken van de deken! Ondertussen regent het procureursrekeningen en andere rekeningen, schrijden de vier door mr. Kulstee ingezette dagvaardingen tergend langzaam voort en volgt er uitstel op uitstel, terwijl Terharte in tal van brieven aan Kulstee schrijft: "Ik wil dat het zo snel mogelijk voorbij is".

Terharte's zaak is spoedeisend. Er ligt een morele, financiële en sociale druk op hem en op zijn gezin. Hij wil erkenning voor de gevolgen van de gemaakte fouten en zo snel mogelijk. Art. 145 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zegt letterlijk: "In spoedeisende zaken kan de rechter op verzoek van de eiser, bepalen dat er geen gelegenheid zal worden gegeven tot het nemen van conclusies van repliek en dupliek". In alle spoedeisende zaken die de stichting in de afgelopen jaren heeft leren kennen, heeft geen enkele advocaat een beroep gedaan op genoemd art. 145.


    HET KOSTBARE PUBLICITAIRE IMAGO VAN MEESTER SNEEP
    INTIMIDATIEPOGING NUMMER 1: BEDREIGING MET EEN KORT GEDING

    28 DECEMBER 1993: DE ENE KRANT DAGBLAD DE STEM

In de maand december 1993 speelt de zogenoemde Lievensbergaffaire uit Bergen op Zoom. Op dat ziekenhuis vlak bij hem in de buurt heeft mr. Sneep klaarblijkelijk heel wat letselschadepijlen gericht. Verscheidene artsen van genoemd ziekenhuis zijn door Sneep in het openbaar beschuldigd en afgekraakt. Met name een vrouwenarts moet het ontgelden. Deze wordt door Sneep in de Telegraaf afgeschilderd als "non valeur" en met andere minder vleiende kwalificaties "van soortgelijke strekking", zoals advocaten dat plegen uit te drukken. Uit een krantenbericht blijkt dat genoemde vrouwenarts een jaar later door een hartinfarct om het leven komt.

Eind december 1993 wordt Terharte in verband met bij de krant binnengekomen klachten over mr. Sneep in genoemde Lievensbergaffaire gebeld door Arthur 't Hart rechtbankverslaggever bij De Stem, een Brabantse krant en op dat moment nog concurrent van het Brabants Nieuwsblad. Hij heeft Terharte's advertentie in het Brabants Nieuwsblad gelezen en vraagt in verband met een te schrijven artikel diens standpunt over mr. Sneep. En waar Terharte's hart op dat moment meer dan vol van is, loopt zijn mond van over. Tevens vertolkt hij het standpunt over mr. Sneep van de familie Dirven, de heer Groen en van andere mensen die op zijn advertentie hebben gereageerd. 18 December publiceert De Stem een artikel waarin de eerste kritiek op mr. Sneep's doen en nalaten een feit is.


    29 december 1993 DE ANDERE KRANT: HET BRABANTS NIEUWSBLAD

Begin december 1993 komt Terharte via de advertentieafdeling van het Brabants Nieuwsblad in contact met de heer Joop Hoek, rechtbankjournalist van het Brabants Nieuwsblad. Ook tegenover Joop Hoek lucht hij zijn hart. Deze is geïnteresseerd en komt voor een interview naar Terharte's woonplaats Wehl. Dat leidt tot een artikel d.d. 29 december, waarin de gang van Snepiaanse zaken tot op dat moment geschilderd wordt. 30 December neemt het Brabants Nieuwsblad de reactie van meester Sneep op. Sneep noemt Terharte in het openbaar "een beroepsklager en een chicaneur, wiens klachten hij met vertrouwen tegemoet ziet". Verder bedreigt Sneep Terharte met een kort geding. In dat kort geding wil Sneep "Terharte verbieden over deze zaak in contact te treden met de pers".

Na vele jaren lovende publiciteit heeft mr. Sneep klaarblijkelijk moeite met de eerste kritiek op zijn kostbare imago; Sneep verlaat namelijk, voorzover hij zich in Terharte's zaak daar al mee bezig heeft gehouden, de feiten en zoekt duidelijk zijn heil in intimidatie via de pers. Feit is dat De Stem Terharte benaderd heeft, feit is eveneens dat de misdaadverslaggever van het Brabants Nieuwsblad, de heer Joop Hoek, naar Terharte's woonplaats (150 km van Roosendaal) gereisd is. Feit is ook dat een advocaat niemand kan verbieden om feiten aan een journalist, die voor die feiten 150 km reist, mede te delen. Dat is intimidatiepoging nummer 1 van meester Sneep ter bescherming van zijn klaarblijkelijk kostbaar publicitair imago. Het kort geding komt niet verder dan de dreiging. Terharte schrijft: "verdomde jammer dat ik Sneep nog niet met de feiten om zijn oren kan slaan".


    3 JANUARI 1994: DE ENE KRANT: DE STEM

Het artikel in het Brabants Nieuwsblad blijkt De Stem aan te zetten tot journalistieke activiteiten, die zich richten op het fenomeen letselschadeadvocaat, waar Terharte en met hem vele andere rechtzoekende burgers onder geleden hebben en lijden. Sneep's doen en nalaten wordt nader onder de loep genomen. Ook Terharte's mening over meester Sneep wordt weer gevraagd. Alles wat Terharte op dat moment tegen Sneep op zijn hart heeft gooit 'ie er uiteraard weer af. Terharte laat de feiten met graagte spreken. Ook andere ex-cliënten van Sneep en de directeur van een schaderegresbureau, de heer Forrer die veel met Sneep te maken heeft, worden door De Stem benaderd.

In een paginagroot artikel met sprekende koppen als: "ONGEGENEERDE GELDGRAAIERIJ en LETSELSCHADE-ADVOCAAT LIGT ONDER VUUR" wordt geschreven over Sneep's optreden in de Lievensbergaffaire en in andere zaken. Het artikel vermeldt ook de feiten die Terharte gemeld heeft. Terharte's naam wordt niet genoemd, een bronbescherming waar hij niet om gevraagd heeft. Vol instemming leest Terharte: "Ex-cliënten zeggen dat de advocaat niet hard loopt voor Pro-Deo zaken, dat hij onhaalbare claimbedragen voort, buitensporige rekeningen indient en zaken onjuist of met weinig inzet behartigt, etc. De woorden werken in de woorden van Tünnissen als een kompres op Terharte's beschadigde rechtsgevoel".

Genoemde letselschade-expert, de heer Forrer komt aan het woord. Zijn woorden van Forrer geven blijk van een groot inzicht in het fenomeen meester Sneep en geven exact weer wat Terharte ervaren heeft "verwerpelijke praktijken", en "alleen maar denken aan eigen gewin, niet goed uitzoeken waarover een zaak gaat, op de man spelen, in de pers van leer trekken en onmiddellijk dreigement processen, etc.".


    8 JANUARI 1994 DE ENE KRANT; HET BRABANTS NIEUWSBLAD

Het grote artikel in De Stem leidt tot een paginagroot artikel in het Brabants Dagblad van 8 januari 1994 met als titel: "een dure pleister op de wonde". In dat artikel lijkt Sneep met behulp, van zijn confraters, de Deken meester Van Lutteldunck en meester Geerdes, secretaris van het LSA (vereniging van letselschade-advocaten) het verloren terrein terug te willen winnen. Hij vergelijkt Terharte met "een hyena die denkt hem, een leeuw, aan te kunnen vallen".

Deken Van Lutteldunck zegt in artikel: "er wordt absoluut niet te veel gedeclareerd, het gaat allemaal volgens het boekje. Ik behoud mij het recht voor om ambtshalve op te treden als het te bont wordt". Deze meesterdeken zegt er niet bij wanneer het volgens hem te bont wordt noch wanneer en hoe hij dan optreedt.

    11 januari 1994:

    HET KOSTBARE PUBLICITAIRE IMAGO VAN MEESTER SNEEP
    INTIMIDATIEPOGING NUMMER 2:
    GETUIGENVERHOOR - GIJZELING JOURNALISTEN

Op 11 januari 1994 richt Sneep zich per "vertrouwelijke/persoonlijke" brief tot de toenmalige hoofddirectie van het dagblad De Stem, de heer H. Coumans, met het verzoek hem "de bron(nen) te noemen voor uitspraken over hem in De Stem van 3 januari 1994". Meester Sneep's schrijft o.a.: "Gezien het feit dat ik ernstige schade geleden heb, lijd en zal lijden en gezien het feit dat niet met name genoemde personen uw krant en een andere krant misbruiken om een bepaalde campagne tegen mij te voeren, verzoek ik u mij de namen te noemen van de geciteerde ex-cliënten en mij in de gelegenheid te stellen aan het brede publiek de u bekende feitelijke onjuistheden van de mededelingen van de ex-cliënten aan te tonen". De Stem weigert per brief d.d. 14 januari 1994 zijn bronnen prijs te geven.

Per brief van 9 maart 1994 reageert de om zijn publicitair imago vrezende Sneep als volgt: "Nog eenmaal verzoek ik u de namen te noemen van de ex-cliënten en de andere bronnen voor 18 maart 1994 bij gebreke waarvan ik bijgevoegd concept-verzoekschrift tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor zal doen uitgaan".

Terharte krijgt vervolgens een telefoontje van genoemde hoofdredacteur, de heer H. Coumans. Deze stelt hem op de hoogte van de problemen met de heer Sneep en diens plan om een voorlopig getuigenverhoor te houden. Ook vertelt hij Terharte dat Sneep zelfs van plan is om -net als in de zaak Riem* (Noot)- indien nodig mensen van de krant te gijzelen. Hij vraagt Terharte of deze in principe bereid is om zich als bron bekend te maken en of hij en een journalist van De Stem deze vraag -indien Sneep's optreden daar aanleiding toe geeft- in een persoonlijk gesprek in Wehl mogen komen toelichten. Terharte heeft daar uiteraard geen enkel bezwaar tegen.

    * Noot: De zaak Riem gaat over een burgemeester van een Limburgse gemeente over wiens belangenhandel en wandel De Limburger schreef. De burgemeester eiste van de krant dat zij haar bronnen voor haar beschuldigingen bekend zou maken. De krant weigerde met een beroep op de noodzaak voor een krant haar bronnen te beschermen. Daarop liet de burgermeester de betrokken journalisten gijzelen.


    11 JANUARI 1994

    IN GEVECHT MET HET TUCHTRECHT
    KLACHTEN OVER DOEN EN NALATEN VAN MR. SNEEP

    VERVOLG EERSTE BEDRIJF
    HET EERSTE BERICHT VAN DE RAAD VAN TOEZICHT
    NA MAANDEN WACHTEN DE EERSTE REACTIE OP DE KLACHTEN.

Ook op 11 januari 1994 (4 maanden na indienen klacht) ontvangt Terharte "namens de deken" het bericht van meester A.P. van Leuten, de adjunct-secretaris van de Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten in het arrondissement Breda het bericht dat "het declaratiegedeelte van mijn klachten in behandeling is". Dat betekent niets anders dan dat Terharte's klacht uit elkaar getrokken wordt. Er wordt geoordeeld over de declaraties van meester Sneep zonder daaraan het inhoudelijk oordeel over diens werkzaamheden te verbinden, waarom Terharte in zijn klachtbrief uitdrukkelijk vraagt. De Raad van Toezicht "onderzoekt bij haar begroting - zoals men dat daar zegt - de verrichtingen van meester Sneep ambtshalve en marginaal". In gewoon Nederlands wil dat zeggen dat de Raad van Toezicht controleert of de advocaat aan de uren, die hij zegt besteed te hebben aan de oplossing van de hem voorgelegde rechtsvraag het prijskaartje met de door de Orde van Advocaten vastgestelde supergespecialiseerde prijzen heeft gehangen en ook of het aantal uren de Raad al dan redelijk voorkomt.

Het toezicht verloopt dus als volgt: meester Sneep schrijft op: "herschikken stukken in dossier: 3 uur à � 397,50, exclusief BTW = � 1.192,50". De Raad rekent dat na en zegt vervolgens: "3 uur à � 397,50 goed gedaan jongen", ook al heeft Terharte zelf, na een reis van 3 en een half uur naar Bergen op Zoom in anderhalf uur de stukken in de felgele mappen herschikt. Hetzelfde geldt voor de post "Overleg met cliënt", ook al heeft mr. Sneep aan een stuk college gegeven over zijn Harley Davidson- en raftingavonturen.

In De Stem wordt een reactie opgenomen van een vrouw, die klaarblijkelijk al meer ervaring met het tuchtrecht voor advocaten heeft opgedaan. Terharte schrijft de Raad van Toezicht en de deken wederom dat "een oordeel over Sneep's declaraties niet mogelijk is zonder een inhoudelijk oordeel over diens werkzaamheden". Er komt simpel geen reactie. Wel volgen er maanden van wachten op mr. Kulstee en op de meesters van de Raad van Toezicht. Wachten en de rekening dat zijn zekerheden voor de cliënt, waar geen twijfel over bestaat.


    6 APRIL 1994:
    BEZOEK VAN HOOFDREDACTEUR EN JOURNALIST VAN DE STEM.

Op 6 april komt er een afvaardiging van De Stem naar Wehl. Het al eerder aangekondigde bezoek gaat dus door. De heren Coumans (toenmalige hoofdredacteur) en Houben (rechtbankverslaggever) komen eigenlijk maar met één verzoek en wel of Terharte er bezwaar tegen heeft om zich als bron bekend te maken.

Dat had en heeft Terharte hoe dan ook niet. Duidelijk is dat De Stem zich van de last die Sneep veroorzaakt wil bevrijden. Op de tafel in Wehl heeft Terharte al de lovende artikelen die De Stem in de loop der jaren over het fenomeen Sneep heeft volgeschreven in hun volle omvang uitgestald. De tafel ligt vol. Een dikke kop op een van de krantenpagina's naast een grote foto van Sneep voor een , zodat de wonderadvocaat liefst twee keer te bewonderen is, knalt eruit.

De heren journalisten nemen plaats. Terharte vestigt voorzover nog nodig hun aandacht op hun kranten. Er valt een onbehaaglijke, wat pijnlijke stilte als Terharte het verzoek van Sneep aan De Stem in diens brief d.d. 11 januari 1994 aan De Stem citeert: "Ik verzoek u mij in de gelegenheid te stellen aan het brede publiek de u bekende onjuistheden van de mededelingen van de heer Terharte aan uw kranten en aan andere kranten aan te tonen". Met een blik, die zich eerst op alle kranten op tafel richt en vervolgens op de journalisten, zegt Terharte: "Ik verzoek u om mij in de gelegenheid te stellen om aan het brede publiek de u bekende feitelijke juistheden over doen en nalaten van mr. Sneep aan te tonen". Op dat verzoek wordt positief gereageerd, met onder andere de toevoeging dat "hoor en wederhoor in dit geval toch voor zichzelf spreekt". Een paar weken later komen er inderdaad een paar journalisten van De Stem.

De gelegenheid om Sneep met feiten om de oren te slaan en om de "maffiose praktijken die Terharte en Advocadur in dat juridische wereldje tegenkomen aan een breed publiek duidelijk te maken is nog niet geboden tot vandaag (september 1998) toe". Terharte heeft al vóór het gesprek met De Stem op 6 april 1994 een brief opgesteld, waarin hij naar waarheid stelt dat het initiatief tot genoemde artikelen van De Stem is uitgegaan en dat hij de volle verantwoordelijkheid draagt voor de feiten, die in die artikelen vermeld staan. Deze brief wordt door de hoofdredacteur ondertekend en ter kennis gebracht van meester Sneep.

De bron Terharte heeft zich dus bekend gemaakt. Meester Sneep wenst zijn intimidatie echter voort te zetten. In een brief van 7 april 1994 aan De Stem geeft hij aan dat "hij het al aangekondigde voorlopige getuigenverhoor toch door wil zetten". In antwoord op die brief schrijft de hoofdredacteur van De Stem bij brief d.d. 12 april 1994 onder andere: "Ik houd er niet van als iemand, met wie ik denk in gesprek en constructief overleg te zijn, alvast met oude en nieuwe sommatiedata zwaait; Ik word er niet onrustig van, maar vind het geen uiting van hoffelijke omgangsvormen". Die minder hoffelijke omgangsvormen van meester Sneep worden hem echter niet in rekening gebracht.


    APRIL 1994:

    HET KOSTBARE PUBLICITAIRE IMAGO VAN MEESTER SNEEP

    INTIMIDATIEPOGING NUMMER DRIE:

    DE STEM EN TERHARTE BEDREIGD MET EEN VORDERING VAN F 50.000.

22 april 1994 stuurt Sneep Terharte een brief waarin hij schrijft: "Uit uw hierboven genoemde brief van 6 april 1994 moet ik helaas afleiden dat u kennelijk de (enige) bron bent van de feitelijke uitspraken zoals die weergegeven zijn in de bewuste krantenpublicaties en dat u daar verantwoordelijkheid voor wenst te dragen. Ik stel u dan ook voor de door mij ten gevolge van uw onrechtmatige handelwijze geleden en nog te lijden schade aansprakelijk".

Hoewel de curve die de aanwas van nieuwe zaken aangeeft sedert begin 1994 een afbuiging vertoont en ik steeds weer aan oude en aan nieuwe cliënten de absurditeit moet uitleggen van de bestreden publicaties en ik derhalve nog niet nader te bepalen materiële schade heb geleden en nog zal lijden, ben ik bereid van vordering van materiële schade af te zien in een poging te komen tot een minnelijke schikking hierin, bestaande uit dat u mij als immateriële schadevergoeding binnen 3 weken na heden zult betalen een bedrag, groot � 50.000,-. De hoogte van dit bedrag is gerechtvaardigd gelet op het feit:

  • dat U opzettelijk onjuiste mededelingen heeft gedaan
  • dat U wist, mogelijk zelfs beoogde mij schade materieel en immaterieel toe te brengen
  • dat u bekend bent met het feit dat ik me juist sterk verbonden en betrokken voel bij de zaken van mijn cliënten.
  • dat mijn beroepsuitoefening een zeer belangrijke plaats in mijn leven inneemt
  • dat u in het verleden gepoogd en gedreigd hebt meerdere publicaties het licht te doen zien
  • dat u mij defamerende uitlatingen gepoogd hebt in de anonimiteit uit te spreken
  • dat u bekend bent uit eigen ervaring wat publiciteit kan betekenen voor een letselschadeadvocaat
  • dat de publicaties mij in mijn verdere carrière ook buiten de advocatuur zullen blijven achtervolgen.

Een vrijwel soortgelijke brief ontvangt het dagblad De Stem. De Stem heeft wel een decennium lang meegewerkt aan Sneep's kostbare publicitair imago. Ter herinnering wordt gewezen naar Terharte's tafel bezaaid met lovende artikelen van De Stem over meester Sneep. Nu bedreigt diezelfde mr. Sneep De Stem met een voorlopig getuigenverhoor en vordert van de krant, die hem - terecht of onterecht, dat wordt in het midden gelaten - aan zijn kostbaar publicitair imago heeft geholpen net als van Terharte � 50.000,- vergoeding voor geleden publicitaire schade. Ook blijkt uit de brief aan Terharte dat Sneep zich op het standpunt stelt dat Terharte kennelijk de enige bron is, op grond waarvan er geen enkele reden is om het getuigenverhoor door te zetten. Over deze zeer opmerkelijke feiten met een hoge nieuwswaarde schrijft De Stem geen letter.

    2 MEI 1994:

    IN GEVECHT MET HET TUCHTRECHT
    KLACHTEN OVER DOEN EN NALATEN VAN MR. SNEEP

    TWEEDE BEDRIJF:
    AANKONDIGING MONDELINGE BEHANDELING DOOR DE RAAD VAN TOEZICHT

Na maanden wachten bericht de Raad van Toezicht op 2 mei 1994 dat "het declaratiegedeelte in behandeling is en dat de adjunct-secretaris doende is de kwestie voor te bereiden voor een kleine commissie. Die commissie zal klager en advocaat in een mondelinge zitting horen daar de declaratie de � 10.000,- te boven gaat. Vervolgens zal de voltallige Raad van Toezicht een beslissing nemen".

Op 26 mei 1994 schrijft de Raad van Toezicht dat "de mondelinge behandeling van de klacht van Terharte over Sneep's rekening op 2 juni 1994 zal plaatsvinden in het gebouw van het advocatenkantoor Van Slijmen en Koehandel".

Op 28 mei stelt het Brabants Nieuwsblad mr. Sneep in de gelegenheid om zijn vordering van � 50.000,- op Terharte en het dagblad De Stem en die van � 75.000,- op de heer Forrer breed uit te meten.


    2 JUNI 1994

    IN GEVECHT MET HET TUCHTRECHT
    KLACHTEN OVER DOEN EN NALATEN VAN MR. SNEEP

    VERVOLG TWEEDE BEDRIJF:
    HOORZITTING RAAD VAN TOEZICHT

De adjunct-secretaris is dus zo "druk doende geweest met de voorbereiding van de kwestie" dat al na 4 weken de mondelinge hoorzitting plaatsvindt en wel op 2 juni 1994. Plaats van handeling is - als aangekondigd - het advocatenkantoor van Van Slijmen en Koehandel, waar ook de deken mr. Van Lutteldunck kantoor houdt. Het is een van die moderne, dure, prestigieuze, met veel marmer en glas uitgevoerde, hoge advocatenkantoren die in de afgelopen decennia als paddestoelen uit de grond zijn verrezen.

De lift zoeft haast geruisloos naar een tamelijk hoge verdieping. Bij deze zitting wordt Terharte voor de eerste keer door 2 leden van de stichting Advocadur vergezeld. Het gezelschap wordt ontvangen door een aantrekkelijke, haast niets zeggende donkerharige secretaresse van middelbare leeftijd, die namen opneemt en vervolgens eenieder naar een steriele wachtkamer loodst om daar te doen wat men in die kamers pleegt te doen: wachten en nog eens wachten. Na verloop van veel tijd verschijnt er een lid van de Raad van Toezicht, een man in een werkelijk keurig pak. Hij stelt Terharte en de leden van de stichting ervan in kennis dat er met de heer Sneep overlegd wordt over de vraag of deze er bezwaar tegen heeft dat óók de leden van de stichting bij de zitting aanwezig zijn. Met Terharte en de mensen die hem vergezellen wordt niet overlegd.

Aan hen worden slechts mededelingen gedaan. Na enige tijd komt de mededeling dat het antwoord van de heer mr. dr. ing. Sneep luidt: "Geen bezwaar, hoe meer zielen hoe meer vreugd". De paus van de letselschade heeft zijn zegen gegeven. De zitting kan eindelijk - een niet in rekening te brengen uur na de afgesproken tijd - beginnen. Plaats van handeling: een aangrenzende kamer, veel ramen met uitzicht op het Breda, waar Terharte de beste tijd van zijn leven heeft doorgebracht, tafels en stoelen zo geplaatst dat Raad van Toezicht en klager tegenover elkaar zitten.

Bij de mondelinge behandeling zijn een drietal advocaten uit het arrondissement Breda aanwezig. Ook de adjunct-secretaris mevrouw mr. Van der Leuten is van de partij. De deken mr. Van Lutteldunck schittert nog steeds door afwezigheid. Inmiddels heeft Terharte door zijn advertenties in kranten en de publiciteit over mr. Sneep vele medestanders leren kennen en wordt het fundament voor de stichting Advocadur gelegd. Hij staat er op dat moment dus - zoals gezegd - niet meer alleen voor. Er zijn twee leden van de stichting en een dierenarts uit Made, die met Advocadur in contact is gekomen vanwege een negatieve ervaring met een advocaat, die hij heeft opgedaan bij de overdracht van zijn praktijk. Vier man zijn er dus getuige van wat "een ambtshalve marginale toetsing van de verrichtingen van meester Sneep" inhoudt.

Men draait om de kern van de klachten heen en die kern is en blijft: meester Sneep heeft zijn werk niet goed gedaan en daarvoor een onaanvaard hoog honorarium in rekening gebracht. Die kern is ook dat mr. Sneep geen onderzoek verricht naar Terharte's financiële draagkracht en de achtergronden daarvan, geen initiatieven heeft ondernomen ter bevordering van een onpartijdig deskundigenonderzoek, niet terzake doende informatie, die Terharte's rechtspositie verslechterd heeft in het geding heeft gebracht, niets ondernomen heeft om de vordering van Terharte te onderbouwen, etc. Er worden vrijwel geen vragen gesteld en al zeker niet over Terharte's inkomen. Wat Terharte ook probeert, de door Sneep al dan niet uitgevoerde werkzaamheden komen met geen woord aan de orde. Geen woord, ook niet over het feit dat Sneep Terharte nimmer gewaarschuwd heeft dat zijn kosten in zo'n korte tijd zo enorm zouden oplopen. De zitting waar Terharte zo lang op gewacht heeft, is in een vloek en een zucht voorbij.


    2 JUNI 1994 DE ENE KRANT: INGEZONDEN BRIEF IN DE STEM

Op 2 juni '94 plaatst De Stem een ingezonden brief van een vriend van Terharte uit Breda, die aan duidelijkheid niets te wensen overlaat.


    3 JUNI 1994: DE ANDERE KRANT: HET BRABANTS NIEUWSBLAD

3 Juni 1994 doet het Brabants Nieuwsblad verslag van de zitting van de Raad van Toezicht en wel op de volgende wijze:


    3 JUNI 1994 DE ENE KRANT: DE STEM

Dagblad De Stem houdt het in haar verlag van de zitting meer bij de feiten en bericht dat Sneep een bodemprocedure tegen Terharte gaat beginnen.

    11 Juni 1994:

Plaatst De Stem een reactie van de dierenarts uit Made, een van de sympathisanten van Advocadur.

    16 JUNI 1994

    IN GEVECHT MET HET TUCHTRECHT

    DERDE BEDRIJF:
    BESLISSING VAN DE RAAD VAN TOEZICHT VAN DE ORDE VAN ADVOCATEN IN HET ARRONDISSEMENT BREDA.

De beslissing van de Raad van Toezicht komt meer dan driekwart jaar na de indiening van de klachten en leidt tot de volgende conclusies:

  • Er wordt geen enkel inhoudelijk oordeel uitgesproken over de werkzaamheden van meester Sneep
  • De Raad van Toezicht vaart met betrekking tot Terharte's financiële draagkracht volledig blind op de nota bene door meester Sneep verstrekte gegevens. Men spreekt over de "vermogenssituatie van het gezin", zonder die nader te specificeren en zonder daar op welke manier dan ook kennis van te hebben genomen, laat staan te onderzoeken.
  • De Raad volgt trouw de door meester Sneep opgegeven urenspecificatie, zonder de invulling van die uren verder te onderzoeken.
  • Over de absurde eindrekening rept de Raad met geen woord.
  • Ook de werkzaamheden van Terharte (het ordenen van zijn gegevens in de felgele mappen van mr. Sneep) in rekening gebracht door mr. Sneep laat de Raad buiten beschouwing.
  • De Raad komt wel tot de conclusie - en die conclusie heeft Terharte in zijn klachten vele keren aangegeven - dat "een studie van 4 en een half uur besteed aan een reactie van cliënt, terwijl in de twee weken daaraan voorafgaande ruim tien uur was besteed aan de bestudering van dezelfde stukken aan de ruime kant is en ziet daarin aanleiding de verantwoorde tijdsbesteding te mitigeren tot 150 minuten"
  • Ook ziet de Raad aanleiding om wat andere werkzaamheden van de heer Sneep, die de Raad bovenmatig voorkomen met twee en een half uur te matigen
  • Tenslotte vindt de Raad dat "meester Sneep bij de uren die hij besteedde aan het geven van tekst en uitleg aan zijn eigen adviezen niet de specialistische factor had mogen gebruiken", dus geen � 395,- maar � 265,-(excl. BTW).

Zo beslissen in de maand juni van het jaar 1994 een aantal grote mensen, advocaten, confraters van mr. Sneep verenigd in de Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten in het arrondissement Breda. De Raad van Toezicht vermeldt niet of Terharte in beroep kan komen noch hoe hij dat moet doen. � 3.700,19 van zijn geld heeft Terharte terug. Zijn eer nog lang niet. Het door de Raad goedgekeurde honorarium van de heer Sneep wordt vermeerderd met de wettelijke rente van toen respectievelijk 10% en 9% en levert meester Sneep nog � 386,62) op. Daar is goed voor gezorgd. Die wettelijke rente blijkt niet voor Terharte te gelden.

Meer dan � 22.000,- zit nog stevig in de goed gevulde zakken van meester Sneep en - zoals ons uit een uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt - van Sneep Advocatuur BV, in drie maanden tijd verdiend.

Geen van de rechtsgeleerden in de Raad van Toezicht doet een duidelijke uitspraak over de juistheid van de werkzaamheden van meester Sneep, waarvoor hij in totaal � 26.000,- in rekening heeft gebracht.


    25 JUNI 1994 DE ENE KRANT: HET BRABANTS DAGBLAD

Juni '94 verschijnen er artikelen in de Brabantse kranten over de beslissing van de Raad van Toezicht. 25 Juni '94 lijkt het Brabants Nieuwsblad meester Sneep ten behoeve van zijn publicitair imago (s)lippendienst te bewijzen met de misleidende kop: "ZAAK TERHARTE: MEESTER SNEEP IN HET GELIJK GESTELD".

Meester Sneep heeft conform de incestueus zuinige, niet inhoudelijke beslissing van de Raad van Toezicht in drie maanden tijd zo'n � 4.000,- teveel in zijn zak gestoken en zijn lijfkrant kopt "meester Sneep in het gelijk gesteld".

    25 JUNI DE ANDERE KRANT: DE STEM

    Het dagblad De Stem vermeldt de feiten in het artikel en in de kop ervan:
    RAAD VAN TOEZICHT STELT REKENING VAN MR. SNEEP BIJ.

    VERZETSMOGELIJKHEDEN TEGEN BETALING VAN DE DECLARATIE
    VAN DE ADVOCAAT ANNO 1843 - ANNO 1994 - ANNO 1998

Met deze inhoudsloze begroting neemt Terharte geen genoegen. Het maakt zijn verzet en dat van Advocadur alleen maar groter. Zoals alle mensen die klagen over de rekening van de advocaat weten Terharte (en de stichting) niet waar ze met hun klacht naar toe moeten. In de meeste gevallen worden ze vervolgens door advocaten en deken naar de Raad van Toezicht gedirigeerd. Vervolgens weten ze niet wat ze met de beslissing van de Raad van Toezicht aan moeten. Na veel aandringen bij die Raad van Toezicht, na lezing van de wet en de bestaande jurisprudentie komt de stichting tot de navolgende conclusies:

    De heren/dames advocaten hebben hun financiële belangen goed op orde. "Een beroepsmogelijkheid tegen een -confraternele- beslissing van de Raad van Toezicht is er niet" schrijft de adjunct-secretaris van de Raad van Toezicht mr. Van der Leuten aanvankelijk. Na lang aandringen wijzigt ze haar standpunt en schrijft ze "Wel kunt u op basis van de Wet Tarieven Burgerlijke Zaken in verzet komen bij de President van de Rechtbank van het betreffende arrondissement, die de beslissing echter slechts marginaal toetst". Er blijkt dus een wet te zijn die geschillen over de rekening van de advocaat regelt.

Na bestudering van die wet en de bij die wet horende jurisprudentie gaat er een brief van Terharte uit naar de President van de Rechtbank te Breda, de heer mr. Stalos. Terharte schrijft dat "hij pas in verzet zal komen na het inhoudelijke oordeel, c.q. begroting (art. 32 WTBZ) van de Raad van Discipline over de werkzaamheden van Sneep". Dat lijkt logisch, omdat verzet tegen een beslissing van de Raad van Toezicht zonder een inhoudelijk oordeel niet zinvol is. Hetzelfde schrijft hij aan mr. Sneep, aan de Raad van Toezicht en aan de Raad van Discipline. Er volgt geen antwoord.

Het antwoord van mr. Stalos, de president van de Rechtbank, wordt gegeven door een deurwaarder uit de buurt van Terharte's dorp, die ineens zonder enige vooraankondiging voor de deur staat. Het antwoord is een door de president van de rechtbank te Breda aan Sneep afgegeven, zogenoemde executoriale titel, dat wil zeggen een officiële verklaring van de rechtbank waarmee betaling in rechte afgedwongen kan worden. Op basis van de inhoudsloze beslissing van de Raad van Toezicht stelt de President van de Rechtbank te Breda meester Sneep in de gelegenheid om duizenden guldens met behulp van de sterke arm op te eisen. Terharte betaalt niet en schrijft weer aan de president van de rechtbank en de Raad van Discipline waarom hij niet wil betalen. De Raad van Discipline antwoordt wederom niet. De president van de rechtbank mr. Stalos antwoordt bij brief d.d. 8 juli 1994 dat hij genoemde executoriale titel moest verstrekken en dat Terharte daartegen bij de rechtbank bij dagvaarding middels een procureur in verzet kan komen.

Terharte meldt ook aan de Raad van Toezicht, waar nog altijd het geld staat dat Terharte indertijd "onder de Deken heeft moeten storten" dat hij niet wil betalen en waarom niet. Vanuit de Raad van Toezicht wordt het bedrag echter zomaar zonder meer naar de rekening van mr. Sneep overgemaakt. Aan de schriftelijke wens van Terharte om te wachten op het inhoudelijke oordeel van de Raad van Discipline, c.q. op zijn verzet al dan niet middels een procureur bij de rechtbank wordt zonder reactie voorbijgegaan. Zo gaat dat in 1994 en in vele jaren daarvoor, zo gaat dat nog altijd.


    WET TARIEVEN IN BURGERLIJKE ZAKEN (WTBZ) (1843)

De wet die geschillen tussen advocaten en cliënten over de rekening regelt is: de wet Tarieven in Burgerlijke Zaken (WTBZ). In de Verzamelde Wetgeving van de Koninklijke Vermande wordt de wet als volgt omschreven: "Wetten van 28 augustus en 29 december 1843, staatsblad 37, 38, 39, 40, 66 en 67, houdende de vaststelling van de tarieven van justitiekosten en salarissen in burgerlijke zaken". De wet dateert uit 1843. De tekst is gesteld in het Nederlands van die vorige eeuw. In de DERDE TITEL van de wet en wel in de artikelen 29 t/m 40 is de betwisting van de "vergoeding advocaten" geregeld. Vele artikelen zijn onduidelijk, worden niet nageleefd of kunnen simpelweg niet nageleefd worden.

Ter illustratie enkele artikelen uit de wet en commentaar daarop van de stichting.

    * art. 29 WTBZ: aan advocaten is verschuldigd:

    • Voor besogne of conferentie met of voor hun cliënten � 1,80, des echter dat zij, voor elk besogne of conferentie, welke langer dan een uur duurt, gelijke � 1,80, gedeelten voor het geheel genomen, per uur mogen berekenen
    • Voor een comparitie � 3,60
    • voor een vacatie buiten de plaats hunner woning � 12,00 voor eenen gehelen dag � 6,00 en voor een gedeelte van den dag, zes uren of minder bedragende, onverminderd, in beide gevallen, hetgeen voor de gedurende dien tijd verrigte werkzaamheden verschuldigd is, mitsgaders de reis- en verblijfkosten
    • vervallen bij wet van 23 april 1879
    • Voor het schrijven van eenen brief en voor het ontvangen van eenen brief � 0,90.

    Indien dezelve buitengewoon groot of van veel gewigt is, alsdan naar mate van den tijd, welke daartoe noodig mogt zijn geweest, berekend op den voet sub litt a vermeld. Lezing van dit artikel voert tot de conclusie dat datgene wat "de cliënt aan den advocaten verschuldigd is" niet meer strookt met de letterlijke inhoud van art. 29.

    * art. 32 WTBZ: "Buiten de gevallen in het tweede lid van art. 31 vermeld, geschied, ingeval van verschil over het salaris, door den advocaat aan den cliënt berekend. De begrooting geschiedt door de Raden van Toezigt en Discipline".

Terharte heeft een op argumenten gebaseerd geschil met mr. Sneep over diens werkzaamheden en het gebrek daaraan. Pas wanneer er over dat geschil geoordeeld is, kan blijken of er ook een 'verschil over het salaris' is. Dat oordeel is er niet. Zelfs wanneer de begroting de juiste weg zou zijn gegaan - "uitdrukkelijk quod non" - dan heeft de Raad van Discipline de rekening van Sneep niet zoals in dit artikel vermeld begroot.

    Art. 33.1.: "Indien de cliënt weigerachtig blijft het (door de Raad van Toezicht) begrote bedrag te voldoen, wordt het bedrag van het verschuldigde nader vastgesteld door den voorzitter van het college waar de zaak, waarin het salaris berekend is, gediend heeft".

Hiervan is in Terharte's geval geen sprake. Daarom lijkt art. 33.1 van toepassing.

    Art. 33.1 WTBZ: "Indien de zaak niet voor een regterlijk college is aanhangig geweest, geschiedt zulks (het vaststellen van het aan de advocaat verschuldigde bedrag) door de voorzitter der regtbank van het arrondissement waarin de woonplaats van de advocaat is gevestigd".

In de zaak Terharte is de rekening slechts begroot door de Raad van Toezicht, die geheel uit advocaten bestaat.

    art. 35. WTBZ: "De regter, door wien de begrooting geschiedt slaat bij de begroting acht op de omstandigheid, of de gemaakte kosten en verschotten en de gedeclareerde vacatieën, naar den aard der zaak, nuttig, doelmatig of noodig kunnen worden geacht of door den cliënt zijn verlangt, en wijzigt, roijeert of vermindert de zoodanige, welke daarbij geoordeeld worden overbodig te zijn of de palen eener billijke gematigdheid te overschrijden, daarbij in aanmerking nemende het gewigt der zaak en de moeijelijkheid, die zij mocht hebben opgeleverd".

Aan de begroting van de rekening van mr. Sneep is geen "regter" en geen rechter te pas gekomen. Die beslissing is genomen door advocaten uit een en hetzelfde arrondissement en was een pure confraternele beslissing. Er is niet geoordeeld of de door meester Sneep gemaakte kosten

laat staan de verrichte werkzaamheden "naar den aard der zaak, nuttig, doelmatig of noodig geacht kunnen worden". Of de kosten van de heer Sneep "de palen eener billijke gematigdheid overschreden hebben" is niet of slechts marginaal beoordeeld.

    Artikel 40 WTBZ: "Degene, ten wiens laste zoodanig bevelschrift is afgegeven kan daartegen verzet doen. Dit verzet wordt gebragt voor het collegie, welks voorzitter of benoemd lid het bevelschrift heeft afgegeven en wordt als eene summiere zaak afgedaan".

    De president van de Rechtbank te Breda, mr. Stalos, leest het art. 40 van de WTBZ klaarblijkelijk anders. Van de door hem in zijn brief d.d. 8 juli genoemde "vereiste dagvaardingsprocedure in te dienen bij de rechtbank en wel door tussenkomst van een procureur" (een advocaat) spreekt de wet, hoe men ook leest, niet.

Uit de klachten van Terharte blijkt duidelijk dat deze zich niet primair richten op de hoogte van de declaratie. Terharte heeft immers het uurloon van Sneep van meet af aan aanvaard. Diens werkzaamheden heeft hij echter van meet af aan op inhoudelijke gronden betwist. Zeer vele brieven in het dossier bewijzen dat. Los van de duidelijkheden en onduidelijkheden van de WTBZ geeft vaste jurisprudentie duidelijk aan wanneer bij een declaratiegeschil de Raad van Toezicht bevoegd is en wanneer de burgerlijke rechter. Citaat uit het arrest van het Hof te Den Haag d.d. 5 november 1996 (rek.nummer 95-H-729):

    "Het Hof overweegt dat de artikelen 32 - 40 Wet Tarieven in burgerlijke zaken alleen toepassing vinden ingeval van een geschil over de hoogte van het bedrag van de declaratie van een advocaat, maar niet in geschillen die niet de omvang van het gedeclareerde bedrag betreffen".

    Citaat uit arrest Hof van Den Haag 5 juni 1997, rek.nummer: 95-1897:

    "Er is geen reden te oordelen dat deze artikelen 32-40 WTBZ ook toepasselijk zijn in een geval van een op argumenten gebaseerd geschil tussen de advocaat en diens opdrachtgever, dat niet is beperkt tot de vraag welk salaris de advocaat afgemeten aan algemene redelijkheidscriteria in rekening heeft kunnen brengen" (HR 24 juni 1938 , NJ 1939, 419).

Uit de hierboven vermelde feiten blijkt dus dat de deken mr. Van Lutteldunck, de Raad van Toezicht en de President van de Rechtbank te Breda mr. Stalos zich zelfs niet aan een wet van 1843 noch aan de al vanaf 1939 bestaande jurisprudentie hebben gehouden. Tevens blijkt dat genoemde overtreding van de wet de president van de Rechtbank te Breda niet weerhouden heeft om de heer Sneep een zogenoemde executoriale titel te verstrekken. De president tolereert dus een wetsovertreding.

Uit veel gevallen die de stichting inmiddels bekend zijn blijkt dat cliënten die - net als Terharte - op inhoudelijke gronden bezwaar maken tegen de rekening van de advocaat vrijwel onuitgezonderd door de betreffende advocaat al dan niet met behulp van de deken naar de Raad van Toezicht geloodst worden. Gedragsregel 27 lid 1 zegt: "Maakt de cliënt tegen de ingediende declaratie bezwaar, dan is de advocaat verplicht de cliënt te wijzen op de terzake bestaande regelingen".

Een van die regelingen is een door de advocaat in te stellen vordering bij de rechter. Op die regeling wijzen advocaten en dekens niet. Advocaten maken er zoals telkenmale weer blijkt niet graag gebruik van. Gedragsregel 27, lid 4 zegt: "Is de declaratie in geding, dan wijst de advocaat op de mogelijkheid het gedeclareerde bedrag bij de deken te deponeren, totdat het geschil is beslecht". De andere mogelijkheid waarbij de advocaat zich tot de rechter dient te wenden wordt zelfs in de gedragsregels niet vermeld. De voorkeur van de heren en dames advocaten gaat kennelijk uit naar een begroting door de Raad van Toezicht. Daarmee staan dus nota bene advocaten als het om hun eigen belang gaat de vorming van jurisprudentie in de weg.

Brieven van de stichting aan Dekens, Raden van Toezicht met het verzoek informatie te verschaffen over gevallen waarin zij een declaratiegeschil niet in behandeling hebben genomen omdat de civiele rechter bevoegd was, worden niet of niet duidelijk beantwoord. Brieven aan presidenten van rechtbanken en gerechtshoven waarin de stichting vraagt om geanonimiseerde voorbeelden waarin de president een beslissing van de Raad van Toezicht niet met de verbeide executoriale titel heeft beloond, leiden tot reacties die elkaar tegenspreken maar geen antwoord op de vraag geven. Ook op de vraag of bij het in art. 40 WTBZ genoemd verzet nu wel of geen procureur nodig is komt geen duidelijk antwoord. Het Gerechtshof te Den Bosch stelt zich in een mede door de stichting aanhangig gemaakte zaak (requestnr. R9800236) op het opmerkelijke standpunt dat "een verzetschrift conform de WTBZ een verzoekschrift conform art. 429d lid 3 BW is, dat derhalve door een procureur moet worden ingediend".

Het Gerechtshof lijkt dus de van toepassing zijnde WTBZ te verlaten en haar toevlucht te zoeken bij het BW. Het gaatje in de ene wet wordt - zonder enige eerbied voor de wet - met een andere wet gestopt. De vraag is en blijft echter of de burger zelf bij de rechter in verzet kan komen tegen de rekening van een advocaat of dat hij daarvoor aangewezen is op de dure diensten van een advocaat. Voor wat haar vragen rondom de WTBZ betreft wordt de stichting verwezen naar het Algemeen Secretariaat Zittende Magistratuur. Dezelfde vragen gaan uit naar genoemd Secretariaat. Tot nu (sept. '98) toe ontbreekt ieder antwoord.

De rechtspositie van Terharte zou volledig anders geweest zijn wanneer mr. Sneep conform de wet als eiser de burgerlijke rechter bewijzen had moeten voorleggen voor het feit dat zijn werkzaamheden voor Terharte "naar den aard der zaak, nuttig, doelmatig of noodig kunnen worden geacht of door den cliënt zijn verlangd". Vervolgens had de rechter de kosten van mr. Sneep kunnen wijzigen, roijeren of verminderen die naar zijn oordeel "overbodig waren of de palen eener billijke gematigdheid overschreden, daarbij in aanmerking nemend het gewigt der zaak en de moeijelijkheid die zij mocht hebben opgeleverd".

In zijn boek "De achterkant van het Recht" (ISBN-nummer ?) schrijft prof. dr. Leijten in het hoofdstuk "Procederen hoeft niet duur te zijn". "In de tijd dat ik nog advocaat was, heb ik collega's (confrères heet dat in vaktaal) meermalen horen zeggen dat de wet van 1843 (WTBZ) niet afgeschaft moest worden, want dat juist haar onzinnigheid de grootste vrijheid waarborgde, terwijl een nieuwe wet met de pretentie aangepast te zijn aan hedendaagse normen, ongetwijfeld die vrijheid zou beknotten. En dan maar praten over eerbied voor de wet".


    5 JULI 1994

    IN GEVECHT MET HET TUCHTRECHT
    KLACHTEN OVER DOEN EN NALATEN VAN MR. SNEEP

    VIERDE BEDRIJF:

    DE DEKEN STUURT DE KLACHTEN VAN TERHARTE DOOR
    NAAR DE RAAD VAN DISCIPLINE TE DEN-BOSCH

Bijna een jaar na indiening van zijn klachten is het door Terharte onder de Deken gestorte geld er onder uitgehaald met behulp van een door de president van de Rechtbank te Breda afgegeven executoriale titel en is Terharte zijn geld kwijt. Het financiële gedeelte en de inhoud van de klacht die voor ieder weldenkend mens bij elkaar horen, zijn door de deken en een aantal advocaten die samen de Raad van Toezicht uitmaken, kunstmatig en onrechtmatig van elkaar gescheiden. Er is tot op dat moment nog slechts recht gesproken door advocaten, ook al bepaalt de wet (WTBZ), als gezegd, in art. 33 lid 1 en 2 dat: "zulks (de begroting) door de voorzitter van het collegie waar de zaak gediend heeft dient te geschieden of indien de zaak niet voor een regterlijk collegie is aanhangig geweest zulks (de begroting) dient te geschieden door de voorzitter der regtbank van het arrondissement waarin de woonplaats van den advocaat is gevestigd".

Na een jaar zijn de twee klachten van Terharte bij de Raad van Discipline aangekomen. Die Raad bestaat uit 4 advocaten/leden en één rechter/voorzitter. Voor de eerste keer zal zich dus ook een rechter over de klachten van Terharte buigen.

    Art. 48 lid 1 Advocatenwet geeft duidelijk aan: "De beslissingen van de Raad van Discipline zijn met redenen omkleed, alles op straffe van nietigheid". En art. 48 lid 6 stelt: "De Raad spreekt, indien de klager daarom verzoekt, in zijn beslissing steeds met redenen omkleed uit of de advocaat jegens hem de zorgvuldigheid heeft betracht, die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt".

    Art. 49 lid 1 Advocatenwet geeft onomwonden aan: "De Raad van Discipline neemt geen beslissing dan na verhoor of behoorlijke oproeping van de advocaat, en van de klager".

    Art. 49 lid 4 van de Advocatenwet zegt: "De Raad van Discipline kan getuigen oproepen en horen". De woorden uit die en uit andere artikelen boezemen vertrouwen in en zijn werkelijk veelbelovend.

De stichting Advocadur neemt in die periode het besluit om de behandeling van de klachten van Terharte en van andere mensen, die klachten over advocaten hebben te volgen en vast te leggen of en hoe het tuchtrecht voor advocaten tegemoet komt aan een cliënt die recht zoekt voor het doen en nalaten van zijn advocaat.

De deken, meester Van Lutteldunck, heeft bijna een jaar de tijd genomen om de twee klachten die Terharte hem 5 september 1993 netjes gerangschikt en keurig geformuleerd heeft doen toekomen te onderzoeken. Zijn onderzoek is echter van dien aard geweest dat hij er niet in slaagt om de twee klachten goed en volledig aan de Raad van Discipline door te geven. Terharte schrijft de griffier van de Raad dus een toelichting en stuurt hem bovendien zijn commentaar op de beslissing van de Raad van Toezicht. Op 30 augustus 1994 schrijft de griffier, mr. Van den Keuvelen uit Oisterwijk:

    "Uw brieven met bijlagen ontving ik in goed orde. De schriftelijke behandeling is afgelopen zodat ik u alles terugzend".

Na enige correspondentie blijkt dat Terharte alleen nog maar stukken zonder commentaar mag inzenden. Zo werkt dat dus: De deken onderzoekt de klachten niet of nauwelijks, deelt ze in tweeën en omdat hij zijn huiswerk niet goed gedaan heeft, bereiken Terharte's klachten de Raad van Discipline onjuist en onvolledig. Dus wil Terharte het verzuim van de Deken goedmaken. Dat kan niet meer: "De schriftelijke behandeling is immers afgelopen", volgens de griffier van de Raad van Discipline. Ook dat bemoedigt klagen hoe dan ook niet.


    HET KOSTBARE PUBLICITAIR IMAGO VAN MR. SNEEP

    INTIMIDATIEPOGING NUMMER 4:

    VERZOEK AAN DE RECHTBANK OM EEN VOORLOPIG GETUIGENVERHOOR.

De Stem betaalt geen cent van de � 50.000,- die Sneep vordert als vergoeding voor de schade die Sneep door de berichtgeving in de krant zegt geleden te hebben. Terharte wil zijn geld van Sneep terug en zeker niet nog meer betalen. De Stem en ook het Brabants Nieuwsblad bedienen mr. Sneep in hun berichtgeving niet meer op zijn wenken en besteden -zij het mondjesmaat- aandacht aan Terharte's zaak en ook aan de activiteiten van Advocadur.

Dat leidt tot ingezonden voor Terharte en Advocadur voordelige en voor Sneep nadelige brieven van lezers. Die negatieve publiciteit is voor mr. Sneep reden het voorlopig getuigenverhoor door te zetten. Dat is onbegrijpelijk en onredelijk omdat Terharte zich immers - zoals hierboven aangetoond - op verzoek van De Stem als enige bron bekend heeft gemaakt en de verantwoording op zich genomen voor al zijn uitspraken over Sneep. Het enige belang voor Sneep bij een getuigenverhoor was de bron van de in zijn ogen negatieve publiciteit te leren kennen. Dat belang is er niet meer. Toch zet hij het voorlopige getuigenverhoor door. De feiten in onderlinge samenhang en verband overziende, doet hij dat enkel en alleen om de kranten en Terharte af te houden van verdere negatieve publiciteit en daarmee zijn kostbare publicitaire imago veilig te stellen. Daarom zet hij intimidatiepoging 4 in.

Hij verzoekt de Rechtbank te Breda toch om een voorlopig getuigenverhoor te mogen houden, waarin hij naast Terharte als partij en getuige beide Brabantse kranten als getuige wenst te horen. Een voorlopig getuigenverhoor is een bij wet gegeven mogelijkheid om met het oog op een rechtsvordering feiten en bewijzen boven water te krijgen. Mr. Sneep wil - de tekst van zijn verzoek volgend - bewijzen dat Terharte de bron is van een tegen hem gevoerde "publiciteitshetze", die zijn goede naam en eer in diskrediet gebracht zou hebben, waardoor hij "schade geleden heeft, lijdt en zal lijden".

Terharte krijgt op 4 juli 1994 per aangetekende post een oproep om "te verschijnen ter terechtzitting van deze rechtbank van vrijdag 29 juli 1994 om 11.30 uur, teneinde op het gedane verzoek tot het houden van een getuigenverhoor van meester Sneep te worden gehoord" Omdat mr. Sneep de zaken weer eens door elkaar gooit, krijgt niet de redacteur van het door Sneep gewraakte artikel in De Stem Arthur 't Hart, maar de rechtbankverslaggever W. Houben een oproep en om de show compleet te maken wordt tevens Joop Hoek van het Brabants Nieuwsblad opgeroepen.


    29 JULI 1994

    HET VOORLOPIGE GETUIGENVERHOOR AAN DE ZIJDE VAN MR. SNEEP

    EERSTE BEDRIJF:
    HOORZITTING RECHTBANK BREDA M.B.T. HET VERZOEK VAN MR. SNEEP
    TOT HET HOUDEN VAN EEN VOORLOPIG GETUIGENVERHOOR

Op 29 juli 1994 begeeft Terharte zich samen met een Bestuurslid van Advocadur naar de Rechtbank te Breda. Ter zitting stelt hij de Rechtbank van de feiten in kennis. Hij zegt uiteraard dat hij zich al als bron bekend heeft gemaakt en dat dagblad De Stem daarvan op de hoogte is. Hij benadrukt dat hij voor alle feiten, die Sneep in het verzoekschrift opsomt, de volledige verantwoordelijkheid draagt, dat hij Sneep dat per brief d.d. 6 april 1994 heeft medegedeeld en dat het dus geen enkele zin heeft om hem of de krant in een kostbaar en tijdrovend getuigenverhoor te betrekken. Van de andere kant zegt hij dat hij de feiten, die meester Sneep kennelijk wil weten, graag wil laten spreken en dat hij mr. Sneep geen duimbreed met betrekking tot zijn getuigenverhoor in de weg zal leggen. De rechtbank stelt dat "Terharte in een zogenoemde contra-enquête getuigen kan oproepen en mr. Sneep alsdan vragen kan stellen". Terharte heeft dus geen bezwaar. Integendeel.

Op 12 augustus 1994 krijgt hij bericht van de rechtbank dat het verzoek van Sneep tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor is ingewilligd. In de motivering van de beslissing van de Rechtbank wordt geen woord van Terharte vermeld. Opmerkelijk is dat de redacteuren van De Stem en het Brabants Nieuwsblad geen bezwaar maken. Beide kranten weten immers dat Terharte de enige bron is en daar geen geheim van maakt. Het getuigenverhoor wordt bepaald op 17 november 1994. Op 31 augustus 1994 kopt De Stem: "Bergse letseladvocaat voelt zich benadeeld door publicaties in dagbladen. STEM-redacteur moet van Sneep bron noemen".

De feiten laten geen andere conclusies toe dan dat:

  • De rechtbank meewerkt aan een getuigenverhoor, dat er op gericht is om de bron te achterhalen van een aantal uitspraken in een krantenartikel. Die bron is Terharte. Dat staat zwart op wit en is bekend gemaakt aan de krant, de advocaat Sneep en de rechtbank.
  • Een krant waarvan de hoofdredacteur en de rechtbankverslaggever vanuit Breda een reis naar de Achterhoek hebben gemaakt om Terharte te bewegen zich als bron bekend te maken en die weet dat Terharte zich als bron bekend heeft gemaakt kopt:

"STEMREDACTEUR MOET VAN SNEEP BRON NOEMEN". en niet: HONDSBRUTALE ADVOCAAT VERZOEKT RECHTBANK OM EEN GETUIGENVERHOOR TE HOUDEN OM EEN BRON TE ACHTERHALEN, DIE HEM AL BEKEND IS. LETSELSCHADEADVOCAAT MAAKT VAN DE RECHTBANK EEN POPPENKAST. KRANT WEIGERT UITERAARD MEDEWERKING.


    9 SEPTEMBER 1994

    IN GEVECHT MET HET TUCHTRECHT
    KLACHTEN OVER DOEN EN NALATEN VAN MR. SNEEP

    VERVOLG VIERDE BEDRIJF:

    BERICHT RAAD VAN DISCIPLINE
    INZAKE DE KLACHTEN TEGEN MR. SNEEP

9 September 1994, meer dan een jaar na de indiening van Terharte's klachten, schrijft de griffier: "De Raad van Discipline heeft mondelinge behandeling in opgemelde klachtzaak thans vastgesteld op maandag 21 november 1994 om 16.30 uur".


    ZOMER EN HERFST 1994

In de zomer en in toenemende mate in de herfst lijken -op grond van informatie die bij de stichting binnenkomt- de hoeders van het recht veelal in het buitenland of elders te vertoeven. Dat geldt klaarblijkelijk ook voor de zaak Terharte. Klachten en zittingen van de rechtbank worden over de zomer en over een stuk de herfst heen geschoven. Op 17 november 1994 neemt het theater een vervolg met de zitting in het voorlopige getuigenverhoor.


    17 NOVEMBER 1994
    HET VOORLOPIG GETUIGENVERHOOR AAN DE ZIJDE VAN MR. SNEEP

    TWEEDE BEDRIJF:
    ZITTING RECHTBANK TE BREDA

Mr. Sneep heeft Terharte per brief verzocht om 11.00 aanwezig te zijn. Het getuigenverhoor is in tegenstelling tot de berichten van mr. Sneep al om 9.30 uur begonnen met vragen aan de journalist Joop Hoek van het Brabants Nieuwsblad. Bij dat verhoor zou Terharte aanwezig hebben moeten zijn. Terharte is namelijk behalve getuige ook de partij, van wie Sneep een schadevergoeding wil. In de hal wachten ook de hoofdredacteur, de heer Coumans van De Stem en de journalisten 't Hart en Houben, die in tegenstelling tot Terharte om 9.30 uur door mr. Sneep verzocht zijn om 9.30 uur aanwezig te zijn. Door een vergissing van mr. Sneep is er dus al veel kostbare tijd van drie journalisten verloren gegaan, die beter besteed had kunnen worden. Tot bijna 12.30 uur moet iedereen wachten. Dan is Terharte aan de beurt. Het getuigenverhoor wordt hervat.

Het getuigenverhoor vindt plaats in een klein zaaltje van de Rechtbank, een mooi nieuw gebouw, witte stenen, blauwe kozijnen en deuren, veel glas, schitterend sanitair. De journalisten van De Stem zijn nog maar net binnen of ze worden naar buiten gestuurd. Mr. Sneep wenst niet dat zij bij het verhoor van Terharte aanwezig zijn vanwege het feit dat zoals mr. Sneep dat uitdrukt "hij hen mogelijk nog als getuige wil horen en wil vermijden dat kennis, die zij bij het verhoor van Terharte op zouden kunnen doen, het vinden van recht en waarheid in de weg zou kunnen staan". Bij het uitspreken van die volzin trekt mr. Sneep een dermate braaf gezicht dat je zijn woorden haast zou geloven. De Rechter-commissaris staat zijn verzoek toe. Na 4 uur wachten druipen de H.H. journalisten met de staart tussen de benen af.

Meester Sneep, die als zijn eigen advocaat optreedt, zit gemakkelijk achteroverleunend op een stoel voor een grote tafel. Hij straalt een onaangename zelfvoldaanheid en zelfingenomenheid uit en wekt de indruk dat hij van heel het gebeuren geniet. Achter de tafel zetelt de Rechter, Mw. meester Van der Voel, ook in toga met bef. Naast haar achter een bandrecorder, computer, toetsenbord en printer Mw. Ratel, griffier. Meester Sneep is gekleed in toga met bef. Terharte moet twee stoelen verder naar links plaatsnemen. Links naast hem gaat een lid van de stichting zitten om hem waar mogelijk terzijde te staan. Weer twee stoelen verder zit de getuige Joop Hoek, de misdaadverslaggever van het Brabants Nieuwsblad. De toehoorders zitten achter Terharte, Sneep en Hoek.

De rechter stelt vast dat Terharte om 9.30 uur aanwezig had moeten zijn. Terharte legt uit dat hij door Sneep per brief om 11.00 uur is uitgenodigd en laat de brief zien. Geconfronteerd met het door mr. Sneep veroorzaakte probleem stelt de rechter voor dat zij het verslag dat de griffier van het verhoor van Joop Hoek gemaakt heeft herhaalt. Op die wijze wordt Terharte conform het in de wet gestelde in staat gesteld om indien er passages in voorkomen die niet juist zijn of vragen oproepen, dat aan haar te melden. Terharte gaat akkoord.

Uit het verslag blijkt dat Joop Hoek zich met betrekking tot een aantal vragen van mr. Sneep op zijn journalistiek verschoningsrecht beroept en zijn bronnen wenst te beschermen. Terharte zegt dat hij dat aardig van hem vindt, maar dat hij die bescherming helemaal niet nodig heeft, omdat hij instaat voor ieder woord dat hij aan Joop Hoek verteld heeft. De notuliste tikt woord voor woord van Terharte, herhaalt diens woorden, vraagt of Terharte het eens met de uiteindelijke tekst en voegt die toe aan het Proces-verbaal. Met betrekking tot de rest van het verslag heeft Terharte geen enkele opmerking. Vervolgens stelt Terharte naar aanleiding van het verslag nog een tweetal vragen aan Joop Hoek, voor wie de klus er dan na bijna 4 uur op zit. Hij neemt plaats bij de toehoorders. Het verslag wordt goedgekeurd en ondertekend.

Dan kan het verhoor van Terharte beginnen. De rechter straalt gezag uit, heeft kennelijk de leiding, kapt meester Sneep diverse keren af. Terharte beantwoordt netjes alle vragen van mr. Sneep en laat daarbij niet na om het zinloze van heel de vertoning te onderstrepen. Terharte wordt, wanneer hij zijn gram teveel laat botvieren, tot de orde geroepen. De ene na de andere vraag wordt op hem afgevuurd. Maar Terharte kent de feiten en is het getuigenverhoor en de vragen van Sneep duidelijk meester. Indien nodig fluistert het Bestuurslid van de stichting naast hem een en ander in zijn oren. Alle antwoorden moeten vastgelegd worden en daar gaat nogal wat tijd in zitten. Er ontstaat langzaam maar zeker een irritatie in de zaal en er moeten nog vele vragen gesteld worden.

Bij een van de vragen geeft Terharte geen antwoord. "Wilt u de vraag beantwoorden?" zegt de rechter ietwat korzelig. Terharte kijkt de toehoorders en de rechter aan met een verschrikte en verbaasde uitdrukking over zijn gezicht. Vervolgens kijkt hij voor iedereen overduidelijk zichtbaar onder de tafel waar meester Sneep zit. Dan kijkt hij de rechter weer vol schrik aan. "Is er wat mijnheer Terharte, is er wat?" vraagt de rechter met hoorbaar moederlijke bezorgdheid in haar stem.

"Dat kun je wel zeggen", zegt Terharte, terwijl zijn blik weer demonstratief onder de tafel verdwijnt om veelbetekenend te blijven rusten op de stoel tussen hem en meester Sneep. "Ik zie, eh, eh, ik zie een paar voeten met sokken, voorzien van een heel lief gelig kleurtje". En terwijl zijn blik weer langzaam onder de tafel uit komt, zegt die vol verbazing: "en die voeten die horen bij". Op dat moment stopt hij even als om de conclusie, die in de lucht hangt meer kracht bij te zetten. "Die voeten horen bij eh, eh, de advocaat mr. Sneep".

De irritatie maakt plaats voor hilariteit. Getuigen, toehoorders en ook de griffier kunnen hun lachen niet inhouden, de Rechter amper. Maar zij staat letterlijk boven de partijen en de gebeurtenissen, vindt haar waardigheid terug en maant schijnbaar onbewogen tot stilte. Meester Sneep trekt - terwijl ieders blik op hem gericht is - met een aangeslagen gezicht zijn beide voeten, die hij ongegeneerd van schoenen ontdaan had van de stoel naast Terharte af en poot ze weer onder de waardigheid van toga en bef. Zijn voeten zoeken zijn schoenen. Na de vragen aan Terharte wordt de rechtbankverslaggever van De Stem, de heer Houben opgeroepen. De vragen aan de rechtbankverslaggever worden echter in de kiem gesmoord, omdat blijkt dat mr. Sneep zich vergist heeft. Niet de heer Houben, maar de journalist Arthur 't Hart is de schrijver is van het door Sneep gewraakte artikel. Tot een verhoor van Arthur 't Hart komt het niet meer. Om 15.13 uur komt er een eind aan het getuigenverhoor, dat om 9.30 uur begon.


    18 NOVEMBER 1994: KRANT EN IMAGO VAN DE ENE KRANT

Op 18 november 1994 kopt het Brabants Nieuwsblad wel: Advocaat dreigt met schadeclaims tegen ex-cliënt en krant. Ex-cliënten, die zich kritisch tegenover hem uitlaten moeten ervan doordrongen worden dat zij door zijn krant als "verwarde mensen, als hyena's, klagers, chicaneurs, etc." aangemerkt zullen worden en voor hun kritiek op de letselschadespecialist duur (� 75.000) dienen te betalen. In dit artikel herhaalt het Brabants Nieuwsblad haar foutieve standpunt dat "Sneep vrijwel volledig in het gelijk gesteld" zou zijn door de Raad van Toezicht. Verder wordt er in het artikel veel ophef gemaakt van het verschoningsrecht en de bronbescherming, die voor journalisten dienen te gelden. Er wordt zelfs gewag gemaakt van de mogelijkheid om de journalist van het Brabants Nieuwsblad Joop Hoek te gijzelen.

Het getuigenverhoor van Sneep lijkt inmiddels verworden tot een speeltje, een gewichtigdoenerij, voor de rechtbank, meester Sneep en de journalistiek. Op Omroep Brabant worden er gewichtige vragen gesteld en legt de te gijzelen 'martelaar'/rechtbankverslaggever Joop Hoek getuigenis af van de dure plicht van de journalist om zijn bronnen te beschermen. Het klinkt allemaal even prachtig als gewichtig, maar het is nodeloze tijdverspilling en verlakkerij van de luisteraars. De stichting Advocadur benadert Omroep Brabant met het verzoek om ten aanzien van het getuigenverhoor de feiten te laten spreken. En die feiten zijn en blijven dat Terharte de bron is en buiten de kolder van het getuigenverhoor om alle feiten die meester Sneep wenst te weten in het openbaar wil laten spreken. Daar is geen getuigenverhoor voor nodig.

Terharte heeft zijn standpunt bekend gemaakt. Daar neemt hij geen woord van terug. Sterker, hij wil over het doen en nalaten van mr. Sneep nog veel meer zeggen, in de krant, op Omroep Brabant of waar dan ook. Omroep Brabant luistert echter niet en antwoordt net als de kranten niet op de vraag waarom zij geen aandacht besteedt aan noch stelling neemt tegen de feiten die de stichting meldt. Sommige omroepen blijken net als de vroegere omroepers des Konings slechts de berichten van de "koningen" van het rechtsbedrijf en de pers om te roepen.


    18 NOVEMBER 1994: KRANT EN IMAGO DE ANDERE KRANT

De Stem was met drie journalisten getuige van het slecht voorbereide en georganiseerde, tijd verspillende getuigenverhoor en de vergissingen en de fouten van mr. Sneep. In hun krant wordt daarvan geen verslag gedaan. In zowel De Stem als het Brabants Nieuwsblad verschijnt niet een bijtend verhaal over het in het oog vallende gebrek aan organisatie en efficiëntie van het getuigenverhoor. Geen woord over de tijdrovende vergissingen van mr. Sneep. Geen enkele kritische toon. In de ogen van de hoofdredactie hadden de feiten geen nieuwswaarde en... over nieuwswaarde valt altijd te twisten.

    21 NOVEMBER 1994: IN GEVECHT MET HET TUCHTRECHT

    VERVOLG 4E BEDRIJF

    MONDELINGE HOORZITTING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE
    TE DEN BOSCH INZAKE DE KLACHTEN TEGEN MR. SNEEP

21 November 1994 des middags om 16.00 uur is de hoorzitting, waarin de klachten van Terharte behandeld zullen worden. Vijftien maanden na het indienen van zijn klachten is Terharte uiteraard gespannen. Zijn verlangen naar gerechtigheid is, op grond van alles wat zich in de afgelopen jaren heeft voorgedaan, goed voorstelbaar. De plaats waar recht en waarheid gevonden moeten worden, is de rechtbank te Den Bosch, een modern gebouw, een paar verdiepingen, aan de Beurdsestraat in Den Bosch. Net als bij het Gerechtshof, dat wat verderop met de rug naar het hart van de stad staat, stenen trappen. De rechtzoekende moet ook hier klimmen voor zijn recht dat letterlijk boven hem verheven is. Een hal, rechts achter een muur van glas een receptionist, die naar een wachtkamer links onder in het gebouw verwijst. Plastic kuipstoeltjes, waar tafeltjes aan vastzitten. Geen kapstok. Er is een koffieautomaat.

Mr. Sneep komt voorbij de wachtkamer, kijkt even schichtig naar het zich daar bevindende tamelijk grote gezelschap en duikt de aangrenzende advocatenkamer in. Even later komt de griffier van de Raad van Discipline de heer Van den Keuvel, de wachtkamer in. Wat onmiddellijk opvalt is dat hij een trui draagt, ingetogen van kleur en met een rustig motief. Hij kijkt de aanwezigen haast vriendelijk aan en roept heel zachtjes zonder overtuiging wat iedereen al weet: De zaak Terharte/Sneep. Dan gaat hij voor naar een tamelijke grote zaal, waarin voorin, aan een grote tafel een rechter, vier advocaten en de griffier zitten, allemaal gekleed in stemmige colberts met serieuze stropdassen, waardoor de griffier in zijn trui er onmiddellijk uitspringt.

In hun gezelschap bevindt zich een vrouw, van middelbare leeftijd, die een charmant mantelpakje draagt. Voor ieder lid van de Raad ligt een indrukwekkend grote map met papieren, het klachtdossier Sneep/Terharte. De vrouw kijkt niet onvriendelijk. De andere gezichten staan zonder uitzondering op zuinig en stuurs en lijken bepaald niet over te lopen van enthousiasme om op deze koude, donkere, droefgeestige novemberdag eens alles uit de rechtskast te halen om de kwaliteit van het doen en nalaten van mr. Sneep aan een nauwkeurige, strenge keuring te onderwerpen.

Een meter of twee verder de zaal in staan tafels en stoelen in rijen. Op de voorste rij helemaal links heeft inmiddels letselschade-advocaat mr. Sneep plaatsgenomen. Helemaal rechts moet Terharte gaan zitten. Naast hem gaat iemand van de stichting Advocadur zitten om hem waar nodig terzijde te staan. Een paar rijen daarachter zitten de toehoorders. Terharte's vrouw is er ook. De rechtbankverslaggever van De Stem is er ook. De rechter, de vrouw in het mantelpakje, neemt het woord en geeft een samenvatting van de klachten van Terharte en het commentaar daarop van Sneep. De advocaten kijken tamelijk ongeïnteresseerd en hoe dan ook niet onderzoekend voor zich uit. Een advocaat bladert verveeld in het klachtdossier. Na die samenvatting krijgt Terharte het woord.

In een gloedvol betoog, dat in meer dan anderhalf jaar vorm heeft gekregen zet hij rustig, waardig en beheerst alle feiten op een rij. Over ieder woord is nagedacht. Onvrede en woede zijn in nette woorden verpakt. De woorden hebben effect. Ieder woord valt op zijn plaats en treft doel. Sneep's hoofd wordt roder en roder en van het vertrouwen dat hij meer dan een jaar lang via de pers over de afloop van de klachten van Terharte heeft rondgebazuind, lijkt nog maar weinig van hem af te stralen. Houding, blik en de aandacht van de leden van de Raad veranderen zienderogen. Ze gaan rechtop zitten, schuiven naar voren en nemen ineens de moeite om te luisteren. Duidelijke woorden en gerichte tegenspraak zijn ze klaarblijkelijk niet gewend. Terharte wordt volop in de gelegenheid gesteld om te zeggen wat hij al 15 maanden wil zeggen tegen mensen die een beslissing moeten nemen over dat wat Sneep hem en zijn gezin heeft aangedaan.

Hij mag zelfs ter zitting - tegen alle formele voorschriften in - kopieën overleggen van recente krantenartikelen, waarin Sneep zich wederom over Terharte en zijn rechtsvordering laatdunkend en beledigend heeft uitgelaten. Terharte's betoog wijkt soms van de geschreven tekst af en groeit desalniettemin tot grote hoogte. Zijn betoog wordt met geen woord, geen geluid onderbroken en er groeit een haast voelbare spanning in de zaal. De poging om het juridische letsel dat mr. Sneep heeft aangericht duidelijk te maken is meer dan geslaagd. Het laatste woord valt in een volledige stilte, die even aanhoudt en doorbroken wordt door de voorzitster die mr. Sneep het woord geeft.

Diens betoog past niet bij de door de pers afgeschilderde succesadvocaat. Zijn woorden worden voorgelezen en klinken zielloos en onbewogen. Mr. Sneep gaat niet in op de argumenten uit Terharte's pleidooi. Enige citaten uit het pleidooi van Sneep:

    "Ik streef voor mijn cliënten altijd naar het beste, mevrouw de voorzitter, niet een zeven, niet een acht, niet een negen, maar een tien daar streef ik naar. Ook voor mijn ex-cliënt, de heer Terharte, heb ik mij dag en nacht ingezet. Ik heb mij altijd en slechts laten leiden -zowel naar de krant als in brieven naar derden- door de zorg die de heer Terharte naar mijn overtuiging behoeft".

Op monotone, lijzige wijze vervolgt Sneep zijn pleitnotities. Af en toe slaagt hij erin de leden van de Raad aan te kijken.

    "Wel is het juist dat ik in interne correspondentie met collegae mijn zorg heb uitgesproken over de zorg die de hulp, die de heer Terharte naar mijn mening behoeft. Deze mening is gebaseerd op mijn jarenlange ervaring met ernstig zieke en beschadigde medemensen, niet alleen in mijn letselschadepraktijk, maar ook door 10-jarige ervaring als psychiatrisch piketadvocaat voor de krankzinnigeninrichting Vrederust te Halsteren. Het uitspreken van die mening met de bedoeling en in de hoop dat iemand het zou oppakken die op de heer Terharte overwicht heeft, was en is plicht. Het niet uitspreken zou een tekortschieten betekenen, want dat zou ten gevolge hebben het in de steek laten van iemand, die hulp behoeft".

Vervolgens krijgt Terharte weer het woord. IJzingwekkend en op afgemeten toon, waaruit zijn ingehouden woede doorklinkt, dient hij Sneep van repliek. Met name een zin maakt diepe indruk:

    "Ik heb uw mening als advocaat/letselschadespecialist gevraagd en niet die als psychiater, psycholoog of arts. Een medisch oordeel had ik beter mijn vrouw kunnen vragen. Zij is namelijk, zoals u weet, arts. Haar consulten zijn bovendien in tegenstelling tot die van u gratis!"

Mr. Sneep's hoofd is rood en gebogen, zijn nek even rood en opgezwollen. Hij heeft geen behoefte meer aan een weerwoord, dat de voorzitter hem aanbiedt. In zijn brief d.d. 7 januari '94, in andere brieven en in kranten stelde mr. Sneep: "In mijn twaalfeneenhalfjarige praktijk is geen enkele zaak die niet het volle daglicht kan zien". Uit die woorden volgt de gerechtvaardigde vraag of, hoe, hoelang en door wie Sneep's zaken in het volle licht zijn gehouden. De zitting is afgelopen. Niemand van de leden/advocaten heeft aan Terharte noch aan Sneep een vraag gesteld. De uitspraak wordt over 6 weken bepaald, maar kan in verband met de feestdagen wat uitlopen, aldus de voorzitster.


    KRANT EN IMAGO/DE ENE KRANT

21 November 1994 kopt De Stem:

    BERGSE ADVOCAAT SNEEP WIJST ALLE KRITIEK VAN TERHARTE AF.


      24 NOVEMBER 1994
      HET VOORLOPIG GETUIGENVERHOOR AAN DE ZIJDE VAN MR. SNEEP

      DERDE BEDRIJF:

      BESLISSING RECHTBANK INZAKE HET BEROEP VAN JOOP HOEK OP HET VERSCHONINGSRECHT VERSUS/RECHTSVINDING EN WAARHEIDSVINDING


    24 November 1994 volgt de beslissing van de Rechtbank te Breda.


    De beslissing:

"Verklaart het beroep van Joop Hoek op zijn verschoningsrecht ongegrond".
"Bepaalt dat het verhoor van getuige Joop Hoek zal worden voortgezet ter terechtzitting van 15 december 1994 bij de   Rechtbank te Breda, etc."

De rechtbank motiveert haar beslissing bij monde van en ondertekend door meester A.C. van der Voel onder meer als volgt: "De getuigplicht van artikel 191 Rv beoogt te beschermen het belang van een goede rechtsbedeling, welke slechts kan bestaan bij gratie van het aan de dag komen van de waarheid in een proces".

Aan Hoek kan worden toegegeven dat het belang van de vrije nieuwsgaring ermee gediend kan zijn dat aan een journalist een verschoningsrecht toekomt, omdat daardoor de door informanten gewenste geheimhouding, in het bijzonder met betrekking tot hun identiteit, beter is verzekerd en zodoende informanten niet van het geven van inlichtingen worden weerhouden. In het algemeen is echter het belang van de vrije nieuwsgaring ondergeschikt aan het belang dat art. 191 RV beoogt te beschermen.

Hier wordt door meester Van der Voel een lans gebroken voor de waarheidsvinding en de rechtsvinding. Het recht van Sneep om de feiten en de waarheid te vinden, dient te prevaleren boven de vrije nieuwsgaring en het verschoningsrecht van de krant. De woorden van meester Van der Voel klinken mooi maar verworden tot valse, bedenkelijke tonen omdat de bronnen, de feiten en de waarheid al maanden bekend zijn. Terharte, Forrer, Dirven, Groen, alle door de krant geraadpleegde bronnen zijn bekend.

Het zij herhaald: Er was en is geen enkele reden voor een urenlang getuigenverhoor, dat vele hoeders van het recht op rekening van de belastingbetaler in beweging heeft gezet. Bronnen die allang en breed bekend zijn, behoeven geen bescherming meer. Er was noch is geen enkele noodzaak voor de betrokken journalisten om ter bescherming van hun bronnen een beroep te doen op hun verschoningsrecht. "Waarheidsvinding, rechtsvinding". Er is maar een waarheid en dat is dat heel het getuigenverhoor een poppenkast is waarin effecten, intimidatie en gewichtigdoenerij de spelers zijn. Die waarheid wordt niet gevonden.

De stichting stuurt een ingezonden brief naar De Stem en het Brabants Nieuwsblad die erop neerkomt dat de rechtbank geen schiettent is waar een advocaat, een journalist of een burger een schot kunnen wagen. De brief wordt niet geplaatst. De voortzetting van het voorlopig getuigenverhoor wordt bepaald op 15 december 1994 te 9.15 uur. Het Brabants Nieuwsblad gaat in beroep bij het Hof van Den Bosch tegen de beslissing van de rechtbank te Breda. Terharte krijgt een oproep om als getuige ter zitting van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch te verschijnen. De poppenkast is dus nog niet afgelopen maar dreigt gewoon door te gaan.

    25 NOVEMBER 1994: DE ENE KRANT

25 November 1994, een paar dagen na de zitting van de Raad van Discipline in Den Bosch meldt het Brabants Nieuwsblad feiten waarvan ze al veel langer op de hoogte was, onder andere dat Terharte een procedure tegen Sneep begint. Dit is het eerste artikel waarin het Brabants Nieuwsblad in haar kolommen onomwonden schrijft wat Terharte vindt en wil, een opmerkelijke koerswijziging, waarvoor geen verklaring bestaat. Sinterklaas, Kerstmis, kerstvakantie. De 6 weken van wachten op de beslissing van de Raad van Discipline zijn bijna voorbij.

    24 JANUARI 1995

    IN GEVECHT MET HET TUCHTRECHT

    VIERDE BEDRIJF:

    BESLISSING RAAD VAN DISCIPLINE:

    MEESTER SNEEP DUBBEL BERISPT. NOG STEEDS GEEN INHOUDELIJK OORDEEL OVER DE WERKZAAMHEDEN VAN MEESTER SNEEP.

Meester Sneep krijgt van de Raad een berisping voor excessief declareren en voor het feit dat hij Terharte in het openbaar een beroepsklager en een chicaneur heeft genoemd. De sancties die de Raad van Discipline ter beschikking staan, zijn: een waarschuwing, een berisping en een verwijdering van het tableau, dat wil zeggen een verbod om als advocaat op te treden. Met betrekking tot het excessief declareren neemt de Raad van Discipline het standpunt van de Raad van Toezicht over. Die Raad toetst, als aangetoond slechts marginaal en ambtshalve. Daarmee gaat de Raad voorbij aan de in de WTBZ gestelde eigen begroting.

Aan een inhoudelijk oordeel over de werkzaamheden van Sneep en het prijskaartje dat hij daar aanhangt komt ook de Raad van Discipline niet toe. De klacht dat meester Sneep een aantal zaken verkeerd heeft ingeschat, waardoor Terharte emotionele en juridische schade heeft geleden, wijst de Raad als volgt af: "Uit de overgelegde correspondentie blijkt niet dat mr. Sneep de juridische merites van klager's zaak verkeerd heeft ingeschat. Er bleek een verschil van inzicht, hetgeen niet inhoudt dat de visie van mr. Sneep onjuist was. Dit onderdeel van de klacht zal als ongegrond worden afgewezen".

De stichting heeft een aantal juristen en mensen, van een redelijk verstandig en maatschappelijk niveau, die in staat zijn tot lezen en oordelen dezelfde correspondentie laten bestuderen. Allen komen tot de conclusie dat mr. Sneep "de juridische merites van klager's zaak op een aantal onderdelen wel verkeerd heeft ingeschat". Sneep heeft zaken en namen door elkaar gegooid, de primaire en secundaire victimisatie niet onderscheiden, geen enkel initiatief genomen om tot een deskundigenonderzoek te komen, wel in zijn eigen belang een getuigenverhoor tegen Terharte geregeld maar geen voor Terharte; hij heeft geen enkele juridische actie ondernomen om de door Kulstee ingezette vorderingen, die geheel en al verknocht zijn bij een en dezelfde rechtbank onder te brengen, kortom de letselschade-advocaat heeft de juridische vraag van Terharte niet goed begrepen. Op grond daarvan heeft mr. Sneep letsel en schade veroorzaakt.

Verder voert de Raad door de verkeerde instructie van de Deken, mr. Van Lutteldunck, een aantal opmerkingen van Terharte als klachten op. Deze zogenaamde klachten worden afgewezen. Aan de meest wezenlijke klachten van Terharte gaat de Raad geheel voorbij. Ook dat komt door toedoen en nalaten van de Deken. Terharte heeft - als gezegd - de griffier van de Raad van Discipline schriftelijk gewezen op de beperkte en onvolledige wijze waarop de Deken de klachten van Terharte aan de Raad van Discipline overgedragen heeft. "De schriftelijke behandeling was echter afgelopen". Op grond daarvan en in wezen op grond van heel de wijze waarop dat de Deken met de klachten van Terharte is omgesprongen heeft de Stichting Advocadur klachten tegen de Deken, mr. Van Lutteldunck ingediend.


    19 JANUARI 1995:

    VONNIS VAN DE ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ZUTPHEN
    IN DE ZAAK MR. SNEEP/SNEEP ADVOCATUUR BV TEGEN H. FORRER

De heer H. Forrer is een expert op het gebied van schaderegeling, die zoals gebleken is in de pers, maar ook in het TV-programma "Rondom Tien" stelling genomen heeft tegen het optreden van mr. Sneep. Het vonnis van de rechtbank maakt gewag van het feit dat Forrer in de al eerder genoemde Stem van 3 januari 1994 heeft gezegd: "Het is ongegeneerde geldgraaierij. Een absolute verwerpelijke praktijk. Schaderegeling à la Sneep daar neem ik stelling tegen in. Er is helaas een toenemende groep van die lieden in de advocatuur, die dit als commercie exploiteert". Hij aarzelt niet om te spreken van verwerpelijke praktijken, ongegeneerde geldgraaierij en alleen maar denken aan eigen gewin.

En dan begint voor het toch al kwetsbare slachtoffer een lijdensweg van procedures en processen, die kan eindigen in géén schadevergoeding maar wel torenhoge advocaats- en proceskosten. In het Brabants Dagblad van 8 januari 1994 kwalificeerde Forrer, mr. Sneep, als "een zakkenvuller", die zich in de media laat vergezellen door mensen in rolstoelen en zonder armen en benen en die uit is op goedkoop effect. Deze methoden zijn - aldus Forrer - verwerpelijk. Sneep heeft slechts één belang: "zijn eigen portemonnee", zoals blijkt uit de behandeling van Terharte die hij bewust op het verkeerde been heeft gezet en uit de zaak Groen, die hij een voorschot vroeg van � 40.000.

Sneep en - zoals uit het vonnis blijkt - ook de klaarblijkelijk bestaande BV Sneep Advocatuur hebben de rechter gevraagd om de uitlatingen van Forrer als onrechtmatig te kwalificeren en een vergoeding geëist voor de geleden en te lijden schade van � 75.000,- te verhogen met de wettelijke rente. De vordering van Sneep wordt afgewezen. De rechter stelt zich in een verrassend duidelijke vonnis, dat voer geeft aan de veronderstelling dat de "wijzen uit het Oosten komen" onder meer op het standpunt:

    "Wie gelijk mr. Sneep in het kader van zijn beroepsuitoefening zich in de publiciteit begeeft indien hij dat in het belang van zijn cliënt acht en daarmede cliënten en bekendheid verwerft, moet, gelijk ook voor politici en artiesten geldt, zich meer dan anderen laten welgevallen, indien die publiciteit zich eens tegen hem keert, zeker wanneer die kritische publiciteit plaatsvindt in het kader van een publieke discussie in de pers over een ontwikkeling met aspecten van algemeen belang".

Het vonnis schept juridisch vertrouwen met betrekking tot "publieke discussie en de aspecten van algemeen belang" die de stichting met dit boek en met de serie "Met recht een ander gewicht in de schaal" voorstaat. Voornoemd vonnis heeft mr. Sneep ver van zijn lijfkrant, De Stem, de regionale en de landelijke pers, kortom uit de media gehouden. "Publiciteit, mijnheer Terharte is een machtig en ... goedkoop wapen" Ook dit vonnis heeft hem naar alle waarschijnlijkheid aan het denken gezet over de mogelijkheid dat genoemd machtige wapen zich meer en meer tegen hem zou kunnen keren.


    26 JANUARI 1995

    KRANT EN IMAGO

    DE ENE KRANT DE STEM

26 Januari '95 kopt De Stem:
"RAAD VAN DISCIPLINE BERISPT ADVOCAAT SNEEP"

en schrijft onder andere:
DE ANDERE KRANT: Het Brabants Nieuwsblad (B.N.)

Het lijfblad B.N. van Sneep kopt 27 januari 1995 in kapitale letters de onwaarachtige woorden: "BLIJ MET UITSPRAAK" en geeft Sneep volop de gelegenheid om te benadrukken dat hij in 6 van de 8 klachten vrijgesproken zou zijn. Het commentaar van de stichting en Terharte op deze zoveelste onjuiste en misleidende voorstelling van zaken wordt niet opgenomen. Er volgt een appèl op de hoofdredactie. Er zijn immers geen 8 klachten, maar twee en er is geen enkele reden om "blij te zijn". Tevergeefs. Ook de Gelderse kranten en het Algemeen Dagblad schrijven over de veroordeling van mr. Sneep.


    FEBRUARI 1995

    MEESTER SNEEP KIEST EIEREN VOOR ZIJN GELD EN
    PROBEERT PUBLICITAIR TE REDDEN WAT ER TE REDDEN VALT

De beslissing van de Raad van Discipline en de eerste deuken in zijn publicitair imago maken een eind aan de intimidatiepogingen van Sneep. Sneep heeft op grond van de tot nu toe onweersproken feiten met de poppenkast/schiettent van het getuigenverhoor misbruik gemaakt van een procesrecht en daarbij zeker het B.N. kunnen gebruiken voor zijn doeleinden. Daarbij had mr. Sneep slechts één doel en dat was het overeind houden van zijn voor hemzelf en Sneep BV kostbare imago. Door de voor hem negatieve beslissing van de Raad van Discipline en met name door publiciteit daarover, kan zijn imago nog meer onder druk komen te staan. Doorzetten van zijn acties tegen Terharte zal die druk slechts vergroten en wellicht het hierboven genoemde vonnis van de rechtbank te Zutphen in de openbaarheid brengen.

In het imago en het eigen belang van mr. Sneep en in niets anders ligt voor een goed verstaander van de feiten dan ook de reden dat mr. Sneep als de meest onschuldige jonker van Bergen op Zoom d.d. 14 februari 1995 zijn lijfblad B.N. per vette kop laat schrijven: "TIJD BETER BESTEDEN SNEEP STOPT PROCEDURES". In het artikel maakt de meester van het volgende gewag: "het is voor alle betrokkenen van belang dat wij -die pluralis majestatis klinkt even wrang als ongeloofwaardig!- onze tijd aan belangrijker zaken gaan besteden".

Van een procedure tegen Terharte en van hoger beroep tegen de beslissing van de Raad van Discipline wenst meester Sneep af te zien. De poppenkast van het voorlopige getuigenverhoor krijgt geen vervolg. De speelse stoelendans rond het verschoningsrecht en de bronbescherming van de journalist is teneinde. De Stem van 13 februari 1995 kopt wat feitelijker: "ADVOCAAT SNEEP STOPT ZAAK TEGEN EX-CLIËNT". In het daarbij horende artikel maakt mr. Sneep eveneens melding van het feit dat "hij afziet van alle gedurende meer dan een jaar luidkeels aangekondigde bedreigende stappen" Als reden geeft hij aan: "het lijkt mij voor alle betrokkenen van belang dat er rust komt in bovengenoemde zaak".

Tegenover de effecten die mr. Sneep met deze berichtgeving hoopt te bereiken staan de feiten: Feit is dat meester Sneep alle onrust in de wereld heeft geholpen. Niet "wij" maar hij heeft Terharte, andere mensen en de krant zomaar in het wilde weg en in het openbaar beschuldigd en bedreigd met een kort geding, een civiele procedure en een geldvordering van � 50.000. Hij heeft excessief gedeclareerd. Hij heeft Terharte in het openbaar en tegenover derden beledigd. Hij heeft - dwars tegen alle feiten en redelijkheid in - een voorlopig getuigenverhoor ingezet, de rechter misleid en dus misbruik gemaakt van een procesrecht, dat voor belangrijker zaken gebruikt had kunnen worden. Kortom meester Sneep heeft wind en onrust gezaaid en de storm geoogst waar hijzelf om gevraagd heeft.

De Stem van 2 maart 1995 neemt de plannen van Advocadur in haar krant op. Advocadur is van plan om het getuigenverhoor voort te zetten en ook om nieuwe klachten tegen mr. Sneep te formuleren. Tevens wil de stichting de rechter inschakelen en vragen om in goede justitie vonnis te wijzen met betrekking tot het letsel dat mr. Sneep Terharte en zijn gezin aangedaan heeft en welke vergoeding daar bij hoort. Tevens wordt vermeld dat de stichting Advocadur een standpunt wil horen van de vereniging van Letselschade-advocaten (de LSA) over het letsel dat de letselschadespecialist Sneep berokkend heeft. Deze vereniging zegt de kwaliteit van de letselschade-advocaat te bewaken en voor deskundigheid en kwaliteit van haar leden in te staan. Sneep en andere advocaten verwijzen voor wat hun kwaliteit betreft om de haverklap naar voornoemde LSA. In de pers maakt de LSA met enige regelmaat gewag van de door haar bewaakte kwaliteit van haar leden.

Het bestuur van deze vereniging van peperdure letselschadespecialisten blijkt echter niet in staat om een mening te formuleren over het letsel dat Sneep Terharte heeft aangedaan. Er ontstaat een correspondentie waaruit slechts blijkt dat de LSA in de media weliswaar hoog opgeeft van de door haar gewaarborgde kwaliteit van de bij haar vereniging aangesloten letselschade-advocaten, maar het af laat weten wanneer zij geconfronteerd wordt met een lid dat over de schreef gaat.

Ook richt de stichting zich per aangetekende brief tot de stichting De Ombudsman te Hilversum, een stichting die bijvoorbeeld bij het TV-programma "Ook dat nog" bij herhaling in beeld komt om haar gezaghebbende mening over een klacht van een burger over het volk te verspreiden. De heer Sneep is namelijk lid van de door de stichting De Ombudsman ongerichte werkgroep "medici/juristen", een werkgroep die zegt zich in te zetten voor de positie van slachtoffers van medische letselschade. De stichting De Ombudsman wordt op de hoogte gesteld van het doen en nalaten van de heer Sneep en verzocht om maatregelen te nemen. Tevens wordt de stichting De Ombudsman verzocht om een werkgroep juridisch letsel op te richten, waarin de stichting gaarne zitting neemt. De brief en de herhalingsbrieven worden niet beantwoord.


    JANUARI/FEBRUARI/MAART/ 1995:

    POGINGEN OM DE LETSELSCHADEADVOCAAT SNEEP TOT VERGOEDING
    VAN HET DOOR HEM VEROORZAAKT LETSEL TE BEWEGEN.

Vanaf januari 1995 wendt de stichting zich namens Terharte in vele brieven tot meester Sneep, telkens met het verzoek om uitgaande van zijn kunde en kennis als letselschadespecialist, in het licht van de veroordeling van de Raad van Discipline tot een finale kwijting met Terharte te komen. Terharte wil er een punt achter zetten. Hij is het klagen over en ageren tegen Sneep beu. Als schadebedrag wordt het bedrag van � 50.000,- genoemd dat Sneep van Terharte wilde vorderen. In een brief d.d. 27 februari 1995 meldt de stichting mr. Sneep welke acties zij zal uitvoeren wanneer hij niet bereid om met Terharte tot een regeling te komen. Een van die acties is de publicatie van dit verhaal. De letselschade-advocaat wil van geen letsel weten. Hij wil niet met de stichting noch met Terharte praten, wel met diens advocaat, mr. Kulstee. Die wil echter niet.


    MAART 1995
    EINDE VAN DE BELANGENBEHARTIGING VAN MR. KULSTEE.

    DE NIEUWE ADVOCAAT MR. H. ZWENKEN

Maart 1995 komt er definitief en eind aan de relatie tussen de advocaat Kulstee en Terharte. Mr. Kulstee is en blijft niet te bereiken. Hij komt er niet aan toe om of vergeet nog steeds essentiële juridische gegevens in het geding te brengen, waarvoor Terharte zijn benen uit zijn lijf heeft gelopen om ze in handen te krijgen. Mr. Kulstee geeft - zoals uit heel het dossier blijkt - geen antwoorden op menselijke noch op juridische vragen. De druk op Terharte om bij mr. Kulstee weg te gaan, neemt toe.

Bij toeval komt de stichting in contact met een andere advocaat, mr. H. Zwenke, van het advocatenkantoor De Kul en Zwijger uit Oss, die zich ontvankelijk lijkt te tonen voor de problemen van Terharte en al die andere mensen, die zich in toenemende mate tot de stichting wenden. Hij praat niet onmiddellijk over geld maar luistert. De vrees van Terharte dat de bestudering van het dossier en zijn optreden net als bij Kulstee en Sneep een vermogen gaan kosten, neemt hij weg. Hij geeft vertrouwen, straalt rust uit en doet gewoon normaal. Dat geeft Terharte de moed om eindelijk de banden met Kulstee te verbreken. Hij verandert -zoals zoveel mensen- van advocaat, in de hoop dat die doet wat zijn voorganger nalaat.

Terharte:

    Na de episode Kulstee en Sneep is er van mijn vertrouwen in advocaten nog maar bitter weinig over. In het eerste gesprek met mr. Zwenken zeg ik hem wel 5 keer: "Mr. Zwenken als u geen tijd heeft en het gebrek daaraan in rekening wilt brengen moet u het nu zeggen. Die ellende met Kulstee en Sneep, die wil ik niet meer". Mr. Zwenken kijkt mij en mijn vrienden van Advocadur lachend aan en zegt dat ik me geen zorgen hoef te maken. Ik geloof hem op zijn woord en hoop er het beste van. Ik verbreek de band met Kulstee en stap nu in Nijmegen uit de trein in het besef dat mijn advocaat mij steeds meer tegemoet komt en ik in ieder geval een retourtje Nijmegen/Maastricht verdiend heb.

Een van de eerste acties van mr. Zwenken is het schrijven van een brief aan Sneep, waarin hij hem, net als de stichting al eerder deed, voorstelt om met Terharte tot een minnelijke regeling te komen. Dit leidt tot een correspondentie waarin Sneep bij herhaling bewijzen levert voor het feit dat hij, de letselschade-advocaat, zich niet kan voorstellen hoeveel letsel hij zelf kan berokkenen.


    27 APRIL 1995
    VOORLOPIG GETUIGENVERHOOR AAN DE ZIJDE VAN TERHARTE:

    VIERDE BEDRIJF:
    DE CONTRA-ENQUÊTE

Hierboven is met feiten en argumenten aangegeven tot wat voor een poppenkast het voorlopig getuigenverhoor van meester Sneep leidde. Het verzoek van Terharte aan de rechtbank om het voorlopige getuigenverhoor door te laten gaan wordt gehonoreerd. Terharte is er op gebrand om bij de contra-enquête duidelijkheid te verschaffen en die duidelijkheid liefst in de openbaarheid te laten spreken. Dat heeft Terharte mr. Sneep en de pers laten weten en ook tegenover de rechter, mevr. meester Van der Voel heeft hij daar geen geheim van gemaakt.

De contra-enquête blijkt grondig voorbereid. Ter verduidelijking en ter vergemakkelijking van het vinden van het recht en de waarheid heeft de stichting een inleiding op de vragen geschreven, die bij de contra-enquête gesteld zullen worden. Ter herinnering, het is mevr. mr. Van der Voel, die in haar vonnis rechts- en waarheidsvinding laat prevaleren boven het verschoningsrecht van de journalist. Die rechts- en waarheidsvinding dient derhalve ook voor de contra-enquête te gelden.

Om de stellingen van mr. Sneep zo goed mogelijk tegen te kunnen spreken en heel de poppenkast te ontmaskeren zijn ten behoeve van de rechter-commissaris alle verduidelijkende verklaringen, gegevens en bewijzen netjes van vraag tot vraag geordend. Brieven van de Volkskrant, het NRC, het A.D., het Gelders Dagblad, De Stem en het B.N. waaruit blijkt dat Terharte geen contact met hen heeft opgenomen, uitspraken van oud-cliënten van mr. Sneep, kortom de stichting heeft een vracht aan tegenbewijs verzameld en die vóór de zitting aan de rechter-commissaris doen toekomen.

Mr. Sneep wilde een getuigenverhoor om feiten te leren kennen. Met die feiten willen Advocadur en Terharte hem en de rechter met behulp van de stichting om de oren slaan. In de contra-enquête dienen alle beschuldigingen van mr. Sneep om zeep geholpen te worden en de waarheid aan de oppervlakte te komen. Om kosten te sparen beperkt Terharte zich tot één mondelinge getuige, mevr. Dirven uit de omgeving van Breda.

Voor mevr. Dirven zijn net als de heer Sneep voor Joop Hoek en voor Terharte een aantal vragen (13) opgesteld. Voor meester Sneep zijn 21 vragen geformuleerd. Genoemde inleiding, verklaringen, informatie en vragen zijn gebundeld en ongeveer 10 keer gekopieerd. Die gebundelde informatie is bestemd voor wie daar behoefte aan heeft. De contra-enquête biedt Terharte - als gezegd - de uitgelezen bij wet gegeven mogelijkheid om tegenbewijs te leveren met betrekking tot de gronden en de beschuldigingen die mr. Sneep aan zijn verzoek tot het houden van een getuigenverhoor ten grondslag heeft gelegd.

Het ter zitting behandelde dient namelijk in een officieel gerechtelijk stuk vastgelegd te worden. Terharte heeft dus de mogelijkheid om officieel vast te laten leggen dat mr. Sneep hem ten onrechte in het getuigenverhoor betrokken heeft. Daarom zijn er kosten noch moeite gespaard om de rechter-commissaris te helpen zich zo goed mogelijk van haar taak te kwijten en de griffier het opmaken van het Proces-verbaal van hetgeen ter zitting behandeld zal gaan worden, te vergemakkelijken. Wanneer de waarheid in de contra-enquête aan de oppervlakte komt, kan dat Terharte's civiele en tuchtrechtelijke rechtspositie jegens Sneep alleen maar versterken.

Om te kunnen oordelen over de feiten die zich bij de contra-enquête voor gaan doen, dienen die feiten zo duidelijk en volledig mogelijk weergegeven te worden. De zitting begint om 9.30 uur. Plaats van handeling is weer de rechtbank te Breda. De groene Jaguar van mr. Sneep staat al op de parkeerplaats. De hal van de rechtbank lijkt op een grote wachtkamer. Er zijn - geheel uit eigen beweging - twee journalisten gekomen, een van De Stem en een van het Algemeen Dagblad.

Om 9.30 uur wordt eenieder naar een raadkamer gedirigeerd waar de contra-enquête plaats zal vinden. Meester Sneep bevindt zich weer aan de rechterzijde. Hij treedt nu niet op als advocaat maar als getuige. Hij draagt dus toga noch bef. Haast automatisch verdwijnen er blikken onder de tafel. Mr. Sneep heeft zijn schoenen aan en keurig onder de tafel geposteerd.

De rechter komt binnen samen met de griffier. De griffier is dezelfde, maar de rechter is een geheel andere, een meester van het vrouwelijke geslacht van hooguit een jaar of 35. Ze maakt in houding en optreden een opgewonden indruk. Op haar wangen kleurt een blos. De vraag is waarom niet de vorige rechter-commissaris mr. Van der Voel, die immers al geïnformeerd is, de contra-enquête voorzit en waarom - wanneer zij verhinderd mocht zijn - de contra-enquête niet is uitgesteld. Een verklaring wordt niet medegedeeld.

Terharte wordt verzocht links voor de tafel plaats te nemen. Terharte's vriend/lid van de stichting wil weer naast hem gaan zitten om hem zoveel mogelijk van dienst te zijn met het verdelen van de stukken die gemaakt zijn, het aanwijzen van de vragen, met wat in zijn oren fluisteren of met wat dan ook. De rechter, een zekere mr. T.E. Jong staat dat in tegenstelling tot haar voorgangster mr. Van der Voel niet toe. Voor die weigering wordt geen verklaring gegeven. De namen van de aanwezigen worden niet opgenomen en komen dus ook niet voor in het Proces-verbaal van de zitting. Bij het begin van de zitting wordt meester Sneep een glas water aangeboden. Aan Terharte niet. Even later meldt mr. Jong zich zo maar zonder enige reden of aanleiding op hoge toon met de vraag of Terharte ook een glas water wil. De vraag klinkt niet hartelijk noch welgemeend en hangt onheilspellend in de lucht.

Bij Terharte is de vraag van de rechter-commissaris klaarblijkelijk niet doorgedrongen. Hij zit namelijk verwoed in de stapel papieren voor zich op de tafel te bladeren, een taak die eigenlijk voor zijn vriend bedoeld was. Mr. Jong heeft immers verboden dat Terharte wordt bijgestaan. Als de vraag uiteindelijk tot hem doordringt, antwoordt Terharte dat hij ook wel een glas water wil. Dan zegt meester Jong tegen alle feiten en omstandigheden in, vinnig en onheilspellend: "U heeft hier precies dezelfde rechten als mijnheer Sneep en op deze zitting worden partijen volkomen gelijkwaardig behandeld". Omdat partijen op alle zittingen gelijkwaardig behandeld dienen te worden is er voor de vreemde inleiding van de rechter-commissaris geen verklaring te geven. Alleen meester Jong kan die verklaring geven.

Vervolgens begint de zitting met twee glazen water op tafel, die de gelijkwaardigheid van partijen moeten symboliseren. Al gauw blijkt echter -zo klaar als water- dat er met twee maten gemeten wordt. Zodra Terharte volgens het door de stichting Advocadur gebundelde draaiboek een vraag begint in te leiden wordt hij vrijwel onmiddellijk onderbroken door meester Jong, die van meet af aan haar onbehagen en haar bevooroordeeldheid niet onder stoelen of banken steekt. Mr. Jong geeft Terharte te verstaan dat "op deze zittingen naar feiten wordt gevraagd en niet naar meningen. Meningen komen in een eventuele civiele procedure aan de orde", zegt ze op een toon die ingestudeerd en voorbereid klinkt en geen tegenspraak duldt.

De heer Sneep krijgt bij zijn vragen in het eerste getuigenverhoor alle gelegenheid om zijn vragen in te leiden en te verduidelijken. Urenlang heeft Sneep zijn vragen ongestoord kunnen inleiden, vragen kunnen stellen en zijn mening kunnen geven. Daarom duurde het eerste getuigenverhoor van 9.30 uur tot 15.00 uur. Van dat feit waren verschillende mensen getuige. Het proces-verbaal van de eerste zitting onder leiding van de rechter-commissaris mr. Van der Voel spreekt dezelfde taal. Bij de contra-enquête krijgt Terharte niet één keer de kans een vraag in te leiden of van achtergrondinformatie te voorzien. Dat blijkt telkenmale nodig omdat de rechter-commissaris er blijk van geeft de vraag niet te begrijpen en zich de informatie die haar werd toegestuurd niet eigen gemaakt te hebben.

Als Terharte aan Sneep bijvoorbeeld vraagt wat zijn bronnen zijn voor zijn ook in het verzoekschrift tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor genoemde beschuldigingen van laster- en publiciteitscampagne, is het nodig dat hij in een inleidinkje de desbetreffende kranten noemt en verduidelijkende feiten en achtergronden aangeeft. Die kans krijgt hij niet één keer. Mr. Sneep wordt daarentegen wel volop in de gelegenheid gesteld om zijn antwoord toe te lichten en zijn mening te berde te brengen. Een feitelijk antwoord zou hebben moeten luiden: ja, nee, of ik weet het niet. Het proces-verbaal van de zitting bewijst dat Sneep alle gelegenheid heeft gekregen om zijn antwoorden toe te lichten.

Sneeps argumenten voor het houden van het getuigenverhoor waren -naar hij zei en schreef- "gericht op het achterhalen van feiten om daarmee het bewijs te leveren dat Terharte hem geschaad zou hebben met de hierboven genoemde laster en publiciteitscampagne". In de contra-enquête wil Terharte het bewijs leveren dat de lasteraar en degene die misbruik maakt van de journalistiek en van het voorlopig getuigenverhoor mr. Sneep zelf is. Daarop zijn alle vragen gericht. Een van de vragen luidt bijvoorbeeld: "Vindt u dat een man die u als verward, als beroepsklager, als hyena en als chicaneur kwalificeert, een serieuze getuige is?"

De vragen aan mr. Sneep die bedoeld waren om de rechter duidelijk te maken wat zijn precieze redenen zijn voor het feit dat hij ineens met het getuigenverhoor wil stoppen, komt door het doen en laten van de rechter-commissaris niet aan de orde. Vele andere vragen van Terharte is hetzelfde lot beschoren. Dat ligt aan de rechter-commissaris, die op elke slak zout legt, keer op keer bewijzen levert voor haar vooringenomenheid en er op geen enkele wijze aan bijdraagt om een atmosfeer te scheppen waarin de waarheid en het recht boven water hadden kunnen komen.

Juist daarom kan mr. Sneep bij dit getuigenverhoor al een begin maken om zich vrij te pleiten door van alles en nog wat te berde te brengen en dat uitgebreid in het beëdigde Proces-verbaal op te laten nemen. Bij de getuige mevrouw Dirven gebeurt in wezen precies hetzelfde. De waarheid over doen en laten van Sneep blijkt in vraag en antwoord niet toegelicht te mogen worden. Die waarheid blijkt niet vol in het licht te mogen komen. De waarheid en het Recht blijken steeds meer toegedekt te worden en verstrikt te raken in een kluwen, waarin de draden niet meer te onderscheiden zijn. De onrechtvaardigheid drukt aan alle kanten.

Terharte probeert voor zijn recht op te komen. Zijn irritatie groeit zienderogen en vindt een weg in zijn woorden en zijn gebaren. De onvrede en de tegenspraak die de rechter-commissaris zelf heeft opgeroepen, worden vervolgens tegen hem gebruikt. Terharte verzet zich. Hij slaagt er -te oordelen naar de reacties van de rechter-commissaris kennelijk in de juiste woorden voor zijn verzet te vinden. Maar zijn woorden, hoe redelijk die ook zijn, worden hem ontnomen. Hij staat er alleen voor. Niemand van de aanwezigen mag hem immers van meester Jong terzijde staan.

De rechter-commissaris speelt het zelfs klaar om Terharte toe te bijten om "in een volgende zitting een advocaat mee te brengen, omdat hij een vak beoefent, waarin hij niet geschoold is". Daarbij ziet zij volledig over haar meisjeshoofd dat deze contra-enquête het bij wet gegeven doel had om aan de hand van een aantal vragen de integriteit van de advocaat Sneep met betrekking tot het door hem verzochte getuigenverhoor vast te stellen. Ook is het klaarblijkelijk niet tot haar doorgedrongen dat Terharte al twee keer blijk heeft gegeven van de vakbekwaamheid die nodig is om een advocaat tot de orde te roepen. Mr. Sneep's declaraties zijn immers door de Raad van Toezicht met duizenden guldens gekort en de Raad van Discipline heeft mr. Sneep tweemaal berispt. Aan zowel het een als het ander is geen advocaat te pas gekomen.

De derde keer kan Terharte die bekwaamheid niet inzetten. Dat komt niet door Terharte maar door toedoen en nalaten van een rechter die niet boven de partijen staat, een rechter die niet is opgewassen tegen de door haarzelf veroorzaakte druk, een rechter die niet met tegenspraak kan omgaan, een rechter die haar emoties niet onder de duim heeft, een rechter die er gedurende bijna twee uur blijk van geeft over onvoldoende kennis met betrekking tot de affaire Sneep te beschikken, een rechter die niet tot de orde te roepen is, een rechter die te jong en te onervaren is om een door meester Sneep gecompliceerd gemaakte zaak te kunnen begrijpen en op waarde te kunnen beoordelen.

Om 11.30 uur maakt zij -duidelijk aangeslagen- een eind aan de contra-enquête. Mr. Sneep krijgt 6 uren toegemeten voor zijn getuigenverhoor, dat wanneer hij gewild had zelfs nog een vervolg gekregen zou hebben. Terharte moet het voor de contra-enquête doen met 2 uur, waarvan de meeste tijd verloren is gegaan aan de emoties en de onmacht van de rechter-commissaris. De Stem van 29 april 1995 kopt boven een bericht over de zitting de letterlijke woorden van meester Jong: "U maakt er een circus van, doet u dat soms voor de pers". Ook deze uitspraak is, zeker in het licht van het in een brief vastgelegde feit dat de stichting de pers niet uitgenodigd heeft, illustratief voor het subjectieve handelen van de rechter. In het artikel wordt de repliek van Terharte afgedrukt: "U kapt alles van mij af. En aan dat circus draagt u dus in belangrijke mate bij. Mijn vragen verdienen een toelichting, anders begrijpt u er niets van".

Het A.D. van 1 juni 1995 schrijft in een paginagroot artikel over onder andere de stichting Advocadur: "Terharte slaagde erin de rechter-commissaris meester Jong in Breda zo kwaad te krijgen dat zij driftig met de vlakke hand op de tafel sloeg, etc.". Terharte's reactie: "Als je lastig bent en je niet aan de geldende (ere)codes houdt, dan gaat men om zich heen meppen. Wij laten ons echter niet uit het veld slaan".

Twaalf volwassen mensen, die net als de rechter tot oordelen in staat zijn, waren getuige van deze o.i. rechtsonwaardige contra-enquête: Een dierenarts, een drs. Linguïstiek, een drs. in de Spaanse taal en letterkunde, een geslaagd zakenman, 2 huisvrouwen, een technisch tekenaar, twee journalisten, de griffier en de rechter-commissaris zelve. 12 personen waren er dus getuige van dat er bij de contra-enquête volgend op het door mr. Sneep in gang gezette getuigenverhoor geen waarheid noch recht gevonden kon worden en tekenen hieronder voor de juistheid van bovengenoemde uitspraken. Al deze mensen bevestigen de hierboven aangegeven feiten en zijn zeker bereid daar getuigenis van af te leggen. Onzeker is of de rechter-commissaris bereid is om naar eer en geweten getuigenis af te leggen van haar fouten en die van Vrouwe Justitia die de rechtbank tot een schiettent degradeerden. Het zal wel niet. Maar ze mag het wat de stichting betreft altijd even laten weten.

Die feiten samenvattend en ze in onderlinge samenhang en verband overziende - zoals rechters dat plegen uit te drukken - is er geen andere conclusie dan dat meester Sneep tweemaal misbruik heeft gemaakt van procesrecht, dat wil zeggen misbruik van de diensten van de rechter-commissaris, de griffier, de zittingzaal, de centrale verwarming, kortom van belastinggeld. Het getuigenverhoor misbruikte hij met de kennelijke opzet om door intimidatie zijn kostbaar publicitair imago te behouden en de contra-enquête werd misbruikt om Terharte af te houden van de bewijzen voor dat misbruik en om zich alvast vrij te pleiten voor een eventuele vordering van Terharte. In beide gevallen werd hem daarbij niets in de weg gelegd door de optredende rechters, die geen van beiden het misbruik doorzagen.

    VAN MEI TOT OKTOBER 1995:
    EEN APPEL OP DE PRESIDENT VAN DE RECHTBANK TE BREDA:
    MR. J.P. STALOS

Al ruim voor de contra-enquête in het voorlopig getuigenverhoor is mr. Stalos volledig door Terharte op de hoogte gesteld van alle achtergronden. Na de contra-enquête stelt de stichting Advocadur mr. Stalos in kennis van de gang van zaken bij genoemde enquête. Ook mr. Jong wordt geïnformeerd. Zij verwijst hem echter naar de president van de rechtbank, mr. Stalos. Meester P. Stalos wordt op het feit gewezen dat Terharte door toedoen en nalaten van mr. Jong niet toegekomen is aan het hem in de wet gesteld toekomende tegenbewijs.

Zoals alle hoeders van het recht tegen wie de stichting zich kritisch opstelt, reageert mr. Stalos met de ontvankelijkheidsvraag. "De stichting is geen belanghebbende, haar komt niet het Recht toe om voor Terharte op te treden". Deze zin komt in het groeiende bestand van Advocadur tientallen keren voor.

In een brief d.d. 1 juni 1995 schrijft mr. Stalos: "Overigens is de dwingende toon, waarop u aan de rechter (meester Jong) informatie vraagt, misplaatst. Ik geef u in overweging om u in voorkomende gevallen te laten adviseren door een jurist buiten de rechtbank, etc.". Ook meester Stalos verschaft de stichting daarmee het zoveelste bewijs dat de hoeders van ons recht kritiek en problemen graag onder elkaar regelen, naar alle waarschijnlijkheid geleid door de ervaring dat advocaten geen hoge tonen tegen rechters aanslaan.


    23 JUNI 1995:
    GESPREK MET STALOS, PRESIDENT VAN DE RECHTBANK TE BREDA

Via een uitgebreide correspondentie komt het uiteindelijk op 23 juni 1995 om 10.30 uur tot een gesprek met de President van de Rechtbank, mr. Stalos. Bij voornoemd gesprek wordt Terharte - conform het schriftelijk advies van de president - door een advocaat bijgestaan. Het is mr. Zwenken, de advocaat die voor de stichting en voor Terharte optreedt. Over de betaling van diens rekening heeft de president geen adviezen verstrekt.

In het gesprek, waarbij ook de secretaris van de President, een lid van de stichting en de al eerder genoemde sympathisant en dierenarts uit Made aanwezig zijn, wordt uitgebreid gesproken over de contra-enquête. De opmerkelijk bedenkelijke rol, die van meester T.E. Jong daarbij heeft gespeeld, wordt uitgebreid toegelicht. Uit een brief blijkt dat Advocadur erop aan heeft gedrongen dat óók mr. Jong bij het gesprek aanwezig zou dienen te zijn. Maar de president "wil eerst alleen met Terharte en diens advocaat praten". Daarmee laat hij de kans op informatie die uit de confrontatie Terharte/getuigen van de contra-enquête en mr. Jong had kunnen komen vooralsnog voorbijgaan.

De president vraagt tijdens het gesprek mr. Zwenken met opvallend veel nadruk waar en hoelang hij advocaat is. In zijn woorden lijkt de vraag door te klinken of mr. Zwenken wellicht interesse heeft in een functie als rechter bij de rechtbank. Wat opvalt is dat mr. Zwenken -wellicht door de belangstellende vragen van de president- zoveel moeite heeft om duidelijk naar voren te brengen wat Terharte wil, dat Terharte doodgewoon zegt dat hij wil dat de president tegen mr. Jong optreedt en een nieuwe contra-enquête gelast.

Alvorens zijn standpunt te bepalen wil de president echter eerst met mr. Jong spreken. De stichting stelt voor dat zij - om de waarheid zo snel mogelijk kort te kunnen sluiten - bij dat gesprek aanwezig dient te zijn. Per slot van rekening is mr. Jong naast de griffier, Terharte en de zijnen, de enige getuige. Het voorstel wordt afgewezen. Het lijkt mr. Stalos "beter wanneer hij eerst alleen met mr. Jong spreekt". "U hoort nog van mij", zegt mr. Stalos.

Tot oktober 1995 hoort Terharte niets. Eind oktober 1995 richt hij zich per brief tot mr. Stalos en vraagt hem hoe het gesprek met mr. Jong is afgelopen en of hij al een standpunt heeft ingenomen. Per brief van 9 november 1995 reageert mr. Stalos als volgt: "Voor de goede orde stel ik er wel prijs op nog te vermelden dat door mij geen toezegging is gedaan met name niet om inlichtingen te verstrekken na mijn gesprek met mr. Jong". Dat is niet alleen een volkomen onlogische vaststelling maar op grond van de feiten, die door drie man werden vastgesteld een onjuiste constatering, een leugen, of milder uitgedrukt een noodleugen, geboren uit het onvermogen om een collega op de vingers te tikken. "De jurist van buiten de rechtbank" mr. Zwenken treedt niet op tegen deze noodleugen. Verder schrijft meester Stalos: "Voor wat betreft de inmiddels door Terharte tegen mr. Sneep bij deze rechtbank aanhangig gemaakte procedure, merk ik op dat mijn presidiale bevoegdheden niet zover reiken, dat ik, zo daar overigens al aanleiding voor mocht bestaan, invloed daarop kan uitoefenen".

De stelling van Terharte, geschreven en in het gesprek met de president verwoord was en is dat de contra-enquête niet conform het in de wet gestelde verlopen is en dat mr. Sneep daaruit voordeel heeft getrokken en zal trekken. Alle halve waarheden en leugens zijn keurig door de griffier geprotocolleerd en worden door mr. Sneep later inderdaad in de schadevergoedingsprocedure die Terharte tegen mr. Sneep gaat aanspannen in het geding gebracht. Tegen deze feitelijke stelling heeft meester Stalos èn niet in al zijn brieven èn niet in het gesprek met de stichting valide argumenten ingebracht. De vraag of op grond van de feiten de President niet zou moeten ingrijpen en Terharte een nieuwe contra-enquête toe zou moeten staan heeft meester Stalos tot nu niet beantwoord. Wel heeft hij die vraag verlegd naar de door Terharte tegen mr. Sneep aanhangig gemaakte procedure om vervolgens tot de hem welgevallige conclusie te komen dat zijn "presidiale bevoegdheden niet zo ver reiken om daar invloed op uit te oefenen". Dat was de vraag echter niet.

Op die wijze wekt de president - zoals meerdere hoeders van ons Recht - bij zichzelf de indruk dat hij niets kan doen. Dat is natuurlijk slechts schijn omdat een president van een rechtbank alle bevoegdheden heeft om op grond van de feiten conform art. 14 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie op te treden. Dat artikel zegt: "De presidenten zijn bevoegd, ambtshalve of op de vordering van het O.M. aan de leden van hun college die de waardigheid van hun ambt, hun ambtsbezigheden of ambtsplichten verwaarlozen, of die zich schuldig maken aan overtredingen in art. 11, eerste lid onder d bedoeld, na hen in de gelegenheid te hebben gesteld om te worden gehoord, de nodige waarschuwing te doen". Maar deze president "doet niet de nodige waarschuwing". Zijn er wel presidenten die de nodige waarschuwingen doen?

Art. 14 a van dezelfde wet zegt: "Degene die een klacht heeft over de wijze waarop een ambtenaar van een rechterlijk college zich jegens hem heeft gedragen, kan de Procureur-generaal bij de Hoge Raad verzoeken een vordering in te stellen bij de Hoge Raad tot het doen van een onderzoek naar die gedraging". Mr. Stalos heeft geen klacht ingediend. Uit gegevens van de stichting WORM (Wetenschappelijk Onderzoek Rechterlijke Macht) blijkt dat de Procureur-generaal Ten Kate van de 317 klachten over handelingen van rechters, die in de periode 1991 - 1994 werden ingediend in geen enkel geval een verzoek tot het instellen van een vordering tot onderzoek bij de Hoge Raad heeft ingesteld. Op grond van die gegevens en wegens overstelpende drukte heeft de stichting van een klacht afgezien.

Art. 192 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering: "Indien bewijs door getuigen bij de wet is toegelaten, beveelt de rechter een getuigenverhoor, zo vaak een der partijen (Terharte) het verzoekt en de door haar te bewijzen aangeboden feiten betwist zijn (door Sneep) en tot de beslissing der zaak (misbruik van procesrecht, etc.) kunnen leiden". Mr. Stalos doet beleefd en formeel, maar voor Terharte doet hij niets. Er is alleen maar kostbare tijd verspild.

De advocaat mr. Zwenken heeft niets tegen de zinloze tijdverspilling bij mr. Stalos ingebracht, waarschijnlijk omdat hij het te druk heeft en omdat het voor advocaten een kopzorg is om tegen een president van een rechtbank in het geweer te komen en op de zere plek te schieten. Bij brief d.d. 16 november 1995 deelt Terharte mr. Stalos mede: "Samen met de stichting Advocadur ben ik benieuwd naar het oordeel van de rechter met betrekking tot de rekening van Sneep en beschouwen de aangelegenheid vooralsnog als gesloten". De feiten dwingen om in dit verhaal de aangelegenheid alsnog te openen.

    23 JUNI 1995:
    IN GEVECHT MET HET TUCHTRECHT

    VIJFDE BEDRIJF:
    14 NIEUWE KLACHTEN TEGEN HET DOEN EN NALATEN VAN MEESTER SNEEP.

De Raad van Discipline is aan vele klachten van Terharte voorbijgegaan en na indiening van de klachten in september '93 is mr. Sneep zich inmiddels aan nieuw klachtwaardig handelen te buiten gegaan. Alle reden voor de stichting om er achter zien te komen in hoeverre er voor iemand, die met recht en reden over een advocaat klaagt, mogelijkheden bij de Raad van Discipline liggen. De Raad is niet toegekomen aan een oordeel over de gestelde misleiding, niet aan het verbreken van duidelijke, zwart op wit gestelde beloftes, niet aan de schending van zijn geheimhoudingsplicht, niet aan een oordeel over het getuigenverhoor, niet aan Sneep's bedreigingen in en buiten rechte en met name niet aan een inhoudelijk oordeel over Sneep's juridische handelingen. Er worden 14 nieuwe klachten geformuleerd over het doen en laten van mr. Sneep. De klachten worden verduidelijkt aan de hand van nota bene 34 producties.

Inmiddels is Advocadur betrokken geraakt in vele klachten en leert zij in de praktijk van klacht tot klacht. Op 25 juni 1995 doet zij de klachten aan de deken toekomen. Na de dubbele berisping van mr. Sneep heeft de Raad van Discipline te Den Bosch kennelijk niet gerekend op een nieuwe klacht. Er volgt namelijk een even flauw, gezocht als formeel verweer dat gebaseerd wordt op de ongeloofwaardige stelling dat "de stichting niet de klagers is, derhalve geen belang bij de klacht heeft en -alweer- niet ontvankelijk is, daar Terharte de klager is". In brieven d.d. 11 juli '95, 18 september '95 en 26 september '95 schrijft de stichting in kapitale letters: WIJ ZIJN NIET DE KLAGERS. DE HEER TERHARTE IS DE KLAGER EN WIJ STAAN HEM EN ANDERE KLAGERS BIJ. DE DOOR ONS INGESTUURDE 14 KLACHTEN, INCLUSIEF ALLE PRODUCTIES ZIJN DUS DE KLACHTEN VAN TERHARTE EN DIENEN LOUTER EN ALLEEN ALS KLACHTEN VAN TERHARTE BESCHOUWD TE WORDEN.

Er komt geen reactie. De tijd gaat zoals gewoonlijk voorbij met wachten. De Raad weet kennelijk geen raad met klagers, die zich niet uit het veld laten slaan door formeel tromgeroffel en die vol weten te houden. De stichting heeft tijd, idealisme en geld van een paar trouwe sponsoren en daarom de gelegenheid om de vaak bloedstollende en groteske feiten te registreren die het tuchtrecht voor advocaten en klagers haar vanuit het arrondissement Den Bosch en uit heel het land aanreikt.


    3 AUGUSTUS 1995
    IN GEVECHT MET HET TUCHTRECHT
    KLACHTEN OVER HET DOEN EN NALATEN VAN DEKEN MR. VAN LUTTELDONCK

    EERSTE BEDRIJF
    INDIENING KLACHT

Op instigatie van en betaald door nota bene de Nederlandse Orde van Advocaten is er in 1995 een onderzoek uitgevoerd door de Universiteit van Utrecht, afdeling Rechtssociologie naar de behandeling van klachten over advocaten. Dit bepaald niet als representatief, geheel onafhankelijk en objectief te kwalificeren onderzoek komt desalniettemin tot uitermate negatieve conclusies over de behandeling van klachten. Aan genoemde conclusies kan de stichting er uit haar onderzoek van jaren nog een aantal toevoegen, die het negatieve beeld over de behandeling van klachten over advocaten slechts zullen bevestigen en zelfs versterken.

Klagers blijken over de behandeling van klachten over advocaten met recht uitermate ontevreden te zijn. Bij het onderzoek is om onnavolgbare redenen de rol van de dekens niet betrokken. Dat is vreemd en opmerkelijk omdat de dekens immers conform het in de Advocatenwet gestelde in wezen het fundament van de klacht dient te leggen. Op dat fundament steunt de verdere behandeling en het uiteindelijk oordeel over de klacht. Mr. Van Lutteldunck heeft in plaats van de klachten van Terharte van een solide fundament te voorzien, het door Terharte gelegde fundament ondergraven. Het doen en nalaten van mr. Van Lutteldunck blijkt uit dit verhaal en komt er samengevat op neer dat de deken mr. Van Lutteldunck geen of onvoldoende onderzoek heeft verricht (art. 46c lid 2 Advocatenwet), geen compromis heeft betracht tussen Sneep en Terharte (art. 46d, lid 1 Advocatenwet), de klachten onvolledig en niet onverwijld naar de Raad van Discipline verwezen heeft (art. 46e, lid 1 en 2 Advocatenwet), niet ambtshalve tegen mr. Sneep is opgetreden, onware mededelingen in de pers heeft gedaan over de juistheid van het declaratiegedrag van mr. Sneep ("er wordt absoluut niet teveel gedeclareerd, het gaat allemaal volgens het boekje") en zich grievend over Terharte heeft uitgelaten.

Alle reden dus om te klagen. Een klacht over de deken dient ingediend te worden bij een deken uit een ander arrondissement. Dat doet de stichting bij brief d.d. 3 augustus 1995 en wel bij de deken te Roermond. Zoals te doen gebruikelijk behandelt ook deze deken de klachten geheel schriftelijk en maakt zij niet gebruik van het schriftelijk aanbod van de stichting om haar mondeling nader te informeren. Zij beproeft geen compromis, ze onderzoekt de klachten waarschijnlijk niet of nauwelijks en maakt geen gebruik van de mogelijkheid om onderzoek door een lid van de Raad van Toezicht te laten uitvoeren. Er ontstaat slechts - zoals te doen gebruikelijk - een ontmoedigende briefwisseling tussen de deken, de klager en aangeklaagde, die vele maanden in beslag neemt.

    29 AUGUSTUS 1995
    IN GEVECHT MET HET CIVIELE RECHT
    VORDERING TER VERGOEDING VAN DE DOOR MR. SNEEP VEROORZAAKTE SCHADE

    EERSTE BEDRIJF:
    MEESTER SNEEP OP VERKORTE TERMIJN GEDAGVAARD DOOR TERHARTE BIJ DE RECHTBANK TE BREDA

De pogingen van Advocadur en de advocaat mr. Zwenken die voor Terharte en de stichting optreedt om meester Sneep te bewegen om in redelijkheid en in der minne genoegdoening aan Terharte te verschaffen, leiden - als gezegd - tot een opmerkelijke correspondentie van de kant van Sneep. Die correspondentie wordt bekwaam over de vakantie heen getild. In september neemt het eerloze gedraai van Sneep om de kern een vervolg. Meester Sneep laat zich niets gelegen liggen aan de beslissingen van de Raad van Discipline en gaat "blij" zoals hij zijn lijfblad B.N. in reactie op de beslissing van de Raad van Discipline mededeelde, door het leven.

Terharte gaat minder blij door het leven. Meer dan twee jaar na het indienen van zijn toegewezen klacht tegen het doen en nalaten van meester Sneep heeft hij slechts een klein beetje van zijn geld en zijn eer terug en bestaat er nog altijd niet een inhoudelijk oordeel over de kwaliteit van de werkzaamheden van mr. Sneep. Meester Sneep en een tot dat moment falend tuchtrecht dwingen Terharte dus om de strijd op te geven of om een juridische procedure te beginnen. Een juridische strijd tegen een advocaat is ongelijke strijd, die de meeste mensen niet volhouden. Terharte geeft volmondig toe dat hij zonder de hulp van de stichting de strijd nooit zou hebben volgehouden.

Sneep is een rechtsgeleerd persoon - althans die indruk wekt hij - die voor zichzelf kan optreden. Terharte moet gebruik maken van de diensten van een advocaat, die de zaken weer moet bestuderen en als het effe tegenzit herbestuderen, uitwerken, positioneren ... en betalen. Meester Sneep niet. In die rechtsongelijkheid heeft de wetgever niet voorzien. Terharte heeft echter geen andere keus. Daarom dagvaardt zijn advocaat mr. Zwenken mr. Sneep bij de rechtbank te Breda. Daarbij wordt uitgegaan van de redelijke verwachting dat de tuchtrechter zijn oordeel over de in juni '95 ingediende 14 klachten binnen afzienbare tijd bepaald zal hebben. Dat oordeel over al het doen en nalaten van mr. Sneep wil Terharte aan de civiele rechter voorleggen.

Iemand die in rechte wat van een ander vordert, dient zich tot de rechtbank in het arrondissement te wenden waarin die derde woonachtig is. Iedere dagvaarding leidt tot een rekening van een deurwaarder die een exploot moet uitbrengen. Wanneer -zoals in het geval van Terharte- de advocaat niet in het arrondissement van de rechtbank, waar geprocedeerd wordt, kantoor houdt, dient hij zoals men dat noemt "procureur te stellen". Een procureur is een advocaat, die het monopolie heeft om de post voor en van zijn confrater bij de rechtbank te bezorgen en op te halen en te oordelen naar zijn rekeningen een postbode, die - als gezegd - zo duur is dat hij in concurrentie met de PTT/Telecom onmiddellijk het loodje zou leggen.

Via een journalist van het dagblad De Stem en niet via zijn advocaat mr. Zwenken komt Terharte erachter dat de wet een mogelijkheid biedt om op verkorte termijn te procederen. Die mogelijkheid is gegeven met het al eerder genoemde art. 145 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dat zegt: "In spoedeisende zaken kan de rechter, op verzoek van de eiser bepalen dat geen gelegenheid zal worden gegeven tot het nemen van conclusies van repliek en dupliek". Daarmee wordt veel tijd gewonnen en geld bespaard. Uit ervaringen van de stichting Advocadur blijkt dat advocaten van de hierboven genoemde tijd- en geldbesparende mogelijkheid zo goed als geen gebruik maken en verzuimen om hun cliënt daarop te wijzen. Een simpel verzoek aan de rechtbank blijkt voldoende te zijn.

Zolang advocaten dergelijke verzoeken niet indienen, zijn en blijven er veel rechtzoekende mensen die tegen hun wil in geld en tijd verliezen, hoe hard ze het een en het andere ook nodig hebben. Bovenstaande vormt voor een advocaat en voor een rechtzoekend burger reden om gedragsregel 5 te lezen, te herlezen, te bestuderen, te herbestuderen, etc.: "het belang van de cliënt en niet enig ander belang is bepalend voor de wijze waarop de advocaat zijn zaken dient te behandelen". De dagvaarding, waarin het doen en nalaten van Sneep en de gevolgen ervan zijn verwoord, lijkt duidelijk en is voorzien van die brieven en documenten, die nodig zijn om de rechtbank naar behoren te informeren. Met name de 14 nieuwe klachten van Terharte tegen doen en nalaten van meester Sneep worden overgelegd. De tuchtrechter heeft nog niet over de op 23 juni 1995 ingediende klachten beslist.


    26 SEPTEMBER 1995
    IN GEVECHT MET HET CIVIELE RECHT
    VORDERING TER VERGOEDING VAN DE DOOR MR. SNEEP VEROORZAAKTE SCHADE

    TWEEDE BEDRIJF:
    CONCLUSIE VAN ANTWOORD VAN MEESTER SNEEP OP DE DAGVAARDING VAN TERHARTE

Meester Sneep beroept zich op de beslissingen van de Raad van Toezicht en Raad van Discipline, vindt dat de rechtbank slechts marginaal mag toetsen en stelt zich ook al weer op het standpunt dat Terharte niet ontvankelijk is. Voorzover Terharte dat wel zou zijn, ontkent Sneep alle door Terharte geformuleerde eisen. De eis tot vergoeding van de door de letselschade-advocaat veroorzaakte schade, wijst hij in alle toonaarden af.

Sneep heeft dus - in zijn ogen - zijn werk goed gedaan, niet teveel geld in rekening gebracht, Terharte niet in het openbaar beledigd en geen enkele schade veroorzaakt. Zijn conclusie is een aaneenschakeling van onjuiste of onjuist en onvolledig weergegeven feiten. Sneep speelt het ook in deze fase van de juridische strijd klaar - door het draaien met de feiten en de waarheid - om Terharte opnieuw te beledigen.

Enige citaten uit zijn pleidooi:

  • "Terharte weet in onmin te geraken met ieder die niet denkt en doet zoals hij denkt en doet".
  • "Terharte trekt publiekelijk ten strijde tegen eenieder, die niet zijn mening deelt". (Te oordelen naar de enorme hoeveelheid krantenartikelen waarin mr. Sneep in het openbaar ten strijde trekt tegen onwillige, in zijn ogen falende, medici en verzekeraars lijkt deze uitspraak een projectie van het zuiverste soort)
  • "Gezien de activiteiten van eiser (Terharte) in het verleden van vóór maart 1994 en de aard en mogelijkheden van eiser is het hoogst twijfelachtig dat eiser (Terharte) als zelfstandige in een bemiddelings/adviesbureau werkzaam zou kunnen zijn, enz, enz.".

In genoemde conclusie van antwoord gaat Sneep zich te buizen aan nog veel meer denigrerende, de waarheid vertekenende uitspraken, die - beoordeeld door een mens met een gemiddeld rechtsgevoel - een goed en zorgvuldig advocaat niet betamen. Deze nieuwe en andere klachten worden aan de al geformuleerde 14 toegevoegd, waardoor het aantal klachten tot 18 en de producties tot 38 oplopen.


    11 OKTOBER 1995
    IN GEVECHT MET HET TUCHTRECHT
    KLACHTEN OVER MR. VAN LUTTELDUNCK

    2E BEDRIJF:
    DE DEKEN UIT HET ARRONDISSEMENT ROERMOND STUURT DE KLACHTEN DOOR NAAR DE RAAD VAN DISCIPLINE TE DEN BOSCH.

11 Oktober '95 stuurt de deken te Roermond de op 3 augustus '95 ingediende klachten door naar de Raad van Discipline te Den Bosch. Alle klachten zijn met feiten, brieven, wetsartikelen geadstrueerd en komen samengevat neer op de volgende:

  1. De deken heeft geen of onvoldoende onderzoek verricht.
  2. De deken heeft geen gebruik gemaakt van de in art. 46d lid 1 en 2 van de Advocatenwet gegeven mogelijkheid van een minnelijke schikking.
  3. De deken heeft de klachten te laat naar de Raad van Discipline doorgestuurd.
  4. De deken heeft de klachten onvolledig doorgestuurd.
  5. De deken weigert conform het in de wet gestelde ambtshalve tegen mr. Sneep op te treden.
  6. De deken heeft zonder onderzoek in te stellen onjuiste mededelingen in de pers gedaan met betrekking tot de declaraties van mr. Sneep.
  7. De deken heeft zich in de pers op een voor Terharte uitermate grievende wijze uitgelaten.


      30 NOVEMBER 1995
      IN GEVECHT MET HET TUCHTRECHT
      KLACHTEN OVER DOEN EN NALATEN MR. KULSTEE

      EERSTE BEDRIJF:
      INDIENING KLACHTEN

Ook mr. Kulstee blijkt aan geen enkele regeling in der minne mee te willen werken. Net als mr. Sneep weet ook hij van de prins geen kwaad. De stichting is in de loop van vele jaren op vele fouten van advocaten gestuit, maar er nooit een tegengekomen die zijn fouten ruiterlijk en onomwonden toegaf, laat staan zijn best deed om die fouten goed te maken. Advocadur besluit dan ook om ook tegen het doen en vooral het nalaten van mr. Kulstee klachten te formuleren.

Pas in november 1995 komt zij daaraan toe. De klachten worden ingediend bij de deken uit het arrondissement Maastricht. Ze zijn duidelijk en to-the-point geformuleerd en voorzien van vele verwijzingen en verduidelijkingen. Uit de klachtformulering blijkt dat de stichting het klagen steeds beter afgaat en meer grip krijgt op de nood, die de klagers hebben. Men wordt zogezegd het klagen meester. De belangrijkste klachten zijn dat mr. Kulstee -zoals uit het verhaal duidelijk is geworden- onnodig in 4 zaken heeft gedagvaard en verzuimd heeft om een aantal brieven in het geding te brengen, die onder andere het beroep van de tegenpartij op rechtsverwerking hadden kunnen voorkomen. Rechtsverwerking betekent dat iemand in rechte een ander niet meer kan aanspreken, wanneer hij deze gedurende langere tijd niet of onvoldoende duidelijk heeft gemaakt dat hij zijn rechten op hem voorbehoudt en deze te zijner tijd zal uitoefenen.

In de al eerder genoemde brieven heeft Terharte aan de betrokken neurologen en aan de psycholoog geschreven dat "hij hen verantwoordelijk zal blijven houden voor alles wat zij in zijn leven hebben aangericht". Die brieven heeft mr. Kulstee - en mr. Sneep evenmin- niet overgelegd en daarom is in de zaak Dogeen het beroep op rechtsverwerking toegewezen door het Gerechtshof te Arnhem. Daardoor lijkt Terharte zijn vorderingsrecht op de neuroloog Dogeen, die voor hem de meeste schuld heeft, verloren te hebben. Ook de deken uit Maastricht behandelt de klachten geheel schriftelijk en maakt - net als zijn collegae/dekens - geen gebruik van het aanbod om zich mondeling nader te laten informeren. Er volgt zoals te doen gebruikelijk een correspondentie tussen de klager, de aangeklaagde en de deken, die maanden in beslag neemt. Ook deze deken onderzoekt de klachten niet anders dan op basis van de ingestuurde stukken, hij maakt geen gebruikt van de hulp van een lid van de Raad van Toezicht, hij praat niet met Terharte noch met een lid van Advocadur en hij beproeft geen compromis.

Geschonden rechtsgevoel, zinloos verloren geld, aantasting van je eer schreeuwen net als een onverdiende klap om je oren of een gemene trap tussen je benen om een snelle genoegdoening. Om dat te begrijpen is een greintje rechtsgevoel al voldoende. De behandeling van klachten door het tuchtrecht voor advocaten neemt - zoals blijkt - jaren in beslag. Dat getuigt niet van een hoogontwikkeld rechtsgevoel bij nota bene de mensen die verantwoordelijk zijn voor de behandeling van de klachten. Een behandeling van een klacht vergt talent, geduld, doorzettings- en incasseringsvermogen van de klager en duurt jaren en jaren. De meeste mensen die al de moed hebben opgevat om een klacht in te dienen worden dan ook ontmoedigd en kunnen meestal de moed niet meer opbrengen om hun klacht door te zetten.

    8 en 9 JANUARI 1996
    DESKUNDIGENONDERZOEK VAN TERHARTE DOOR PROF. JOLLES

Een van de volgende acties van de opvolger van Sneep, mr. Zwenken van advocatenkantoor De Kul en Zwijger is de vervulling van de belangrijkste wens van Terharte. Mr. Zwenken richt in de zaak tegen Morbide een door Terharte geschreven met redenen onderbouwd verzoek aan de rechtbank te Breda om met betrekking tot de vordering van Terharte een deskundigenonderzoek te gelasten. De rechtbank ziet ondanks de verwoede tegenwerpingen van mr. R. Elzas, de advocaat van de neuroloog Morbide de redelijkheid van dit verzoek in en gelast prof. Jolles van de Rijksuniversiteit van Maastricht om dit onderzoek te doen en formuleert een aantal door prof. Jolles te beantwoorden vragen.

Daarmee wordt ook het standpunt van de heer Sneep, dat leidde tot een lange en dure discussie à � 6,35 per minuut (excl. BTW) met Terharte gelogenstraft. In januari 1996 wordt Terharte twee dagen lang onderzocht, getest, ondervraagd teneinde de door de rechtbank te Breda gestelde vragen over de erkenning die Terharte wil te beantwoorden. Na twee advocaten, handenvol weggegooid geld en bijna vijf jaar na de dagvaarding wordt Terharte's alleszins redelijke talloze malen uitgesproken en opgeschreven wens om een deskundigenonderzoek eindelijk door een advocaat gehoord. De stichting meldt dat vele advocaten niet luisteren en dat het ongehoord is dat er niet geluisterd wordt.

    23 JANUARI 1996
    KRANT EN IMAGO
    DE ENE KRANT: DAGBLAD DE STEM

Van onze rechtbankverslaggever "Gevecht tussen Sneep en ex-cliënt nadert einde". Terharte eist van zijn voormalig raadsman eerherstel en schadevergoeding. Mr. Sneep oordeelde dat de zitting overbodig was omdat alle argumenten al voor de Raad van Discipline zijn geuit. Hij wees erop dat deze Raad zijn werk heeft beoordeeld als een goed "juridisch product". De krant vergeet te melden dat de Raad van Discipline zich nog dient te buigen over 18 klachten die genoemd juridisch product veroordelen.

    23 JANUARI 1996:
    IN GEVECHT MET HET CIVIELE RECHT
    VORDERING TER VERGOEDING VAN DE DOOR MR. SNEEP VEROORZAAKTE SCHADE

    DERDE BEDRIJF:
    ZITTING RECHTBANK IN DE DOOR TERHARTE TEGEN MR. SNEEP AANHANGIG GEMAAKTE SCHADEVERGOEDINGSPROCEDURE.

23 Januari 1996 om 13.30 uur neemt de zitting tegenover drie rechters en de griffier een aanvang. Plaats van handeling is weer de rechtbank te Breda. De advocaat van Terharte, mr. Zwenken, houdt zijn pleidooi.

Na de eerste positieve ervaringen met mr. Zwenken hebben zich in de loop van de tijd de eerste twijfels aangediend, niet over de mens Zwenken, maar over de advocaat Zwenken.

Die twijfel neemt een vervolg met het pleidooi. Mr. Zwenken mist de kern, onderbouwt de materiële en immateriële schade die Sneep heeft aangericht niet of nauwelijks. Hij slaagt er niet in om de ravage die Sneep heeft aangericht voor de rechter te laten spreken. Hij heeft er net als vele van zijn confraters moeite mee om een confrater i.c. mr. Sneep publiekelijk in zijn hemd te zetten, hetgeen eveneens blijkt uit zijn weigering om bij de tuchtrechter tegen mr. Sneep en mr. Kulstee op te treden. Telkenmale blijkt dat mr. Zwenken toch niet de tijd heeft waar Terharte hem zo uitdrukkelijk om gevraagd heeft. Hij heeft toch niet de tijd die hij voor een goed juridisch zicht op de zaak Terharte nodig heeft.

Door datzelfde tijdgebrek komt het niet tot het overleg dat nodig is om de rechter optimaal te informeren. Op grond van vroegere ervaringen is er in goed overleg met mr. Zwenken afgesproken dat ook Terharte een pleidooi zal houden. Voor dat pleidooi is alle tijd en rust genomen, met Terharte overlegd en in goed overleg gezocht naar de juiste woorden. Er is duidelijk met woorden gewikt en gewogen. Kort en krachtig is samengevat wat Sneep Terharte en zijn gezin in de loop van de jaren die achter hem liggen heeft aangedaan.

Terharte maakt in het pleidooi zijn verdriet, zijn onmacht, zijn woede, zijn zucht naar rehabilitatie voelbaar. De feiten die mr. Zwenken heeft laten liggen pakt hij voor zover mogelijk op. Hij geeft zeer nadrukkelijk en ook heel duidelijk aan hoe het onrecht van Sneep hem dag in dag uit in beslag neemt. Terharte besluit zijn pleidooi met een vurig appèl op de rechters om met het oog op hun oordeel hem of zijn advocaat te vragen wat ze ook maar willen. Er volgt niet één vraag. Terharte wil zijn pleidooi aan de rechters overhandigen, zodat ze het nog eens rustig kunnen doornemen. Dat mag niet. Vervolgens krijgt meester Sneep het woord voor zijn pleitnotities, die hij op monotone wijze als het braafste jongetje van de klas voorleest. Op geen van de argumenten van Terharte en diens advocaat wordt door mr. Sneep gereageerd. Hij houdt zich letterlijk aan zijn pleidooi waaruit enige citaten volgen, voorzien van commentaar: "Gedaagde heeft van den beginne af aan eiser erop gewezen dat zijn proceskansen gezien de bekende en bewijsbare feiten niet groot waren".

Een valse leugen in het licht van de positieve woorden in de second opinion à raison van fl. 4047,88 en de pogingen van Sneep om Terharte in zijn portefeuille te loodsen en daar tot het bittere einde in te houden. Bovendien een schending van de ambtseed, waarmee iedere advocaat zijn beroep begint: "Ik zweer (beloof) getrouwheid aan de Koning, gehoorzaamheid aan de grondwet, eerbied aan de rechterlijke autoriteiten en dat ik geen zaak zal aanraden of verdedigen, die ik in gemoede niet geloof rechtvaardig te zijn". "Eiser heeft ruime ervaring met advocaten en raadslieden, heeft reeds vele procedures gevoerd en laten voeren, zowel tuchtrechtelijk als civielrechtelijk. Eiser wist derhalve waar hij aan toe was".

En zo lepelt meester Sneep monotoon de ene halve of hele leugen aan de ander, draait hij aan de feiten totdat er een hem welgevallig effect ontstaat. De onwaarachtigheden en de onjuistheden zoeken een weg in de rechtszaal. De Koningin kijkt alweer nietszeggend toe en laat het onrecht aan haar voorbijgaan. Terharte zit op het puntje van zijn stoel en luistert met zichtbaar toenemende verontwaardiging. "Eiser (Terharte) heeft mr. Kulstee als het ware geprest tot het reeds opstarten van een viertal procedures, zonder dat daarvoor voldoende positief materiaal voor eiser beschikbaar was".

Terharte's handen ballen zich tot vuisten. Uit het dossier blijkt dat mr. Kulstee ten tijde van het uitbrengen van de dagvaardingen in Mexico was. In zijn second opinion, die � 4047,88 kostte, schrijft dezelfde mr. Sneep: "Collega Kulstee verzuimt echter concreet de vraag te stellen welke schade is het gevolg van het ongeval en welke is het gevolg van het foutief medisch handelen. Die vraag had beantwoord moeten worden alvorens een procedure te starten". Mr. Zwenken kijkt voor zich uit en maakt af en toe een notitie op zijn blocnote. "Iedere verdere discussie zou eiser alleen maar steeds weer ernstiger kwetsen omdat zijn doel, het verkrijgen van een grote schadevergoeding van drie medici en een psycholoog, toch niet bereikt zou worden".

Terharte's vuisten worden weer handen waarin hij zijn van de woede en onmacht rood geworden hoofd in laat zakken. Uit het dossier blijkt dat Terharte tientallen keren schrijft "het gaat mij op de allereerste plaats om erkenning voor wat mijn ouders en mij is aangedaan". Kortom, de beschrijving van zijn zucht naar erkenning, een letsel waar mr. Sneep niets, maar dan ook niets begrepen blijkt te hebben. Uit het audiëntieblad van de terechtzitting in de zaak Chasteen blijkt dat Terharte op een vraag van de voorzitter/raadsheer antwoordt: "De erkenning is voor mij het belangrijkst. De schade weet ik niet. Het procederen met betrekking tot de schade ben ik bereid te vergeten, mits de erkenning vaststaat".

In het dossier zit het journaal, dat mr. Sneep zei te willen lezen om "een volledig beeld te hebben". In dat journaal staat een passage die de wens tot erkenning zo treffend aangeeft dat die nogmaals weergegeven wordt:

    "Op een mooie septemberavond in 1989 sta ik tussen de boerenkolen, die mooi, groen en vol verwachting de herfst en de winter inkijken, onkruid weg te schoffelen. Het is er, zomaar ineens en het is niet weg te schoffelen: dat verdriet en die pijn om de dood van mijn vader. Spijt om het pure feit dat hij mijn vrouw, mijn kinderen en die mooie boerenkolen niet meer kan zien en vooral niet meer mee kan maken dat het weer zo goed met zijn zoon gaat en dat hij zich geen zorgen meer hoeft te maken. Midden in dat verdriet komt mijn jongste kind van 3 over het stenen tuinpad langs de boerenkolen hard aangerend. Ik zie een hark met de tanden omhoog en voorzie het gevaar, dat ik niet meer kan keren. Op dat moment voel ik zoals wel vaker zorg om mijn kind. Door die boerenkolen, door mijn gedachten aan de plotselinge dood van mijn vader midden in al die spanning thuis en door dat kind dat aan komt rennen en misschien wel struikelt over de hark, voel ik voor de eerste keer diep en echt de zorg van mijn vader om mij. En voel en weet dat ik geen schuld heb aan zijn zorg om mij en aan zijn dood. Ik weet en voel meer overtuigd dan ooit dat anderen daar schuld aan hebben. Voor dat feit wil en moet ik erkenning, maar ik weet niet hoe. Mijn kind komt veilig in mijn armen aan. Ik druk haar tegen mij aan, pak de hark op en verman me".

Terharte is als een bezetene aan het schrijven omdat hij als geen ander weet hoe Sneep de zaken verdraait. De kwelling duurt lang, veel te lang. Sneep eindigt met een volzin, die aan moet geven dat er geen sprake is van schade voor Terharte, een zin die illustratief is voor de aard en inhoud van heel het pleidooi: "Er kan dus geen sprake zijn van schade, nu eiser in het verleden reeds talloze procedures heeft gevoerd tengevolge waarvan hij een zekere procesweerstand heeft opgebouwd".

De advocaat van Terharte, mr. Zwenken reageert met slechts een paar zinnen, die Sneep's woorden niet echt weerleggen, klaarblijkelijk omdat hij niet van alle feiten op de hoogte is. Hij zegt niets over het journaal, niets over het audiëntieblad, maakt de rechter niet duidelijk dat het Terharte wel degelijk in de eerste plaats om de erkenning gaat, hij geeft niet feitelijk aan waaruit blijkt dat Sneep de proceskansen van Terharte te positief afde, geen woord over de aantijging dat Terharte Kulstee geprest zou hebben om in 4 zaken tot dagvaarding over te gaan. Ook tijdens deze zitting blijkt weer pijnlijk dat de verplichting dat een commerciële advocaat, die nauwelijks tijd voor al zijn zaken heeft, de juridische positie van een rechtzoekende mens kan verslechteren. Terharte wil, omdat niemand dat doet, de woorden van Sneep tegenspreken en de rechters duidelijk maken dat mr. Sneep aan de feiten draait en uit zijn nek zit te kletsen om daarmee effecten te bereiken. Hij houdt zijn vol gekladde schrijfblok al in de aanslag. Tevergeefs. De rechters oordelen dat de zitting voorbij is.

    Tussenwoord

Mr. Zwenken is als zoveel advocaten een goed, sympathiek mens en een goed advocaat, die niet excessief declareert, ontvankelijk wil zijn voor problemen, die wil overleggen en luisteren, maar ook een advocaat die door de morele druk, die de commerciële leden van zijn maatschap op hem leggen, de codes en de druk van zijn beroepsgroep niet die goede advocaat kan zijn die hij zou willen en kunnen zijn. In de loop der jaren wordt het de stichting steeds duidelijker dat zelfs advocaten die het belang van hun cliënt goed willen dienen daar niet aan toe komen. Advocaten hebben in vele gevallen een chronisch gebrek aan tijd om feiten zo goed in zich op te nemen dat zij de tegenpartij goed van repliek kunnen dienen. Ze hebben geen tijd om voor juridische vragen de meest geschikte juridische antwoorden te zoeken. Dat is een dilemma waar vele rechtzoekende mensen en ook advocaten onder lijden. Een advocaat zou voor sommige zaken zijn telefoon moeten afsluiten, al zijn afspraken moeten afzeggen om zich in het belang van zijn cliënt goed op een zaak te kunnen concentreren.

Om de feiten in Terharte's zaak en andere zaken goed te begrijpen en op de juiste juridische waarde te kunnen inschatten, zou een advocaat uren of misschien wel dagen aan een stuk in alle rust, ongestoord en onafgebroken de feiten op zich in moeten laten werken om zich die feiten goed eigen te maken. Die tijd aan een stuk hebben de meeste advocaten niet en als ze die al zouden hebben, hebben de meeste cliënten niet het geld om die tijd te betalen. Er moet telkens geld van cliënten in het advocatenlaadje komen. Er moeten zoveel mogelijk uren verkocht worden. Daarom nemen advocaten teveel zaken aan, ook zaken, voor de oplossing waarvan ze de nodige tijd en kwaliteit missen. Ze "verdedigen en raden ze zaken aan, die zij - dwars tegen hun ambtseed in - in gemoede niet geloven rechtvaardig te zijn".

Ze hebben niet de tijd, die ze nodig hebben. Dat feit wordt geweerd in het enorme aantal keren dat advocaten uitstel vragen en uitstel van de rechter krijgen, ook al zijn de smoezen die voor genoemd uitstel vragen zo doorzichtig als glas. Uit het dossier van Advocadur rollen zonder enige uitzondering de gehonoreerde verzoeken van advocaten om uitstel. Hun smoezen worden in de prachtigste woorden verpakt. De bewijzen voor het feit dat Recht iets is dat met speels gemak kan worden uitgesteld, liggen in de stukken en de verhalen van Advocadur voor het oprapen. "Een cliënt met meer geld, een vakantie, een verblijf in het buitenland, een honderdjarig bestaan van een ambassade, een interne vergadering of een vergadering van de Algemene Raad van de van de Orde van Advocaten, de vervulling van een confraternele wens, plotselinge ziekte en optredende ongemakken" leiden tot het gewenste uitstel.

Advocaten zijn naar de ervaringen van de stichting veelal een soort beunhazen, die alles aannemen wat geld kan opleveren en vervolgens aan de hand van een door hen opgestelde, door druk en geld telkens wisselende prioriteitenlijst hun klanten bedienen. Voor iedere rechtshandeling is tijd nodig en al die rechtshandelingen kunnen tot in het oneindige worden uitgesteld. Alle duurbetaalde rechtswegen lopen tergend langzaam en leiden tot schadelijke effecten. Van overwerk, avonddiensten, zondagsdiensten, weekenddiensten, nachtdiensten, ploegendiensten, kortom van een supersnelle, efficiënte behandeling zeker van zaken, die daar recht op hebben, heeft men in kringen van rechters en advocaten klaarblijkelijk nog nooit gehoord en wil men ook niet horen. Net als patiënten zijn er ook cliënten die voor een spoedbehandeling in aanmerking komen.

Verder biedt het rechtsbedrijf alle gelegenheid tot uitstel in zaken waar reputaties, grote namen en belangen (bijvoorbeeld van de overheid, de NOvA, etc.) op het spel staan. Ook in zaken waarin de rechtzoekende een hardnekkige en onverzettelijke tegenstander is, biedt het recht alle mogelijkheden om zaken tot in het oneindige zo te rekken dat de rek eruit gaat, het verzet gebroken wordt en de moed in de schoenen zinkt. De stichting Advocadur en Terharte blijken onverzettelijke tegenstanders. Daarom hebben er personen en instanties belang bij hun verzet en dat van anderen te breken.

Hetzelfde geldt voor andere juridische affaires: voor de Exota/Van Dam-affaire (veroorzaakt door de Stichting De Ombudsman in scène gezette ontploffing van een Exotafles), voor de zaak van boer Voortman/Ministerie van Landbouw en Justitie (boer die om principiële redenen en volkomen terecht weigerde zijn koeien nogmaals te laten inenten) en voor de zaak van ir. Wilman/BVD/Justitie (een ten onrechte door de BVD van communistische sympathieën verdacht gemaakte ingenieur). In deze zaken is achtereenvolgens het belang van een radio/tv-omroep, de ministeries van Landbouw en Justitie, de BVD, de overheid in het geding. Al deze en ook andere rechtszaken waarin belangen van met macht en gezag beklede personen speelt, worden gekenmerkt door de duur ervan: 25 jaar of nog langer zoeken naar recht. Alleen de Exotazaak is inmiddels enigszins afgerond.

Als mensen al de toegang tot de rechter vinden, blijkt Recht te allen tijde te kunnen worden uitgesteld. Zelfs advocaten, die voor hun cliënten het beste voorhebben worden gestoord, kunnen zich niet concentreren op een rechtsvraag, komen daardoor in tijdnood en worden gedwongen om uitstel te vragen. Als er zich een klant aandient, kunnen vele advocaten het zich niet permitteren om te zeggen: "Voor uw zaak heb ik geen tijd of voor de oplossing ervan mis ik de ervaring of de kennis" of "Uw vordering is op juridische gronden onhaalbaar en daarom begin ik er niet aan".

Het probleem van de in civiele zaken optredende commerciële advocatuur speelt vele cliënten parten. Daarin ligt de wortel van al het kwaad, hetgeen in een toenemend aantal klachtzaken bevestigd wordt. Het probleem wordt treffend duidelijk in vergelijking met de excellente juridische hulp die een crimineel met een crimineel vermogen van zijn advocaat krijgt. De conclusie stemt droevig, maar er is geen andere: Pas als je een crimineel bent of over een al dan niet crimineel vermogen beschikt komt je voor het beste recht in aanmerking. Met dat standpunt haalt Advocadur het A.D. van 26 juni '96 en prijkt zij op de citatenlijst in het Advocatenblad van juni '96 met het citaat uit genoemd A.D.:

    "Vele advocaten werken voor gewone mensen niet als pitbulls en foxterriërs. Slechts voor de grote der aarde, zoals de Van der Valken, Van den Nieuwenhuyzen, voor Kluivert halen ze het onderste uit de kast".

Erger is dat dit probleem ook ernstige sociale gevolgen kan hebben, waaraan de meesten ten onder gaan. Het probleem treft - als gezegd - ook advocaten. In de loop van de tijd ervaart de stichting dat het probleem ook mr. Zwenken treft en letterlijk op zijn schouders drukt. Hij wil wel, maar hij kan niet. Hij zou zich wel uren aan een stuk met een zaak bezig willen houden, maar dat kan hij niet. Hij zou wel willen overleggen, maar er is nooit voldoende tijd. Telkens gaat de telefoon of dient er zich onverwacht een al dan niet boze cliënt aan. Zijn dagen zijn van 's-morgens tot 's-avonds vol met afspraken, vergaderingen, conferenties, zittingen op de rechtbank, met verschillen van mening met kantoorgenoten en cliënten. Daardoor schuift hij zaken voor zich uit en ontstaat er wrevel bij cliënten, bij Terharte, bij de stichting en daardoor ontstaan er fouten die een beetje kritische cliënt onmiddellijk opvallen en waar deze zijn advocaat op wil wijzen.

Uit gesprekken van Advocadur met secretaresses van verschillende advocatenkantoren blijkt er alom gebrek aan tijd is en dat een goed deel van telefoontjes komt van cliënten die met hun advocaat willen overleggen om op gemaakte fouten, gemiste afspraken te wijzen en niet in de laatste plaats over de rekening. Daardoor worden er nieuwe, tijdverslindende problemen aan de oude, niet afgewerkte toegevoegd. Op die manier ontstaat er een vicieuze cirkel van gebrek aan tijd, aandacht, ontvankelijkheid, concentratie, overleg met de cliënt waar cliënten en advocaten niet uitkomen, hoe graag ze ook zouden willen.

Om de hierboven genoemde redenen zijn Kulstee noch Sneep erin geslaagd om de rechter van de feiten op de hoogte te stellen. Ook mr. Zwenken is klaarblijkelijk niet zover gekomen. Dat blijkt op de zitting in Breda. Hij is niet in staat om de indrukken die mr. Sneep in de rechtszaal verspreid heeft bij kop en staart te pakken en de onjuistheid daarvan aan de rechter te laten zien. Op grond van dat alles draagt hij in onvoldoende mate en niet duidelijk genoeg bij aan wat voor "der regters onderrigt noodig is" (art. 20 WBR). De kansen om mr. Sneep tegenover de rechtbank volledig in zijn hemd te zetten, grijpt hij niet aan.

Mr. Zwenken is degene die Terharte in rechte moet vertegenwoordigen, maar na mr. Kulstee en Sneep kan ook hij dat niet of niet in voldoende mate. Daarom loopt het hoofd van Terharte rood aan. Daarom winden ook de vrienden van Terharte zich op. Zij kennen de feiten en weten waar, hoe en waarom mr. Sneep die geweld aandoet. Zij zouden de rechter de informatie kunnen verschaffen die "voor zijn onderrigt noodig is". Maar dat mag niet en dat kan niet, omdat het rechtssysteem stamt uit tijden die voorbij zijn en gebaseerd is op wetten, die uit de tijd zijn en maar niet veranderen omdat de degenen die een en ander zouden moeten of kunnen veranderen niet voelen wat het letsel is dat er uit voortkomt.

Vele mensen kennen de feiten in hun eigen zaak en kunnen die beter dan advocaten aan de rechter toevertrouwen. Vele mensen weten het, advocaten en rechters weten het niet of ze willen het niet weten. Waarschijnlijk begrijpen ze niet of willen zij niet begrijpen dat cliënten of mensen die hen na staan soms beter in staat zijn, over meer tijd en ontvankelijkheid beschikken om de feiten en de waarheid in hun eigen zaak te overzien dan hun advocaat en genoemde feiten dientengevolge ook beter kunnen overbrengen. Er komen slechts halve feiten en halve waarheden ter kennis van de rechters. Zolang de hoeders van ons rechtsbedrijf de slagschaduwen van de verplichte procesvertegenwoordiging en de commerciële drijfveren van advocaten niet onder ogen willen zien, zolang zij niet ontvankelijk zijn voor de structurele tekorten, die daardoor telkens weer ontstaan, zolang rechters niet adequaat op de door die verplichte procesvertegenwoordiging veroorzaakte halve feiten en waarheden reageren, advocaten niet op de vingers tikken, schiet het recht tekort.


    HET DOEN EN NALATEN VAN MEESTER SNEEP OP EEN RIJ

In de loop van de jaren is het de stichting duidelijk geworden dat klagen over een advocaat bij de tuchtrechter niet tot een inhoudelijk oordeel leidt en zeker niet tot de genoegdoening die mensen zoeken. Als klachten zoals die van Terharte al worden toegewezen wat hoogst zelden gebeurt, dan blijkt dat de betrokken advocaat een bepaald gedeelte van zijn lijf met een veroordeling van de tuchtrechter afveegt. Voldoende is dat hij zich op het standpunt stelt het niet eens te zijn met de beslissing van de tuchtrechter en van genoegdoening en vergoeding van de geleden schade niets wil weten. In dat geval rest de klager niets anders dan een beroep op de civiele rechter. Ook in de zaak Terharte rest slechts vertrouwen in de civiele rechter. In afwachting van het vonnis van de rechtbank te Breda wordt het doen en nalaten van mr. Sneep en de gevolgen daarvan nog eens kort samengevat op een rij gezet, zodat er een goed beeld ontstaat over datgene waarvoor Terharte de rechter een oordeel heeft gevraagd.

  1. Meester Sneep heeft in strijd met de gedragsregels voor advocaten geen onderzoek ingesteld naar opbouw, aard en achtergrond van Terharte's inkomen;
  2. Meester Sneep heeft Terharte misleid en bedrogen en daardoor tegen de bestaande gedragsregels in een advocaat een cliënt "afgetroggeld";
  3. Meester Sneep heeft zwart op wit staande beloften gebroken en met name geen actie ondernomen met betrekking tot het deskundigenonderzoek, dat Terharte wilde;
  4. Meester Sneep heeft Terharte's zaak inhoudelijk niet goed behartigd;
  5. Meester Sneep heeft zijn geheimhoudingsplicht als advocaat in de pers en in brieven tegenover confraters en derden geschonden;
  6. Meester Sneep heeft Terharte in het openbaar en in geschriften gericht aan confraters, journalisten en de rechtbank op grond van vaststaande feiten ten onrechte onnodig en zonder daarvoor bronnen en/of verklaringen te noemen gekwalificeerd als:

    • beroepsklager en chicaneur;
    • hyena, verward man, psychisch zwaar gehavend mens;
    • lasteraar, die kranten met leugens over Sneep bestookt;
    • hulpbehoevende, zieke en ernstig beschadigde psychiatrische patiënt, die naarmate men hem meer aandacht geeft, meer aandacht vraagt;
    • een mens, die tegen iedereen die niet zijn mening deelt publiekelijk ten strijde trekt;
    • iemand, die niet in staat is maatschappelijk te functioneren;
    • vele andere negatieve kwalificaties.

  7. Meester Sneep heeft Terharte en zijn gezin in de pers en daarbuiten bedreigd met een kort geding, een vordering van � 50.000,- een bodemprocedure, waarin hij een aanzienlijk hoger bedrag dan � 50.000,- van Terharte zou vorderen.
  8. Meester Sneep heeft Terharte (en twee kranten) volkomen nodeloos in een lang, kostbaar en zenuwslopend getuigenverhoor verwikkeld en dit getuigenverhoor vervolgens zonder een redelijke opgaaf van redenen beëindigd.
  9. Mr. Sneep heeft zijn ambtseed geschonden door een zaak aan te nemen waarin hij -later, toen het geld binnen was- zei niet te geloven.
  10. Mr. Sneep heeft misbruik gemaakt van procesrecht voor andere doeleinden dan waarheids- en rechtsvinding.
  11. Mr. Sneep heeft zich schuldig gemaakt aan ongerechtvaardigde verrijking en andere bij wet strafbaar gestelde feiten.

Datgene wat meester Sneep heeft aangericht, is weergeven in de hierboven al genoemde 14 klachten, die door nieuw klachtwaardig optreden van Sneep tot 18 klachten zijn uitgebreid. De klachten zijn door verscheidene mensen in onderlinge samenwerking opgesteld. De klachten beslaan 10 pagina's en zijn voorzien van 38 producties die de klachten illustreren. Aan bestudering, herbestudering, positionering, herpositionering, opstelling, uitwerking, samenstelling van de klachten zijn heel wat uren besteed. Klachten en producties zijn ter hand gesteld van de rechtbank in wiens hand het oordeel over het doen en nalaten van meester Sneep nog steeds ligt.


    5 MAART 1996
    IN GEVECHT MET HET CIVIELE RECHT
    VORDERING TER VERGOEDING VAN DE DOOR MR. SNEEP VEROORZAAKTE SCHADE

    VIERDE EN LAATSTE BEDRIJF
    HET VONNIS

5 Maart 1996 wijst de rechtbank het langverwachte vonnis.

De rechtbank: "veroordeelt Sneep aan Terharte tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen � 7.000,- als vergoeding van de schade, ontstaan door zijn onrechtmatige uitlatingen over Terharte"; "verbiedt Sneep zich in het openbaar over Terharte uit te laten en gelast de door hem in het openbaar over Terharte gedane onrechtmatige uitlatingen in het openbaar te corrigeren".

Hoe men dit vonnis ook leest, nergens is het langverbeide inhoudelijke oordeel over de werkzaamheden van meester Sneep te vinden. Geen woord over misleiding, misbruik van procesrecht, schending ambtseed, over alle verbroken beloftes, de bedreigingen en de intimidaties, geen letter over het getuigenverhoor, de vordering van � 50.000,- en meer. Geen oordeel over het juridische nadeel dat Sneep Terharte berokkend heeft, met name door geen stappen te ondernemen met betrekking tot het deskundigenonderzoek dat Terharte nodig heeft. Geen woord over het door elkaar halen van de primaire en de secundaire victimisatie en de gevolgen daarvan. Met geen woord motiveert de rechtbank waarom zij voorbijgaat aan vele onderdelen van de vordering van Terharte.

Wel staan er even wonderlijke als simpele argumenten in het vonnis. Bijvoorbeeld:

    "Nu noch gesteld noch gebleken is dat Terharte door voormelde gedragingen van Sneep gedupeerd is geraakt, kan niet gezegd worden dat Sneep in zijn handelen tekort is geschoten in de zorg voor de hem toevertrouwde belangen".

Geen bespreking van de 18 klachten, die uitstekend weergeven hoe, waar en wanneer Terharte door Sneep is gedupeerd, geen enkele verwijzing naar een van de 38 producties.

    "Voorzover het betoog van Terharte erop gericht is dat Sneep teveel in rekening heeft gebracht, zal dit worden verworpen, nu niet gesteld of gebleken is dat het tarief van Sneep of het aantal gedeclareerde uren niet op de gebruikelijke wijze berekend is en/of redelijk is".

In vele brieven aan de deken en de Raad van Toezicht, in de beslissing van de Raad van Discipline (berisping wegens excessief declareren), in de 18 klachten en de daarbij horende producties staat keer op keer zwart op wit dat de tarieven van Sneep op een zeer ongebruikelijke wijze berekend zijn en als uitermate onredelijk gekwalificeerd dienen te worden en waarom. De vordering van Terharte richt zich tegen de weliswaar gebruikelijke maar wel willekeurige, onrechtmatige wijze waarop advocaten tarieven berekenen en betwiste declaraties met hulp van de Raad van Toezicht innen. Desalniettemin volgt de rechtbank de marginale beslissing van de Raad van Toezicht.

Het vonnis bevat geen onomwonden en duidelijke veroordeling van het gestelde misbruik van omstandigheden door mr. Sneep, van het gepleegde bedrog, van de misleiding. Op geen van de onrechtmatige, zelfs strafrechtelijke gedragingen van Sneep gaat de rechtbank in, met uitzondering van een paar van de negatieve kwalificaties over Terharte. De rechtbank stelt zich derhalve op het standpunt van de Raad van Discipline dat "mr. Sneep een goed juridisch product heeft afgeleverd", maar verzuimt die stelling te motiveren, terwijl zij weet of beter had kunnen en moeten weten dat ook de Raad van Discipline slechts marginaal toetst en dat Terharte zich juist daarom tot de civiele rechter heeft gewend.

De rechtbank heeft de plicht om op basis van de ingebrachte feiten een oordeel uit te spreken en te motiveren waarom zij bepaalde feiten niet in haar oordeel heeft betrokken. De rechtbank doet het een noch het ander. Alleen een correctie in twee kranten van twee leugens en als genoegdoening een betaling aan Terharte van � 7.000,-, waarvan wegens de kosten die mr. Zwenken en de stichting hebben moeten maken een gedeelte afgaat. De stichting heeft dagenlang gewerkt om duidelijk te maken hoe en in welke mate Terharte door Sneep gedupeerd is. Twee en een half jaar geschreven dat een uitspraak over de redelijkheid van Sneep's honorarium slechts kan bestaan in een inhoudelijke beoordeling van de werkzaamheden, die hij verricht heeft en niet verricht heeft. Wat er ook gezegd, geschreven, gedaan en bepleit is door Terharte en de mensen die hem bijstaan, ook de rechtbank komt niet aan dat inhoudelijk oordeel toe.

Na de ervaringen met de Deken, de Raad van Toezicht, de Raad van Discipline, de president van de rechtbank, die kwistig en kritiekloos executoriale titels afgeeft en nu de ervaring met het vonnis van rechtbank doemt de angstaanjagende conclusie op dat een advocaat kan rekenen wat hij wil, zonder dat zijn werkzaamheden aan een inhoudelijk en kritisch oordeel onderworpen worden. Na twee en een halfjaar zwoegen heeft Terharte van de � 26.000,- die Sneep in zijn zak gestoken heeft nog altijd maar � 3.700,19 terug. Van zijn eer een klein stukje. De feiten leiden naar de conclusie dat een advocaat zijn cliënt jarenlang kan bedriegen, te veel in rekening kan brengen, kan beledigen, bedreigen, etc. voor zegge en schrijven de somma van � 7.000,- en een correctie in de krant.

Het vonnis van de rechtbank is - zoals te lezen is in een ingezonden brief over een ander vonnis in een krant "een incestueus zuinig vonnis", een slag in het gezicht van het recht. De enige genoegdoening is dat de grote letselschadeadvocaat Sneep in De Stem en het B.N. bekend moet maken dat "hij ten onrechte gesproken heeft over Terharte als een beroepsklager en een chicaneur". Alle andere beledigingen heeft de rechtbank om haar moverende redenen niet in haar oordeel betrokken.

"Hoe groter de letter hoe groter de voldoening", dat zegt en schrijft de stichting aan Terharte's advocaat. Aan mr. Sneep wordt geschreven dat de rectificatie in overleg met mr. Zwenken tot stand dient te komen. Twee dagen later staat er in de twee betreffende kranten, weggedrukt tussen de kleine advertenties, onopvallende zonder ook maar een woord van spijt een klein advertentietje, waarin Sneep zo omzichtig mogelijk zijn beledigingen rectificeert. De advertenties zijn zonder overleg met Terharte of diens raadsman tot stand gekomen. Mr. Zwenken is er niet aan toegekomen om hard van leer te trekken tegen zijn confrater en hem alsnog tot het verlangde overleg en een door Terharte gewenste rectificatie te dwingen. Ter genoegdoening van Terharte wordt de rectificatie alsnog wat de grootte betreft gecorrigeerd.


    6 MEI 1996 LOTGENOTENCONTACT

Op 6 mei is er een zitting van de Raad van Discipline te Den Bosch ter gelegenheid van een van de klachten, die Advocadur heeft ingediend. In de wachtkamer zit een man van middelbare leeftijd, met zijn hand in zijn verwarde haren. Hij is zichtbaar opgewonden. In de wachtkamers van het tuchtrecht vinden lotgenoten elkaar snel. Een woord is vaak al voldoende. De man blijkt uit Den Haag te komen en heet Brongers. Hij heeft voor zijn vrouw vanwege een ernstige fout van een medicus een beroep op een advocaat gedaan. Die advocaat heeft er niets van begrepen en heeft niets dan ellende voor hem en zijn vrouw veroorzaakt, maar al die ellende wel in rekening gebracht. Dat verhaal komt bekend voor. Op de vraag wie die advocaat is, volgt het antwoord: mr. Sneep uit Bergen op Zoom. Ook de heer Brongers is helemaal vanuit Den Haag naar Bergen op Zoom gelokt door de roep van mr. Sneep in de media over zijn deskundigheid. Dat beroep heeft hem net als Terharte veel geld gekost en woede, frustratie en verdriet opgeleverd. Brongers heeft daarover klachten ingediend, die er allemaal op neer komen dat mr. Sneep geen enkele gespecialiseerde daad gesteld heeft, maar wel gespecialiseerde rekeningen ingediend heeft.

Een van die klachten wordt door de Raad van Discipline gegrond verklaard. De andere klachten zijn ongegrond bevonden. De heer Brongers is samen met de Stichting Advocadur bij het Hof van Discipline in hoger beroep gekomen. Een van de door de Raad ongegrond verklaarde klachten is alsnog gegrond verklaard. Voor dat klachtonderdeel wordt Sneep een berisping opgelegd. Pogingen van de stichting Advocadur om de heer Sneep te bewegen het letsel dat hij Brongers en zijn vrouw berokkend heeft te vergoeden, worden door de letselschadespecialist op dezelfde wijze tegemoet getreden als in de zaak Terharte. De letselschadespecialist is nog steeds niet bewust van het letsel dat hij zelf veroorzaakt en het vonnis van de tuchtrechter mist de sanctionerende kracht om hem daarvan bewust te laten worden.


    10 MEI 1996 RAPPORT PROF. J. JOLLES

De bevindingen uit het onderzoek zijn uitermate verhelderend voor de rechtsvraag van Terharte. De conclusie spreekt voor zich en geeft kracht aan Terharte's vordering. Zoals reeds is aangetoond hebben mr. Kulstee en Sneep verzuimd om gegevens te verzamelen, die aan de vordering van Terharte een fundament hadden kunnen geven. Mr. Kulstee heeft te vroeg een viertal dagvaardingen uitgebracht. In geen van de 4 vorderingen hebben mr. Kulstee noch mr. Sneep de wens van Terharte om de rechter te verzoeken om onderzoek door een deskundige te laten verrichten, gehonoreerd. Mr. Sneep heeft in zijn second opinion weliswaar gewezen op het belang van een deskundigenoordeel, maar heeft daartoe niet de vereiste juridische stappen gezet. Mr. Zwenken is daar wel aan toegekomen, waarschijnlijk door zijn goede verstandhouding met Terharte. In drie van de vier procedures komen de gegevens van prof. Jolles te laat. De vraag aan de (tucht)rechter is of de heren Kulstee en Sneep ook daar verantwoordelijk voor zijn.


    MIDDEN MEI 1996 STEUN VAN EEN OFFICIER VAN JUSTITIE

Het blad Account is een tijdschrift dat informatie biedt over juridische, financiële en economische onderwerpen en gratis verspreid wordt onder andere advocaten en rechters. Uit de uitgave van mei '96 blijkt dat de ervaringen van Advocadur met het tuchtrecht voor advocaten gedeeld worden door de officier van Justitie mr. De Groot. Mr. De Groot schrijft onder andere: "Het O.M. heeft regelmatig een klacht ingediend bij de tuchtrechter. Maar als een advocaat een briefje naar buiten heeft gesmokkeld voor zijn cliënt, zegt de tuchtrechter bijvoorbeeld dat de advocaat onder de gegeven omstandigheden tot het oordeel mocht komen dat hij het briefje mocht overbrengen aan de moeder van de cliënt. Dat moedigt klagen niet echt aan. De Groot zou het van klasse vinden getuigen als de Nederlandse Orde van Advocaten de eigen beroepsgroep zou (laten) onderzoeken net als de Koninklijke Horeca Nederland heeft gedaan".

De Algemeen Deken van de Orde van Advocaten geeft in dezelfde Account te kennen dat "vanuit de advocatuur niet veel signalen komen dat er iets mis zou zijn, dat dekens bij ieder signaal serieus onderzoek doen". De woorden van toch niet de eerste de beste, zeg maar een professional van ons Recht, zijn de stichting uit het hart gegrepen en zet haar pen in beweging voor het schrijven van een brief aan mr. De Groot. In die brief wordt mr. De Groot het voorstel gedaan om zijn kritiek op het tuchtrecht te bundelen met die van de stichting, daaruit een aantal conclusies te trekken en die conclusies aan de Nederlandse Orde van Advocaten en aan een aantal politici te doen komen. Van dat voorstel van een vreemde eend in de bijt is mr. De Groot naar het lijkt zo geschrokken dat hij tot nu toe niet gereageerd heeft. De woorden van de algemeen deken roepen zoveel tegenspraak op, dat de stichting zich in een felle reactie tot de redactie van Account wendt.


    4 JUNI 1996
    IN GEVECHT MET HET TUCHTRECHT
    KLACHTEN OVER DOEN EN NALATEN MR. KULSTEE

    TWEEDE BEDRIJF
    DE DEKEN STUURT DE KLACHTEN - DIE HIJ 30 NOVEMBER 1995 ONTVING -
    OP 4 JUNI 1996 DOOR NAAR DE RAAD VAN DISCIPLINE VAN DEN BOSCH

De griffier van de Raad van Discipline, mr. Van den Keuvel bericht ons enige weken later dat "De Raad de klacht in behandeling heeft genomen en dat de stichting te zijner tijd een oproep zal ontvangen voor de mondelinge hoorzitting met betrekking tot onderhavige klacht".


    17 JUNI 1996
    IN GEVECHT MET HET TUCHTRECHT
    KLACHTEN OVER DOEN EN NALATEN VAN MR. VAN LUTTELDUNCK

    DERDE BEDRIJF
    ZITTING RAAD VAN DISCIPLINE

Na de indiening van de klachten op 3 augustus 1995 komt de Raad van Discipline te Den Bosch op 19 juni 1996 toe aan de mondelinge hoorzitting. Het uiterst lange tijdsverloop tussen indiening klacht en de bij wet voorgeschreven mondelinge hoorzitting wettigt de indruk dat de Raad moeite heeft om tot behandeling van de toch alleszins duidelijke, goed gedocumenteerde klachten over te gaan.

Mr. Van Lutteldunck legt ter zitting een aanmatigende, weerzinwekkende arrogante houding aan de dag. Hij stelt zich niet aan Terharte, die hem nog nooit ontmoet heeft, voor en keurt hem en de leden van de stichting tijdens en na de zitting geen blik waardig. Het pleidooi van Advocadur verduidelijkt waar nodig de klachten. Mr. Van Lutteldunck heeft niet de moeite genomen om pleitnotities op papier te zetten. In heel zijn wezen en houding straalt hij uit dat pleitnotities voor die flauwe kul van Terharte en de stichting niet nodig zijn en dat hij dat wel mondeling afkan. In zijn repliek gaat hij niet in op de door de stichting bij pleidooi gestelde feiten. Zijn repliek bestaat uit algemene, lange, afstandelijk op hoge, licht verontwaardigde toon uitgesproken woorden, die de kern niet raken en er op neerkomen dat hij zijn taak als deken prima heeft vervuld.

Hij gaat niet inhoudelijk in op de klachten en wordt daartoe door geen van de leden van de Raad aangezet. Geen van hen durft de oude meester Van Lutteldunck van het prestigieuze kantoor Van Slijmen en Koehandel, Rechter-plaatsvervanger duchtig aan de tand te voelen, laat staan hem de tegenspraak te leveren, die hij verdient. In de dupliek reageert Terharte op die algemeenheden en leidt hij de deken en de leden van de Raad terug naar de kern van de klachten. Die is en blijft dat mr. Van Lutteldunck al zijn taken als deken zo grondig verwaarloosd heeft dat hij zich in wezen moet schamen dat hij probeert om zijn optreden te vergoelijken.

De deken wenst geen gebruik te maken van de mogelijkheid tot het geven van een reactie. De leden van de Raad stellen wederom geen vragen. Van een behandeling van klachten en het zoeken naar feiten, antwoorden, achtergronden, naar de waarheid is niets te merken. Het wachten is op de beslissing van de Raad, die over 6 weken wordt bepaald maar al uit de blikken van de leden boekdelen spreekt. Zoals te doen gebruikelijk wordt de beslissing over de vakantie van de dame en heren heen getild.


    JULI 1996:
    DE LANDELIJK DEKEN/AYATOLLAH VAN DE NEDERLANDSE ORDE
    VAN ADVOCATEN TEGENGESPROKEN IN HET TIJDSCHRIFT ACCOUNT.

Uit het julinummer van Account blijkt dat Advocadur een juiste toon van kritiek op het (tucht)recht gevonden heeft. Haar reactie op de woorden van de officier van Justitie mr. De Groot over het tuchtrecht van advocaten wordt geheel en ongewijzigd afgedrukt, misschien wel vanwege vakantie van enige redactieleden. Zeker is dat de woorden van Advocadur gelezen worden door advocaten en rechters met wie zij wel of niet te maken heeft. Ook uit publicaties in andere dagbladen en tijdschriften blijkt dat de stichting een mening heeft die af en toe aanspreekt. De tijd gaat door. Advocadur heeft amper tijd voor alles wat op haar afkomt.


    26 AUGUSTUS 1996:
    IN GEVECHT MET HET TUCHTRECHT
    KLACHTEN OVER DOEN EN NALATEN VAN MR. VAN LUTTELDUNCK

    VIERDE BEDRIJF
    BESLISSING RAAD VAN DISCIPLINE

Voornoemde beslissing is een kleinood van een bewijs voor de bij Advocadur groeiende overtuiging dat juristen niet of nauwelijks bij machte zijn om elkaar op de vingers te tikken. Dat onvermogen lijkt in hun genen te zitten. De beslissing is tevens een bewijs voor de juistheid van de stelling van Mr. De Groot en Advocadur over het tuchtrecht in het tijdschrift Account.

Een veroordeling van een deken, een confrater, een oudere meester, die in de pikorde hoger staat in hetzelfde arrondissement als advocaat en Rechter-plaatsvervanger werkzaam is, die ongetwijfeld serviceclubs als de Lions-, de Rotary, de Kiwani's, of clubs van soortgelijke strekking frequenteert, alwaar hij confraters en andere broeders treft, blijkt een onmogelijke opgave. Daarvoor leveren de leden en de voorzitter van de Raad van Discipline bewijzen met de behandeling van de klachten en met name met de korte, povere en magere motivering van hun beslissing, die niet meer dan een A-viertje ruimte in beslag neemt, een vonnis dat openbaar is en bij deze echt in het openbaar wordt gebracht.


    20 SEPTEMBER 1996
    IN GEVECHT MET HET TUCHTRECHT
    KLACHTEN OVER DE DEKEN MR. VAN LUTTELDUNCK

    VIJFDE BEDRIJF
    HOGER BEROEP TEGEN DE BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE

Het wordt steeds duidelijker dat de stichting zich niet meer met klachten van Terharte bezighoudt, maar met een strijd die zich meer en meer richt op het tuchtrecht voor advocaten. Ten tijde van de beslissing van de Raad van Discipline over doen en nalaten van mr. Van Lutteldunck heeft Advocadur van klacht tot klacht in voldoende mate ervaren en vastgelegd hoe de Raad van Discipline te Den Bosch en andere Raden van Discipline klachten behandelen en beoordelen.

In de loop der tijden is de overtuiging gegroeid dat een klager bij de Raad van Discipline hoge nood heeft, maar daar niet het recht vindt dat hij zoekt en nodig heeft. Die overtuiging zet Advocadur aan tot het instellen van hoger beroep, niet alleen in de klachten van Terharte, maar in alle klachten, die zij heeft ingediend voor mensen die recht zoeken. Het onderzoek richt zich nu op het Hof van Discipline en op de mogelijkheden van die hogere tuchtrechtelijke instantie om beslissingen van de Raad van Discipline ongedaan te maken.

De eerste proef is het hoger beroep tegen de beslissing van de Raad van Discipline te Den Bosch in de klachten tegen de deken, mr. Van Lutteldunck. Het Hof van Discipline is gevestigd bij de arrondissementsrechtbank te Utrecht aan de Hamburgerstraat en bestaat uit 2 rechters, drie advocaten en een griffier. De leden van het Hof bestaan uit zoals geschreven in een Advocatenblad in een annotatie van en zekere mr. Aubel "niet de geringsten van de advocatuur en de rechterlijke macht". De vraag is dus of de kwaliteit van de behandeling van klachten over advocaten door dit Hof niet 'gering' zal zijn.


    9 DECEMBER 1996
    IN GEVECHT MET HET TUCHTRECHT
    KLACHTEN OVER MR. KULSTEE

    DERDE BEDRIJF
    ZITTING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN DEN BOSCH

Ook deze zitting verschilt niet wezenlijk van de andere zittingen. De leden van de Raad en de voorzitter zijn bijna altijd dezelfde advocaten en dezelfde rechters. Er wordt geen vraag gesteld. Met nadruk verzoekt Advocadur namens Terharte de Raad om een uitspraak over de vraag of een advocaat die terwijl hij in Mexico vertoeft in 4 verknochte zaken, waaraan een meervoudige causaliteit ten grondslag ligt, dagvaardt teneinde de verjaring te stuiten klachtwaardig handelt. De stichting wil ook weten hoe de Raad oordeelt over een advocaat die verzuimt om een belangrijk stuk in het geding te brengen.

Ter adstructie van de eerstgenoemde klacht wordt verwezen naar de second opinion van mr. Sneep waar deze stelt dat "collega Duynstee onnodig in 4 zaken heeft gedagvaard, verjaring middels een aangetekende brief had kunnen stuiten en bovendien verzuimd heeft om de door Terharte geleden schade te onderbouwen". Ook wordt er gewezen op het rapport van prof. Jolles, dat de Raad ter kennis is gebracht. Er wordt om een standpuntbepaling van de Raad gevraagd met betrekking tot het feit dat de advocaat Kulstee het verzoek van zijn cliënt met betrekking tot het gelasten van een deskundigenonderzoek niet gerespecteerd heeft. Wat er ook gezegd wordt, hoe de leden van Advocadur het ook zeggen, er wordt niet gereageerd.

Wat telkens en ook in deze zitting opvalt, is dat de leden van de Raad alle klachten over en beschuldigingen aan het adres van het tuchtrecht, de ongezouten kritiek op de advocatuur gelaten over zich heen laten komen. Advocadur slaat de leden van de Raad met citaten uit de Advocatenwet, de gedragsregels voor advocaten en de inleidingen daarop, artikelen uit het Advocatenblad, uit juridische tijdschriften en met jurisprudentie om de oren. Er volgt geen commentaar, geen terechtwijzing, geen tegenspraak, geen emotie, geen reactie, niets, helemaal niets. De Raad laat de kritiek als een onweersbui over zich heengaan en verkeert zichtbaar in de overtuiging dat de bui wel overtrekt en dat zon weer doorkomt. De leden doen zelfs beminnelijk en knikken vriendelijk, maar wat er echt achter die beminnelijkheid en vriendelijkheid schuilgaat, zal uit de beslissing blijken.


    16 JANUARI 1997
    IN GEVECHT MET HET TUCHTRECHT
    KLACHTEN OVER MR. KULSTEE

    VIERDE BEDRIJF: BESLISSING RAAD VAN DISCIPLINE
    BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE

    Beslissing

De Raad wijst de klacht in al haar onderdelen als ongegrond af. Uit de beslissing van de Raad volgt geen andere conclusie dan dat een advocaat, die geen of nauwelijks overleg voert met zijn cliënt en op het moment dat hij in Mexico vertoeft op eigen initiatief in 4 zaken door zijn confrater laat dagvaarden zich gedraagt zoals een behoorlijk advocaat uit het oogpunt van een behoorlijke beroepsuitoefening betaamt. Ook blijkt dat een advocaat, die verzuimt om een voor de juridische positie van zijn cliënt belangrijk stuk in het geding te brengen niets fout doet. Het feit dat mr. Kulstee aan de vurige wens van Terharte om de rechtbank te verzoeken een deskundige aan te wijzen om met betrekking tot zijn vordering onderzoek te verrichten geen enkel gehoor heeft gegeven, laat de Raad onbesproken.

De verantwoordelijkheid voor het uitbrengen van 4 dagvaardingen legt de Raad bij de cliënt Terharte. De Raad baseert zich daarbij op de veronderstelling dat mr. Kulstee van Terharte een opdracht tot het dagvaarden in 4 verschillende zaken ontvangen zou hebben. Dat is een vreemde en onlogische veronderstelling omdat de advocaat Dominus Litus is (de heer van de zaak) en uit dien hoofde zelf bepaalt of hij tot dagvaarding overgaat. Uit vele gevallen blijkt dat rechtzoekende mensen er niet in slagen advocaten te bewegen om te dagvaarden. De zaak Klomp illustreert in hoge mate dat advocaten en niet hun cliënten de beslissing tot het al dan niet dagvaarden in handen hebben.

    * noot : Geheel los gezien van genoemde onlogische veronderstelling van de Raad van Discipline blijkt uit het dossier dat er geen sprake van een opdracht van Terharte tot het inzetten van 4 dagvaardingen in 4 verschillende zaken. Het is bovendien ongerijmd om de verantwoording voor een juridische handeling bij de cliënt te leggen. De advocaat is immers de rechtsgeleerde persoon tot wie een rechtzoekende zich verplicht dient te wenden en voor wiens rechtsgeleerdheid hij een aanzienlijk uurloon dient te betalen.

Dagvaarden is een typische juridische aangelegenheid waarover alleen al op grond van de nog altijd geldende verplichte procesvertegenwoordiging de advocaat verantwoordelijkheid dient te dragen en niet de cliënt. De Raad handelt met haar beslissing bovendien in strijd met gedragsregel 9.1, die letterlijk zegt: "De advocaat draagt volledige verantwoordelijkheid voor de behandeling van de zaak. De advocaat kan zich niet aan deze verantwoordelijkheid onttrekken met een beroep op de van zijn cliënt verkregen opdracht". De Raad doet dus precies datgene wat de gedragsregels de advocaat verbieden.

    * Noot: Klomp is een man die de er na 6 jaar en 12 advocaten niet in slaagde om in aanmerking voor een oordeel van de rechter over doen en laten van de investeringsmaatschappij LIMAKO, omdat geen van de 12 advocaten tot dagvaarding wilde overgaan. Dat feit dreef hem tot grote wanhoop en onvrede, die zich uitdrukte in het omzagen van een aantal oude linden op de markt te Oirschot en in bedreigingen aan het adres van de koningin. De bedreigingen hebben niet geleid tot de dagvaarding die Klomp wilde. Door interventie van de stichting Advocadur is de dagvaarding die Klomp wilde in goed en redelijk overleg met een jurist alsnog tot volle tevredenheid van Klomp een feit geworden.

Met betrekking tot de andere vitale klacht van Terharte dat mr. Kulstee verzuimd heeft een belangrijk stuk (de brief van 18 januari 1992, die de rechtsverwerking waar de tegenpartij een beroep op doet zonder meer om zeep geholpen zou hebben) in het geding te brengen, stelt de Raad zich op het standpunt: "Mr. Kulstee stelt dat de bewuste brief niet aan hem is toegestuurd". Het woord van mr. Kulstee is klaarblijkelijk voldoende voor de Raad, daar deze stelt: "Het staat derhalve niet vast dat deze brief door klager was toegezonden". Terharte heeft in vele brieven voor de zitting en ter zitting telkenmale naar voren gebracht dat hij die brief wel degelijk gestuurd heeft, dat hij alle reden had om dat te doen en dat hij Duynstee jarenlang allerlei brieven heeft gezonden, die wel zijn aangekomen, etc.

De Raad gelooft mr. Kulstee op zijn woord en komt niet op het idee om het woord van mr. Kulstee nader te onderzoeken. De Raad komt evenmin op het idee om mr. Kulstee op te dragen het op ieder advocatenkantoor aanwezige boek/lijst van inkomende en uitgaande post te doen toekomen teneinde zijn uitspraak te kunnen controleren. In de klacht is duidelijk gesteld dat "zelfs, wanneer Terharte de bewuste brief niet aan mr. Kulstee toe had doen komen - 'uitdrukkelijk quod non' staat er in echte advocatentaal achter - dat het dan op de weg van mr. Kulstee gelegen zou hebben om genoemde brief, waarvan er 10-tallen in het dossier Terharte zitten, in zijn bezit te krijgen of zich andere middelen had dienen te verschaffen om een beroep op rechtsverwerking te voorkomen. Rechtsverwerking is een voor de gemiddelde leek onbekend rechtsfiguur, waartegen de advocaat zijn cliënt dient te beschermen". Ook aan deze argumenten gaat de Raad ongemotiveerd voorbij.


    5 FEBRUARI 1997
    IN GEVECHT MET HET TUCHTRECHT
    KLACHTEN OVER MR. KULSTEE

    VIJFDE BEDRIJF:
    HOGER BEROEP TEGEN DE BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE

Het beleid van de Raad van Discipline te Den Bosch lijkt gericht op het voorkomen van veroordelingen van advocaten over wie de stichting klachten heeft geformuleerd. Die veronderstelling is redelijk en vloeit uit de feiten voort. De Raad beseft uiteraard dat de stichting Advocadur net als bij de veroordeling van mr. Sneep bij nieuwe veroordelingen van klachtwaardig doen en nalaten van een advocaat in de openbaarheid zal komen. Die openbaarheid zal de positie van de stichting versterken en tot nieuwe klachten leiden. De uitermate gebrekkige motivatie van de afwijzende beslissingen van de Raad sterkt slechts de overtuiging dat bovenstaande veronderstelling juist is. Wat de stichting rest, is hoger beroep bij het Hof van Discipline.


    28 FEBRUARI 1997
    ADVOCADUR KLAAGT MR. SNEEP AAN

Eind februari 1997 laat de stichting een persbericht uitgaan waarin zij melding maakt van op handen zijnde zitting bij de Raad van Discipline. Slechts De Gelderlander neemt er notitie van.


    DE GELDERLANDER/VRIJDAG 28 FEBRUARI 1997
    ADVOCADUR KLAAGT MR. SNEEP AAN

Door onze verslaggever

    De in Wehl (en Veghel) gevestigde stichting Advocadur heeft klachten ingediend tegen de letselschadeadvocaat Sneep. De zaak dient maandag 3 maart voor de Raad van Discipline in Den Bosch.

    De stichting die in toenemende mate opkomt voor mensen die door doen en nalaten van advocaten juridisch letsel lijden, steunt drs. Teernstra uit Wehl, die al in 1993 klachten indiende tegen het declaratiegedrag van mr. Sneep (� 26.000, in drie maanden). Deze letselschadespecialist werd naar aanleiding van die klacht berispt. Datzelfde overkwam hem toen hij over zijn ex-cliënt een aantal zeer negatieve kwalificaties ten beste gaf in twee Brabantse kranten. Deze laatste berisping heeft Sneep er -volgens Advocadur- niet van weerhouden zich wederom negatief uit te laten. De stichting vindt dat de Raad van Discipline het gedrag van mr. Sneep maar eens moet beoordelen. Teernstra neemt met de huidige stand van zaken die inmiddels al meer dan drie jaar duren, geen genoegen.


    3 MAART 1997
    IN GEVECHT MET HET TUCHTRECHT
    KLACHTEN OVER MR. SNEEP

    ZESDE BEDRIJF
    MONDELINGE BEHANDELING VAN DE 18 KLACHTEN VAN TERHARTE

Op 3 maart 1997 komt de Raad toe aan de behandeling van de klachten van Terharte die op 23 juni 1995 zijn ingediend. Ondanks het persbericht van de stichting is er geen journalist aanwezig. Wellicht is het nieuws eraf. Wat meer voor de hand ligt, is dat de stichting te dicht aan de kern en de wortel van het recht komt, teveel drukt op de plek waar het pijn doet en dat de journalistiek daarom nog voorzichtiger wordt. Hoe het ook zij, jarenlang hebben de media uitgebreid aandacht besteed aan het feit dat letselschadespecialisten medici op hun fouten aanspreken en waarom. Mr. Sneep en andere letselschadespecialisten zoals mr. Dingemans, mr. Beer, de oud-anesthesist prof. dr. Smalhout, die boekjes over medisch letsel opendoet, worden door de media op hun wenken bediend. Een privé-persoon en een stichting die een letselschadeadvocaat en het recht dat op zijn doen en nalaten toe zou moeten zien, aanklagen en aansprakelijk willen stellen, dat is klaarblijkelijk (nog) geen nieuws.

De stichting pleit als "niet de geringste onder de klagers" dat het een lieve lust is. Geloof in het gezag, de autoriteit en de integriteit van de Raad van Discipline is van klachtbehandeling tot klachtbehandeling verloren gegaan. Er wordt niet meer tegen de leden van Raad op gezien. Terharte noch wie van de stichting dan ook is of wordt nog geïmponeerd. Als bijvoorbeeld Terharte tegen mr. Sneep spreekt, kijkt hij hem aan, een kwestie van een goede opvoeding, die in rechte niet blijkt te gelden. Daar dien je de voorzitter/rechter aan te kijken. De eerste keren laat men zich nog uit het veld slaan door een voorzitter, die bits op die of op een andere formele regel wijst. Daarna minder en vervolgens niet meer. De leden spreken vrij en onbevangen en dienen waar nodig de voorzitter gepast van repliek. Dat geeft hun woorden nog meer kracht. De stichting groeit in haar rol van controleur, de waakhond van het (tucht)recht en stuit telkenmale op opmerkelijke feiten.

Ook op die zitting van de Raad van Discipline in Den Bosch zit de stichting tegenover een rechter en 4 advocaten, die geen recht zullen, willen noch kunnen spreken. Er wordt geen enkele vraag gesteld over de 18 goed verwoorde klachten en de daarbij horende 38 producties. Op de vraag van de voorzitter/rechter of er vragen zijn, klinkt uit 4 advocatenmonden telkens het antwoord "Geen vragen". De voorzitter en de leden van de Raad zitten er wat onbeholpen en hulpeloos bij. Alle zware en uiterst gefundeerde kritiek van het pleidooi laten ze over hen heen komen.

Wat de stichting en Terharte vragen is een veroordeling met betrekking tot alle 18 onderdelen van de klacht. Met name wil zij een inhoudelijk standpunt over de werkzaamheden van mr. Sneep, die hij voor � 26.000,- in drie maanden in rekening heeft gebracht. De daartoe bij herhaling gestelde vragen vinden geen gehoor. De stichting wil dat de beslissing van de Raad van Toezicht ongeldig wordt verklaard en verlangt dus dat de Raad van Discipline geschiedenis schrijft. Dat is teveel gevraagd.

Advocadur vraagt om een veroordeling van een systeem dat de betaling van de advocaat regelt, een systeem dat niet meer van de Wet (Tarieven in Burgerlijke Zaken) uitgaat. Zij vraagt om een oordeel dat het vonnis van 5 maart 1996 van de rechtbank te Breda onderuithaalt. Zij vraagt een ruiterlijk en onomwonden op feiten gestoelde standpuntbepaling van 4 advocaten over een confrater, met wie zij morgen en overmorgen weer bij de rechtbank of in een of andere zaak te maken zullen krijgen. Hetzelfde vraagt zij van de enige rechter uit de Raad van Discipline.

Wat er gevraagd wordt, is een bewijs van het vermogen of van het onvermogen van het tuchtrecht om met kritiek op een advocaat en rechters om te gaan. Zowel het ene als het andere bewijs kunnen ze niet leveren. Daarom kijken ze zo hopeloos en hulpeloos. Daarom kijken ze schichtig de zaal in of er weer iemand van de pers aanwezig is, die nu niet alleen verslag doet van het feit dat "de griffier tijdens de zitting zijn nagels ongeïnteresseerd omstandig zit schoon te maken" of dat "de rechter driftig met haar hand op tafel slaat" maar over het ondermaatse en gebrekkige gehalte aan rechts- en waarheidsvinding van de Raad van Discipline van Den Bosch zal schrijven. Daarom knikken ze vriendelijk en doen ze voorkomend. Het is duidelijk dat de Raad er niet in zal slagen om haar eigen kwaliteit ter discussie te stellen.

De repliek van mr. Sneep komt erop neer, dat de civiele en de tuchtrechter al geoordeeld hebben, dat het "ne bis in idem- principe" in het geding is. Dat "ne bis in idem" spreekt hij gewichtig uit, in een poging gewicht aan zijn andere woorden te geven. "Ne bis in idem" is een in het recht geldend principe dat eenzelfde zaak niet opnieuw behandeld kan worden en dat het recht een keer haar beloop moet krijgen. De leden van de Raad, inclusief de voorzitter, knikken zo instemmend dat hun beslissing al bekend is.

In haar slotwoord zegt de stichting nog -tegen beter weten in- dat de 18 klachten niet "idem" en ook niet dezelfde zijn, dat men haar tot een soort debiele status degradeert door aan te nemen dat zij namens Terharte dezelfde klachten verwoord zou hebben. De leden van de Raad kijken voor zich uit, maar zeggen niets. De voorzitter deelt uiteindelijk mede dat "de zitting is afgelopen en dat de Raad zal trachten om over 6 weken uitspraak te doen", in het midden latend of dat "proberen" op de 6 weken of de beslissing slaat.


    DE STREEP DOOR HET IMAGO VAN MEESTER SNEEP
    DE FEITEN EN DE EFFECTEN
    DE WOORDEN EN DE DADEN

In afwachting van de uitspraak van de Raad van Discipline te Den Bosch is het goed om een aantal feiten uit het dossier in onderlinge samenhang en verband te beoordelen om vervolgens tot gerechtvaardigde conclusies te komen. Daartoe wordt gebruik gemaakt van uitspraken van mr. Sneep in kranten en in brieven. Vele van die feiten zijn onder de aandacht van de leden van de Raad van Discipline gebracht. Mensen stuurden Advocadur spontaan brieven en artikelen uit kranten en de bereidheid van medewerkers van de documentatieafdeling van kranten om eerdere artikelen over het fenomeen Sneep beschikbaar te stellen was en is opmerkelijk. Al bij al heeft Advocadur de beschikking over een imponerende hoeveelheid woorden van mr. Sneep:

Woorden van meester Sneep in de pers en in brieven/versus daden:

    * "het is niet het geld dat mij beweegt, ik ben financieel onafhankelijk van de advocatuur, omdat ik onder andere een groot landbouwbedrijf van 55 hectare heb". Uit de Telegraaf van februari 1994.

Versus de rekeningen voor Terharte, � 26.000 in drie maanden.

    "Ik raak ook gevoelsmatig bij allerlei zaken betrokken". Uit de Telegraaf van februari 1993.

Versus zijn betrokkenheid bij Terharte en diens zaak. "Dr. Sneep zegt dat hij altijd eerst het dossier wil bestuderen en dat hij daarna zwart op wit laat weten hoeveel procent hij hem of haar geeft. Stel dat iemand meent het slachtoffer geworden te zijn van een medische fout en dat hij om die reden een schadeclaim wil indienen; Het kan best zijn dat ik, na bestudering van de stukken die cliënt maar 30 % kans geef, etc.". Uit het A.D. van 12 sept. '86. Dezelfde belofte aan Terharte ten kantore van mr. Sneep in april 1993.

Versus de uitspraak van mr. Sneep tegenover Terharte:

  • "Als ik u een percentage van bijvoorbeeld 80 % zou noemen en u zou de zaak verliezen, zou u mij daar op aan kunnen spreken, mijnheer Terharte, dat moet u verkeerd begrepen hebben".

  • "Wie zich met een claim bij mr. Sneep vervoegt, kan er zeker van zijn dat de advocaat tot het uiterste gaat". Uit het Algemeen Dagblad van 17 april 1989.

versus het feit dat mr. Sneep voor Terharte tot het (financieel) uiterste ging: � 26.000 in drie maanden.

  • "Ik pak deze mensen (medische letselschadeslachtoffers) dan ook met zijden handschoentjes aan. Wat dat aangaat voel ik mij behalve advocaat toch ook een beetje maatschappelijk werker". Uit Algemeen Dagblad van 18 april 1989.

Versus meester Sneep's excessief in rekening gebrachte brief d.d. 28 juli 1993 aan Terharte, waarin hij stelt:

  • "Ik ben geen sociaal werker doch een commercieel advocaat".

  • "Zo'n man of vrouw (een letselschadeslachtoffer) mag van mij lastig zijn en krijgt alle tijd om af te reageren". Uit het A.D. van 17 april 1989.

Versus Terharte's mogelijkheden om:

  • "lastig te zijn en om af te reageren".

Na de uitspraak van het MTC is Sneep pas in actie gekomen. Hij wil niets weten van dit college en ziet veel meer heil in afhandeling van de hele zaak bij de gewone rechter.
  • "De medische tuchtcolleges functioneren niet naar behoren", stelt hij. "Die zijn artsgericht en niet slachtoffergericht. Bovendien ontbreekt het soms bij zo'n college aan deskundigheid. Ook komt het voor dat er bij leden van zo'n college sprake is van verstrengeling van belangen". Uit De Stem van 26 febr. 1993.

  • "Sneep heeft geen enkel vertrouwen in de medische tuchtcolleges, die vegen alleen maar de eigen stal schoon". Uit het Brabants Nieuwsblad van 20 april 1991.

Versus de second opinion en de brief d.d. 30 juni 1993 van Sneep aan Terharte waarin mr. Sneep schrijft:

  • "Voort procederen met deze onzekerheid (een oordeel van het MTC en het CMTC dat een van de neurologen, de heer E.N. Dogeen vrijspreekt) is een risicovolle onderneming, te risicovol naar mijn mening".

  • Sneep als fel antiroker in de pers over roken: "Ik word al onpasselijk als ik op de markt een kraam met gerookte paling passeer". Uit het B.N. van 11 juli '92.

Versus Sneep's uitspraak in een telefoongesprek d.d. 2 juli 1993 met Terharte:

  • "Mijnheer Terharte ik zit hier in de tuin en werk aan uw zaak; tegelijkertijd veroorloof ik mij het genot van een heerlijk sigaartje".

  • "Naast advocaat ben je ook psycholoog, meent Sneep. Na dergelijke ervaringen (na fouten van medici) zitten mensen vol emoties. Die moeten ze kwijt. De advocaat is in dat geval vaak hun eerste klankbord". Uit De Stem van 8 juni 1994.

Versus het psychologisch inzicht van mr. Sneep in de mens Terharte en het klankbord Sneep dat à � 6,65 per minuut (excl. BTW) klonk. Om de martelgang voor cliënten te besparen roept meester Sneep de hulp in van een vertrouwensarts of een hoogleraar. Uit het B.N. van 12 aug. '91.

Versus zijn weigeringen om dat in Terharte's zaak te doen.

  • Over een verzekeringsmaatschappij, die een cliënt van Sneep maar een klein bedrag aan schadevergoeding aanbiedt: "Een walgelijke opstelling die getuigt van een verregaande arrogantie". Uit De Telegraaf van februari '93.

Versus het kleine bedrag aan schadevergoeding dat Sneep na zijn veroordeling door de Raad van Discipline zijn ex-cliënt aanbiedt:

  • "een walgelijke opstelling die getuigt van een verregaande arrogantie".

  • "Ik kies altijd principieel de kant van de benadeelde". Uit het A.D. van 17 april '89.

versus Terharte's ervaringen.

  • "Sneep zegt goede hoop te hebben de vordering van zijn cliënt inderdaad te kunnen innen op basis van een artikel in het Nieuw Burgerlijk Wetboek, dat ongerechtvaardigde verrijking verbiedt". Uit het B.N. van 12 sept. '92.

Versus Sneep's ongerechtvaardigde verrijking in Terharte's geval en in andere gevallen.

  • Hoewel mr. Sneep een van de grootste letselschadepraktijken van ons land heeft, met 200 cliënten en daardoor in aanraking komt met soms mateloos menselijk leed, zegt hij zaken waarbij kinderen een rol spelen verschrikkelijk te vinden, "die grijpen mij in het bijzonder aan". Uit het B.N. van 11 maart 1992.

Versus zijn houding jegens Terharte.

  • "Hyena's zijn nuttige dieren, kadavervreters, die de rommel van anderen opruimen". B.N. 20 april '91.

Versus:

  • "Terharte is een hyena, die denkt een leeuw te kunnen aanvallen". Uitspraak mr. Sneep in het B.N. van 8 januari 1994.

  • "Een getuigenverhoor is voor mijn cliënt bovenmatig emotioneel zwaar en belastend voor de zware zorg die zij toch al heeft".

Versus het getuigenverhoor waarin mr. Sneep zijn ex-cliënt betrok. Uit de Telegraaf van 8 oktober 1998.

  • "Uit menselijk oogpunt is het niet te begrijpen dat ook de advocaat van het ziekenhuis het aan laat komen op verder procederen. Liever zouden wij zien dat de verzekeraar vandaag alsnog tot een schaderegeling besluit". Uit de Telegraaf van 8 oktober 1998.

Versus de letselschadeadvocaat die van geen schikking wilde weten en het aan liet komen op verder procederen. Dit is een greep uit veelal gepubliceerde uitspraken van meester Sneep. Geen van die uitspraken is in de loop der jaren door mr. Sneep op enigerlei wijze tegengesproken. Uit radio en tv-programma's kunnen er vele aan toegevoegd worden die net zo op gespannen voet met de werkelijkheid staan.


    MAART 1997
    HET IMAGO VAN ADVOCADUR/FEITEN EN EFFECTEN (1)

    IN GEVECHT MET DE NEDERLANDSE ORDE VAN ADVOCATEN (NOvA)
    DE NOvA PLAATST STICHTING ADVOCADUR IN EEN KWAAD DAGLICHT

Tot verbijstering van Advocadur worden er in het maartnummer 1997 van het tijdschrift Account citaten aangehaald uit een brief van een zekere mr. Wolters gericht aan de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten mr. Huydecoper. In die brief beklaagt Wolters zich over zijn ex-cliënt, de Amsterdamse fotograaf G. Tjepkema en de stichting Advocadur. De heer Tjepkema is een van de mensen die zich tot de stichting hebben gewend met het verzoek om hulp. Ook hij heeft al jarenlang conflicten met een advocaat. Over een van die conflicten schrijft het A.D. van. Door uit de brief van mr. Wolters te citeren, wordt Advocadur in het openbaar aangeduid als een aantal "ontevreden ex-cliënten, die met smadelijke publiciteit en telefoonterreur het leven van advocaten zuur zouden maken". Tevens worden de leden van de stichting gekwalificeerd als "mensen met een ontevreden grondhouding, die kwistig misbruik maken van de mogelijkheden om te klagen".

Een dergelijke smet kan de stichting zich niet permitteren. Daarom wil zij de Orde onmiddellijk aanklagen en in Kort Geding rectificatie vorderen. De stichting heeft belang bij een goede naam, zeker bij de rechters en de advocaten die de Account lezen. Bovendien heeft de stichting belang bij een goede naam en vertrouwen bij de mensen die haar nodig hebben. Verder is de stichting in het bezit van een zogenoemde steunwaardigheidsverklaring verleend door het Centraal Bureau Fondsenwerving te Amsterdam. Op grond daarvan mag zij en wil zij fondsen werven om haar werkzaamheden te kunnen bekostigen.

Er is dus alle reden om de smet op haar goede naam eraf te halen. Dat kan ze prima zelf, maar dat mag niet. Een burger of een rechtspersoon die zich wil verdedigen tegen ongerijmde beledigingen vanuit de mond van de beroepsorganisatie van de Nederlandse advocaten is aangewezen op de duur te betalen diensten van een advocaat, dat wil zeggen een lid van diezelfde beroepsorganisatie. Het valt daarom niet mee om een advocaat te vinden die staat te trappelen van verlangen om een confrater in rechte te betrekken, maar een advocaat die zijn eigen beroepsorganisatie ter verantwoording moet roepen, lijkt een onmogelijkheid.

Uiteindelijk wil mr. Zwenken voor de stichting optreden. Hij wil echter om te beginnen de gewenste rectificatie niet van de Orde maar van mr. Wolters vorderen. Advocadur is het daar hoe dan ook niet mee eens, daar het immers de Orde is, die in eerste instantie verantwoordelijk is voor publicatie van citaten uit de brief van mr. Wolters. Gerustgesteld door de mogelijkheid om de Orde indien nodig later alsnog voor de rechter te dagen, stemt de stichting met vrees in het hart toe in een Kort Geding tegen mr. Wolters. Haar vrees wordt bewaarheid. Het geding gaat verloren. De Kort Gedingrechter te Amsterdam oordeelt in haar vonnis (rolnr. KG 97/15555 TG) dan ook:

    "De Orde heeft zonder kennisgeving aan mr. Wolters de beslotenheid van het briefgeheim doorbroken. Wolters behoefde niet te verwachten dat zijn beroepsorganisatie bij wie hij zijn nood klaagde, delen van deze klacht met naam en toenaam in de openbaarheid zou brengen".

Ook in deze zaak blijkt het rechtsgevoel van de "leken" van Advocadur beter dan dat van de advocaat. Behalen van recht, het kan niet genoeg gezegd worden, is voor een groot deel afhankelijk van tijd, rust, feitenkennis, mensenkennis, creativiteit en nog een aantal kwaliteiten, die advocaten vaak niet hebben of waar ze niet aan toe kunnen komen. Als de stichting, waarvan de meeste leden wel over die kwaliteiten beschikken haar zaak zelf had mogen bepleiten, had haar dat � 5.000,- aan advocaats- en andere kosten uitgespaard. Voor de rechtsbijstand in de zaak tegen Wolters en de NOvA heeft zij een toevoeging aangevraagd bij de Raad voor Rechtsbijstand te Arnhem. De aanvraag is afgewezen. Rechtspersonen komen volgens de Raad "in beginsel niet in aanmerking voor gefinancierde rechtsbijstand". In haar beslissing wordt niet aangegeven welke norm wordt aangelegd bij genoemd "beginsel".


    21 APRIL 1997
    IN GEVECHT MET HET TUCHTRECHT
    KLACHTEN OVER DE DEKEN MR. VAN LUTTELDUNCK

    ZESDE BEDRIJF
    OPENBARE ZITTING VAN HET HOF VAN DISCIPLINE TE UTRECHT

Plaats van handeling is een oud gebouw van de rechtbank te Utrecht, waar de tand des tijds flink aan geknaagd heeft. Stenen trappen leiden naar een inpandige deur. Na een druk op een knop klinkt uit een luidspreker met een metaalachtige stem de vraag: "Waar komt u voor?" Na het antwoord dat je voor de zitting van het Hof van Discipline komt, klinkt er een zoemend geluid, klikt de deur open en staat de klager in een kale zielloze benedenverdieping. Geen mensen, geen bordje Hof van Discipline, geen aanwijzing, wel een brede, lange trap, die volgens de portier van het andere gerechtsgebouw beklommen dient te worden om in de wachtkamer van het Hof te geraken. De wachtkamer lijkt meer op een gang in de vorm van een L. Twee deuren scheiden de klager van de ruimte waar "niet de minsten van de rechterlijke macht en de advocatuur" verenigd in het Hof van Discipline klachten van mensen over doen en nalaten van advocaten/dekens behandelen.

Voorlopig is het wachten geblazen in de gang. Een donkere lambrisering, glas in loodramen, die zich in rottende kozijnen staande houden. Achter de ramen hartje Utrecht en zicht op de met stalen kettingen aan stenen palen afgezette parkeerplaats, waar niet de geringste merken onder de auto's geparkeerd staan. Voor auto's van klagers is daar geen plaats; die dienen een paar straten verder aan de gracht voor � 10,- per uur op de klager te wachten. Geen kapstok voor jassen, geen koffie, zelfs niet uit een automaat. Aan een van de wanden een kraan, waaronder een oude marmeren fontein, misschien wel om handen in onschuld te wassen. Kale houten banken. Het damestoilet blijkt kapot. Niets, maar dan ook niets dat er op zou kunnen wijzen dat klagers welkom zijn. Terharte en 2 leden van de stichting wachten en wachten. Het aanvangsuur van de zitting is reeds ver overschreden. Af en toe ontsnappen er geluiden aan de ruimte waar kennelijk een klacht behandeld wordt.

Zonder zich voor te stellen komt uiteindelijk een jonge vrouw vragen wie men is en voor welke zaak men komt. Een van de twee deuren gaat open. Een gezelschap klagers verlaat de ruimte en het andere gaat naar binnen. De zittingzaal heeft weinig diepte. Achter een lange tafel zetelen 5 heren, die zich naar het slechte voorbeeld van de jonge vrouw niet voorstellen. Er zijn geen naambordjes. Geen naam, geen functie, geen hoedanigheid. Stellen ze wel wat voor? Na verloop van tijd wordt duidelijk dat de jonge vrouw, die ook achter de tafel zit, de fungerende griffier van het Hof van Discipline is.

Twee meter van de tafel staat een lange tafel waarachter klager en beklaagde plaats dienen te nemen. Pal daarachter een harde houten bank voor de toeschouwers. Jassen worden daarom maar als kussen gebruikt. De zitting begint met de gebruikelijke opsomming van de feiten, door een persoon die de voorzitter blijkt te zijn. Het blijkt dat de behandeling van de klacht niet of nauwelijks afwijkt van die van de Raad van Discipline. Oog in oog met "niet de geringsten uit de advocatuur en de rechterlijke macht", blijken hun gezichten net zo uitdrukkingsloos, zijn de beelden hetzelfde en de reacties als te doen gebruikelijk.

Advocadur houdt een pleidooi en onderstreept dat de deken zijn verantwoordelijkheid op geen enkele wijze heeft waargemaakt. Er wordt verwezen naar het onderzoek van de Universiteit van Utrecht naar de behandeling van klachten. Met nadruk worden de leden van het Hof er attent op gemaakt dat bij dat onderzoek de dekanale fase is overgeslagen en dat er daarom alle reden is om de onderhavige klacht zorgvuldig te behandelen. Ook bij het Hof van Discipline worden geen of nauwelijks vragen gesteld.

Mr. Van Lutteldunck zegt weer even arrogant en hooghartig dat hij het allemaal prima gedaan heeft en neemt wederom geen enkele moeite om inhoudelijk op de klachten in te gaan. Ook ditmaal blijkt hij niet de moeite genomen te hebben om zijn standpunten op papier te zetten. Daarom krioelen woorden als giftige, valse slangen door de ruimte. In het weerwoord wijst Advocadur de leden met hun neus op de feitelijke klachten en daagt zij hen uit om vragen te stellen. Er volgt niet een vraag. De deken wenst geen gebruik te maken van zijn recht op een laatste woord. De zitting is afgelopen. Iedereen lijkt te weten waar hij/zij in deze klacht met zijn tuchtrecht aan toe is.

    22 APRIL 1997
    IN GEVECHT MET HET TUCHTRECHT
    18 KLACHTEN OVER MR. SNEEP

    ZEVENDE BEDRIJF
    BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE TE DEN BOSCH

De klachten die Teernstra op 5 september 1993 voor het grootste gedeelte aan de deken mr. Van Lutteldunck deed toekomen, leiden uiteindelijk op 22 april 1997 tot een beslissing van de Raad van Discipline te Den Bosch.

    BESLISSING

De Raad past met betrekking tot de klachten over doen en nalaten van mr. Sneep een kunstgreep toe om onder de beoordeling uit te komen van een aantal feiten, die zij in eerste instantie niet beoordeeld heeft. Daartoe baseert zij zich - geheel in de lijn van de verwachting - op de stelling dat: "er in het tuchtrecht aanleiding tot (analoge) toepassing van het ne bis in idem-beginsel is. Getoetst aan het bovengenoemde uitgangspunt acht de Raad klager in zijn thans geformuleerde klachten niet ontvankelijk voorzover het de periode betreft van vóór 7 juli 1994, zijnde de datum van de laatste klachtbrief van klager in de eerdere klachtzaak B 60 - 1994".

Op die wijze onttrekt de Raad zich aan haar verantwoordelijkheid voor een beoordeling van klachten die zij niet beoordeeld heeft of door een verkeerde instructie van de deken niet heeft kunnen beoordelen. Duidelijk is dat de Raad een aantal feiten niet wil beoordelen. De klachten 15 t/m 18 zijn volledig nieuw, dateren van na de door de Raad van Discipline volkomen naar eigen willekeur in het leven geroepen datum 7 juli 1994. Deze klachten betreffen immers het doen en nalaten van mr. Sneep na de eerste veroordeling door de Raad van Discipline. Deze klachten zijn als zelfstandige klachten geformuleerd en betreffen "nieuwe, tendentieuze en grievende uitspraken aan derden over Terharte" (klacht 15), "De weigeringen van mr. Sneep om bronnen voor zijn negatieve uitspraken te noemen" (klacht 16), "De geheel buiten Terharte en diens raadsman om geplaatste rectificatie in De Stem en het B.N." (klacht 17) en "de minachting door mr. Sneep van de veroordeling door de Raad van Discipline en de Rechtbank".

Om geen oordeel over de nieuwe klachten uit te hoeven spreken helpt de Raad de volgende stelling de wereld in: "De klachten als geformuleerd in de nummers 15 t/m 18 van de pleitnotities van klager voor de mondelinge hoorzitting van 3 maart 1997 worden slechts beoordeeld voorzover passend binnen de in de brief van 25 mei 1996 van klager aan de deken geformuleerde 14 klachtonderdelen".

De klachten 15 t/m 18 kunnen op geen enkele manier "binnen de geformuleerde 14 klachtonderdelen passen"; dit vanwege het simpele feit dat ze betrekking hebben op feiten die zich na de feiten verwoord in de klachten 1 t/m 14 hebben voorgedaan en daarna geformuleerd en ingediend zijn. Uitgaande van de juistheid van de bovengenoemde stelling, zou Terharte net als 5 jaar geleden de klachten 15 t/m 18 opnieuw bij de deken in moeten dienen en nog een keer de klachtweg en misschien ook wel weer gedurende 5 lange jaren moeten bewandelen. Op genoemde wijze blijven er nog 3 klachtonderdelen van de 18 over, waarover de Raad haar wijze oordeel als volgt geeft.

Op de zitting pleit Advocadur aan de hand van een uitgebreide pleitnota. Op de stellingen van Sneep werd uitvoerig ingegaan. Er worden zowaar 2 vragen gesteld, die de stichting naar eer en geweten zo uitgebreid mogelijk beantwoordt. De zitting heeft ongeveer twee uur in beslag genomen. In de beslissing van de Raad is vrijwel niets van de bij pleidooi alsnog in het geding gebrachte argumenten terug te vinden. Daarom vraagt Advocadur kopie van de notulen, die zoals de Advocatenwet voorschrijft van het ter zitting behandelde gemaakt dienen te worden. De inhoud behoeft geen verder commentaar.


    VOORJAAR 1997 ADVOCADUR BESLUIT OM DOOR TE GAAN

Het vonnis van de rechtbank te Breda en dat van de Raad van Discipline gaan aan essentiële feiten voorbij en de motivering ervan is even treurig als zorgwekkend. De manier waarop rechtsvragen met betrekking tot het doen en nalaten van een advocaat en diens rekeningen behandeld worden, geeft een burger die recht zoekt bepaald geen moed. Dat vonnis en tal van andere verontrustende vonnissen sterkt de stichting echter in haar verzet. Nieuwe slachtoffers van rechters en advocaten, nieuwe dankbaarheid, erkenning en af en toe een gift geven telkens een prikkel om niet bij de pakken neer te gaan zitten.

Er komt steeds een beetje meer grip op de pers. De boodschap van Advocadur sijpelt door naar kranten en zelfs naar een paar juridische vakbladen. Uit het niets is Advocadur iets geworden, waar advocaten en rechters rekening mee lijken te moeten houden. Uit de notulen van de bestuursvergadering blijkt het besluit om op de ingeslagen weg voort te gaan en het recht de tegenspraak te blijven bieden die het zelf steeds weer oproept. Ook blijkt dat er gezocht wordt naar meer middelen en mogelijkheden om de strijd voort te zetten. Er gaat een aanvraag de deur uit naar het Centraal Bureau Fondsenwerving om in aanmerking te komen voor een zogenoemde steunwaardigheidsverklaring.

Er gaan weer brieven de deur uit naar kranten, politici, advocaten, naar de NOvA, naar Dekens, naar Raden van Toezicht, naar de Raden en het Hof van Discipline, de Nationale Ombudsman, Raden voor Rechtsbijstand, Slachtofferhulp, de minister van Justitie, naar de Procureur-generaal van de Hoge Raad, naar Openbare Ministeries, het College van Procureurs-generaal, etc.. De stichting wil weten hoe ver de mogelijkheden van de burger om zijn recht tegen te spreken reiken. Er wordt geluisterd naar fascinerende, soms naar vervelende verhalen van mensen naar wie geen advocaat luistert.

Soms wordt het ageren en het onverzettelijk volhouden van Advocadur beloond. Er komen interessante feiten en informatie over het rechtsbedrijf binnen, dat onvermoede verbanden blootlegt. Advocadur kijkt Vrouwe Justitia recht en steeds dieper in de ogen en ziet steeds beter hoe ons aller recht werkt of beter niet werkt. Van dag tot dag wordt er bijgeleerd. Er wordt beter en duidelijker geformuleerd en gepleit. Van dag tot dag groeien het besef en de overtuiging dat er andere gewichten in de schaal van het recht moeten komen. Herfst en winter 1996 gaan voorbij. Het jaar 1996 loopt op een eind. Het wachten is op de hoeders van het recht, die aan zet zijn. Het wachten is op de behandeling door het Hof van Discipline van de 18 klachten tegen doen en nalaten van mr. Sneep. De stichting wil met een nieuw tuchtrechtelijk oordeel over al het doen en nalaten van mr. Sneep de civiele rechter opnieuw om een vergoeding van het door de letselschadeadvocaat mr. Sneep aangericht letsel vragen.

    16 MEI 1997
    IN GEVECHT MET HET TUCHTRECHT
    KLACHTEN OVER MR. SNEEP

    ACHTSTE BEDRIJF
    HOGER BEROEP TEGEN DE BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE

Op de beslissing van de Raad van Discipline met betrekking tot de 18 klachten van Terharte kan slechts een actie volgen en dat is hoger beroep. In 7 grieven, voorzien van een inleiding en een conclusie wordt het hoger beroep ingediend bij het de stichting inmiddels bekende Hof van Discipline.

21 Mei 1997 schrijft de griffier van het Hof van Discipline: "U ontvangt tijdig bericht omtrent de datum van behandeling van de zaak. Gelet op het aantal zaken dat nog wacht op behandeling door het Hof, dient u er rekening mee te houden dat behandeling hoogstwaarschijnlijk pas over 8 maanden zal kunnen plaatsvinden".

    17 JUNI 1997
    IN GEVECHT MET HET TUCHTRECHT
    KLACHTEN OVER DE DEKEN VAN LUTTELDUNCK

    ZEVENDE EN LAATSTE BEDRIJF
    BESLISSING VAN HOF VAN DISCIPLINE TE UTRECHT

Met deze beslissing weet de stichting inderdaad waar ze ook met het Hof aan toe is. Alle klachten (op een na) worden ongegrond verklaard. Het Hof van Discipline worstelt klaarblijkelijk net als de Raad met het probleem dat zij er moeite mee heeft om de deken, Rechter-plaatsvervanger Van Lutteldunck die bij de advocatuur en het Recht een naam en ook die van zijn kantoor hoog te houden heeft, op de vingers te tikken. Op de tweede plaats heeft zij er moeite mee om de povere beslissing van de leden van de Raad van Discipline te Den Bosch krachtig te veroordelen, omdat een krachtige veroordeling Advocadur in de kaart zal spelen.

Net als de Raad worstelt zij met het probleem dat zij de stichting Advocadur, die stukje bij beetje maar steeds een beetje meer in de publiciteit komt niet een overwinning gunt, die slechts tot meer publiciteit zal leiden. Daardoor zal het aantal te behandelen klachten immers weer toenemen en worden de leden voor werkzaamheden gesteld die naar zij zelf in openbaar mededelen niet zo goed betalen. De stichting stelt de controle van de kwaliteit van het doen en het nalaten van advocaten ter discussie, een kwaliteit die het Hof van Discipline als hoogste instantie in het tuchtrecht dient te bewaken.

Daarom heeft Het Hof klaarblijkelijk gezocht naar een beslissing die haar zo weinig mogelijk schade toebrengt. Een van de klachten verklaart het Hof gegrond. Op grond van de feiten lijkt ze dat te doen om de schijn op te houden dat zij wel degelijk beslissingen van de Raad ongedaan kan maken. Daarom verklaart zij een van de klachten gegrond en wel klacht 3 waarin geklaagd wordt over het zelfs door het Hof niet te weerspreken feit dat de deken Van Lutteldunck de klachten van Terharte te laat (bijna een jaar na indiening klachten) naar de Raad van Discipline verwezen heeft. In haar beoordeling onder punt 10 stelt het Hof: "Hoewel klachtonderdeel alsnog gegrond wordt bevonden acht het Hof in deze geen termen aanwezig voor het opleggen van een maatregel". In de beslissing is geen enkele motivering voor laatstgenoemd oordeel te vinden.

    AUGUSTUS 1997 TWEE OPMERKELIJKE ZAKEN IN DE
    VORDERING VAN TERHARTE OP DE NEUROLOOG P.R. MORBIDE

In een volgend deel van deze serie zal uitgebreid verslag gedaan worden van de opmerkelijke loop van het recht in de vorderingen van Terharte op de neurologen en de psycholoog. Aan twee opmerkelijke, voor de staat van ons recht illustratieve feiten wordt nu al kort aandacht besteed.

Ter informatie:

    De door mr. Kulstee in 1991 ingezette dagvaarding in de zaak Morbide heeft zijn weg gevonden van de Rechtbank te Breda naar het gerechtshof te Den Bosch. Na 6, inderdaad "zes jaar", staat de zaak voor de deur van Gerechtshof te Den Bosch en gaat daar naar binnen. Met betrekking tot de vordering van Terharte zijn naast het belang van Terharte belangen van een verzekeringsmaatschappij gemoeid. Het arrest van het Gerechtshof te Den Bosch en vooral de motivatie daarvan zijn -zelfs na de 6 jaar, die het Recht ervoor genomen heeft- zo onjuist en van een dermate ook een leek in het oog springende, bedroevende kwaliteit dat Terharte verplicht is om tegen de gewezen arresten in cassatie te gaan. Het advies van de cassatieadvocaat mr. Verklotingen is dan ook positief.

     

    Het eerste opmerkelijke feit

De stichting krijgt de beschikking over de informatie dat de voorzitter van het gerechtshof te Den Bosch, dat bovengenoemd arrest wees, de heer mr. B. Smachter -die ook in de zaak K.R. Rakterloos arrest wees- ten tijde van beide arresten in 1997 bijna 70 ("zeventig jaar") oud was. Het belang voor de verzekeraar in de zaken van Terharte is evident. Toewijzing van de door Terharte gestelde secundaire victimisatie leidt linea recta tot jurisprudentie, waarop vele slachtoffers als Terharte een beroep kunnen doen en gaat dus geld kosten.

Tevens blijkt dat raadsheer Smachter tot eind '97 betaald lid en zelfs vice-voorzitter van de Raad van Toezicht op het Schadeverzekeringsbedrijf was. Deze informatie is door de stichting bij de stichting WORM nagetrokken en wordt door de raadsheer zelf bevestigd. De Raad van Toezicht op het verzekeringsbedrijf is een Raad die zegt "de taak te hebben erop toe te zien dat schadeverzekeraars bij het tot stand brengen en uitvoeren van overeenkomsten van schadeverzekering en in het bijzonder ten aanzien van het zorgvuldig en voortvarend optreden in het verkeer met de verzekerden, contractanten en/of begunstigden, danwel gelaedeerde wederpartijen en hun rechtverkrijgenden onder algemene titel, de goede naam van het schadeverzekeringsbedrijf in stand te houden".

Dat wil dus zeggen dat Terharte's lot mede afhing van een man van bijna 70 die betaalde belangen bij het verzekeringsbedrijf heeft, een man wiens niveau van geestelijk en lichamelijk functioneren verondersteld doch niet van jaar tot jaar gekeurd wordt. Het lijkt er dus op dat de Raad van Toezicht op het Verzekeringsbedrijf noch mr. Smachter "voortvarend en zorgvuldig is opgetreden in het verkeer met de gelaedeerde tegenpartij Terharte". De Raad had mr. Smachter eruit dienen te knikkeren en mr. Smachter had eigener beweging zijn biezen moeten pakken.

Mr. B. Smachter had zich in de zaak Morbide en Rakterloos, twee zaken, waarin verzekeraars en hun advocaten partij waren, dienen te verschonen en iedere schijn van partijdigheid moeten voorkomen. Verschonen betekent zoals art. 8.19 e.a. AWB aangeeft dat "een rechter/raadsheer zich dient te verschonen in zaken, waarin zij als rechter niet meer onbevangen kunnen oordelen of waarbij zelfs de geringste schijn van ontbreken van onafhankelijkheid gewekt is".

Mr. B. Smachter heeft zich echter niet verschoond, waarschijnlijk te zeer bevangen door zijn zeker niet geringbetaalde functie bij de Raad van Toezicht op het Schadeverzekeringsbedrijf. Op de vraag van de stichting aan de raadsheer Smachter waarom hij zich niet verschoond heeft, komt het antwoord binnen dat hij "daartoe geen aanleiding zag". Uit andere betrouwbare bron blijkt dat de ex-raadsheer in meerdere gevallen alimentatieplichtig is en uit dien hoofde aangewezen op inkomsten uit zijn raadsheerschap en wellicht uit zijn lidmaatschap van de Raad van Toezicht op het verzekeringsbedrijf. Zijn mederaadsheren waren conform de informatie van de stichting op de hoogte van de betaalde functie van mr. Smachter. Uit brieven aan de stichting blijkt dat "zij geen reden zagen om mr. Smachter te wijzen op de ontoelaatbare verstrengeling van zijn raadsheerschap in de beide zaken waarin een verzekeringsbelang diende".

    * Noot: Wat overblijft is de vraag waarom Terharte's advocaten noch de advocaten, optredend in het ressort Den Bosch, die met mr. Smachter te maken hadden en wisten van zijn betaald lidmaatschap of van de last die zijn leeftijd op hem en de mensen die van zijn arresten afhankelijk waren legde, daartegen niets ondernomen hebben.

Het antwoord spreekt uit de Tubantia van 29 augustus 1998, waarin herhaald wordt over het opmerkelijke, zo goed als niet voorkomend feit dat "een advocaat een rechter de oren wast". Een Twentse collega van de raadsvrouwe nam er na afloop gniffelend kennis van (van de kritiek op een rechter). "Maar voor iemand die niet uit dit arrondissement komt (Horzinek houdt namelijk praktijk in Zwolle-red) is het sowieso minder moeilijk uit te halen dan voor ons. Want wij komen Stoové en die andere Almelose rechters natuurlijk altijd weer tegen. Dan pas je wel dubbel op, nuanceerde hij haar optreden". Voor de waarheids- en rechtsvinding dient echter veelvuldig naar rechters uitgehaald te worden.

    * Noot: Uit onderzoek van de stichting WORM (Wetenschappelijk Onderzoek Rechterlijke Macht), waarvan verslag wordt gedaan in het zogenoemde IRM-rapport (Integriteit Rechterlijke Macht, ISBN-nr: 90-803469-1-8) blijkt dat "de Gerechtshoven te Arnhem (van 1986 t/1992), Amsterdam (van 1990 t/m 1995) en Den Haag (van 1990 t/m 1996) jaar in jaar uit bijna alle arresten, waarbij een verzekeraar een van beide procespartijen is uitspraak doet ten voordele van de verzekeraar, door het vonnis van de rechtbank te bekrachtigen of te vernietigen". Ook blijkt uit de aan de stichting WORM bekend zijnde arresten van de Hoge Raad, waarin het belang van een verzekeraar speelt, dat "over de periode 1990-1996 27 van de 30 arresten in het voordeel van de verzekeraar uitvallen".

Tenslotte blijkt dat zeer vele met naam en toenaam genoemde rechters en raadsheren net als mr. Smachter ontoelaatbare, betaalde nevenfuncties uitoefenen, waaronder ook het lidmaatschap van de Raad van Toezicht op het schadeverzekeringsbedrijf.


    Het tweede opmerkelijk feit

Beroep tegen een arrest van een Gerechtshof heet cassatie. Cassatie dient ingesteld te worden bij de Hoge Raad. Dat de hoogste rechterlijke instantie is die oordeelt over een rechtsvraag. Om in cassatie te gaan moet een mens die recht zoekt gebruik maken van een cassatieadvocaat, die in Den Haag kantoor moet houden. Zo is dat geregeld. Terharte moet dus een cassatieadvocaat in Den Haag vinden en maar hopen dat deze goed en zorgvuldig werkt. Hij komt terecht bij de hierboven genoemde cassatieadvocaat D. Verklotingen, die in het arrest dat mr. Smachter gewezen heeft in de zaak Morbide alle reden ziet om in cassatie te gaan.

In de vordering van Terharte op de door het MTC veroordeelde neuroloog P.R.E. Morbide, verzuimt de cassatieadvocaat mr. Verklotingen de cassatiedagvaarding ter rolle van de Hoge Raad van 20 juni '97 in te schrijven. Op grond daarvan gaat het arrest van het Gerechtshof te Den Bosch zoals juristen dat uitdrukken "in kracht en gezag van gewijsde". In gewoon Nederlands: Terharte kan op de neuroloog Morbide en diens verzekeraar geen rechten meer doen gelden. In het licht van de verplichte procesvertegenwoordiging is het ontoelaatbaar dat een rechtzoekend burger na zoveel jaren zijn recht verliest, tenzij hij zijn falend advocaat daar zondermeer op aan kan spreken.

Een crimineel wordt, wanneer zijn wakkere advocaat een vormfout in het geding brengt, ontslagen van rechtsvervolging. Een rechtzoekend burger kan zijn rechten niet meer vervolgen door enkel en alleen een fout van zijn advocaat. Zowel het een als het ander levert een van de vele tekortkomingen van ons aller recht op. Een door de feiten gerechtvaardigde conclusie is namelijk dat een fout van een advocaat in zaken die tot kostbare jurisprudentie kan leiden goud waard is. Een andere conclusie is dat de burger geheel en al moet kunnen vertrouwen op de eerlijkheid van de advocaat die hij verplicht is te nemen. In de combinatie van beide conclusies wordt een tekortkoming zichtbaar, voor wie die wil zien.

Mr. D. Verklotingen schrijft: "Voor deze gang van zaken bied ik u mijn verontschuldiging aan. Ik vermeld dat ik voor beroepsfouten een aansprakelijkheidsverzekering heb". De betreffende verzekeraar, Nationale Nederlanden, wijst zoals te doen gebruikelijk na zeer geruime tijd vooralsnog alle schade af. Na flink wat aandringen legt die verzekeraar de zaak voor aan het advocatenkantoor Walgman en Gemeier, een kantoor te Den Haag dat voornamelijk handelt in beroepsaansprakelijkheidszaken en -conform de gegevens van genoemd IRM-rapport- 4 advocaten in dienst heeft die tevens als Rechter-plaatsvervanger optreden.

Een klemmend beroep op de heer Verklotingen om een oordeel te bepalen met betrekking tot de schade die Terharte door zijn fout geleden heeft, doet deze af met de even simpele als steriele mededeling: "Het past mij niet mijn mening te berde te brengen anders dan door middel van mijn verzekeraar". Zelfs wanneer die verzekeraar (Nationale Nederlanden) en de voor haar optredende advocaat mr. List het positieve cassatieadvies van mr. Verklotingen in twijfel trekken, herhaalt mr. Verklotingen zijn voornoemde standpunt. Net als gewone advocaten verschuilen cassatieadvocaten zich achter de brede rug van de verzekeraar. Geheel in de lijn der verwachtingen wordt het beroep van Terharte op vergoeding van zijn processuele en andere schade door advocatenkantoor Walgmans en Gemeier afgewezen en wel door mr. List, die op grond van informatie van de stichting familie is van een andere mr. List, die advocaat-generaal bij de Hoge Raad is en van een mr. List, die directeur is bij de Nationale Nederlanden. De wijze waarop mr. List de schadevordering van Terharte afwijst, zal te zijner tijd uitgebreid aan de orde gesteld worden.

    ZOMER/HERFST 1997

Na jarenlang het (tucht)recht in de ogen te hebben gekeken, krijgt Advocadur steeds meer zicht op het doen en nalaten achter de façade van ons rechtsbedrijf. Mensen bellen op, schrijven en sturen per fax, modem of op een floppy informatie. Vonnissen van rechters en tuchtrechters, artikelen uit kranten, tijdschriften, etc.. Bijna alle slachtoffers van hoeders van ons recht knippen artikelen en berichten in kranten en tijdschriften uit, waarin zij een bevestiging vinden van datgene wat hen is/wordt aangedaan. In West-Brabant treft zij een juridisch letselschadeslachtoffer aan, dat in twintig jaar wachten op recht op een slaapkamer drie grote kasten met krantenknipsels heeft gevuld. De rest van het huis wordt haast volledig in beslag genomen door juridische stukken, de trap, de hal, de slaapkamers, de woonkamer zijn vergeven van de brieven, de vonnissen, medische rapporten, etc..

Lezing van die krantenartikelen, die ver in de tijd teruggaan, leert dat de oorzaken van de juridische problemen onveranderd dezelfde waren en zijn. Het tuchtrecht voor advocaten, declaratiegeschillen, onterechte begrotingen door de Raad van Toezicht, advocaten die als Rechter-plaatsvervanger optreden, belangen die zich verstrengelen, werkdruk, tijdgebrek, geldgebrek, toegevoegde advocaten die niet in beweging te krijgen zijn, onbegrepen rechtsvragen, het was en is allemaal hetzelfde. Advocaten bepalen of en welke zaken zij aan de rechter voorleggen en hoe ze die zaken voorleggen. De advocatuur zeeft naar eigen inzicht, naar believen en willekeur de rechtsvragen die aan de rechter worden voorgelegd en bepaalt de snelheid waarmee de behandeling van die zaken voortschrijdt. Dat was toen zo en dat is nog zo. Dat was en is vragen om moeilijkheden, onvrede en onrecht, die niet of nauwelijks door het tuchtrecht worden opgelost.

Gedoemde onvrede wordt treffend door de stichting verwoord in een brief die De Stem van 3 december 1996 opneemt. Door al de informatie, die de stichting krijgt en de kennis die zij vergaart, worden er verbanden duidelijk zichtbaar, die dat eerst niet waren. Duidelijk wordt waar noodzakelijke verbanden ontbreken. De wereld van het recht gaat nog steeds een stukje verder open. De stichting en haar bestuur leert zoals Tünnissen dat uitdrukt "eerst de vlakte goed kennen, om vervolgens de berg van het recht/onrecht te kunnen beklimmen".


    15 ...? OKTOBER 1997
    ADVOCADUR IN GEVECHT MET HET STRAFRECHT
    DE EUROFRAUDE

    EERSTE BEDRIJF
    PROCES-VERBAAL VAN AANGIFTE VAN STRAFBARE FEITEN BEGAAN DOOR EUROPARLEMENTARIËR L. DE WAAL

Behalve met de zaak Terharte houdt de stichting zich met tal van andere zaken bezig, waarvan zij nog verslag hoopt te doen. Een daarvan is te interessant, te actueel en te illustratief voor de juistheid van de beschuldigingen aan het adres van het Recht dat er nu al summier aandacht aan besteed zal worden.

Begin oktober 1997 verschijnen er berichten in de pers en op tv dat een aantal Europarlementariërs strafbare feiten gepleegd hebben. Met eigen ogen ziet de natie hoe o.a. onder andere hooggeplaatste Nederlandse vertegenwoordigers van het huis van Europa, dat op kosten van de burger voor ons en onze kinderen gebouwd wordt, de presentielijst van een dagvergadering tekenen om vervolgens onmiddellijk voor een lang weekend naar huis gaan. De ondertekenaars zijn dus kennelijk niet present ter vergadering en leveren in het openbaar het bewijs dat zij de presentielijst ondertekend hebben, terwijl de taxi's al staan te ronken en de tickets zijn gekocht, dus kennelijk met als enig vooropgezet doel om daarmee de vergoeding van � 8750 op te strijken. Pure strafbare feiten, waarvoor het wettig en overtuigend bewijs al is geleverd en die vervolgd dienen te worden, vindt het bestuur van de stichting Advocadur.

De strafrechtspecialist mr. G. Spong vindt dat klaarblijkelijk ook. Hij schrijft in zijn boek "Leugens om bestwil", ISBN 90 5018 361 1, hoofdstuk 12, pagina 60 e.v. onder meer: "Het gaat hier om valsheid in geschrift van de presentielijst, vermoedelijke oplichting, om strafbare feiten gepleegd door de Europarlementariër Leen van der Waal. De strafbare feiten zijn gemakkelijk strafrechtelijk te vervolgen, de feiten zijn zowel hier als in Frankrijk strafbaar. Het Europarlement bestaat, zo beschouwd, voor een niet gering deel uit eurofraudeurs en euro-oplichters".

Spong eindigt met de woorden :"Zolang het (Nederlandse) O.M. opsporing achterwege laat, kan met recht gezegd worden dat er sprake is van klassenjustitie. De politieke klasse wordt immers volkomen ten onrechte buiten beschouwing gelaten. De slotsom luidt dus dat de hiervoor genoemde verdenking van strafbare feiten grondig onderzocht dient te worden".

Tot verbijstering van Advocadur doet geen enkele hoeder van ons recht aangifte van de in het openbaar aangetoonde strafbare feiten. Daarom doet zij dat. Zonder dat de stichting daarvan op de hoogte is, doet een inwoner van Stiens in Friesland hetzelfde in Leeuwarden. Justitie stuurt hem door naar België, alwaar hij aangifte doet bij de Procureur des Konings (de officier van Justitie). De aangifte van de heer De Jong in België heeft tot nu (september 1998) toe nog niet tot enige actie, laat staan resultaat geleid. De stichting wacht op het antwoord van Justitie op haar aangifte.

 

    NOVEMBER 1997
    IN GEVECHT MET HET TUCHTRECHT
    KLACHTEN OVER SNEEP EN KULSTEE

    ACHTSTE (SNEEP) EN VIJFDE (KULSTEE) BEDRIJF
    BERICHT VAN HET HOF VAN DISCIPLINE

11 November 1997 bericht de griffier van het Hof van Discipline met betrekking tot klachten inzake mr. Kulstee: "Het Hof zal de bovengenoemde zaak naar alle waarschijnlijkheid behandelen op maandag 3 maart 1998 te 12.15 uur. Het Hof verwacht dat de heer Terharte persoonlijk ter zitting aanwezig zal zijn". Op dezelfde datum verstuurt de griffier een soortgelijk bericht waaruit blijkt dat de klachten over mr. Sneep ook op 3 maart, maar dan om 12.15 uur behandeld zullen worden.

Voor de mondelinge behandeling van de twee uitermate uitgebreide en in de loop der jaren gecompliceerd geworden klachten heeft het Hof per klacht 45 minuten uitgetrokken. Voor een onzinnig voorlopig getuigenverhoor worden dagen uitgetrokken. Voor de verdediging van het recht van criminelen en mensen met een al dan niet crimineel vermogen -die waarheid kan niet vaak genoeg herhaald worden- worden dagen, soms weken uitgetrokken, wordt uitgebreid onderzoek gedaan, het oordeel van deskundigen gevraagd, worden er zittingen verdaagd, etc.. Maar de leden van het Hof van Discipline, "niet de geringsten van de rechterlijke macht en de advocatuur" hebben 45 minuten uitgetrokken voor niet de geringste onder de klagers.

Het jaar 1997 loopt ten einde. Er komt een nieuw jaar. Advocadur staat aan het begin van een weg, die steeds beter en duidelijker zichtbaar wordt. De juiste woorden vallen op de juiste plaats. Op die weg komt de stichting vaker de juiste mensen tegen. Soms komt een hoeder van het Recht haar tegemoet. Er komt perspectief in dat wat haar beweegt. Al bij al houden ze er de moed in.


    5 FEBRUARI 1998
    IN GEVECHT MET HET TUCHTRECHT
    KLACHTEN OVER SNEEP EN KULSTEE

    VERVOLG ACHTSTE EN VIJFDE BEDRIJF
    BERICHT VAN HET HOF VAN DISCIPLINE OVER DE DEFINITIEVE ZITTINGSDATUM

De griffier van het Hof van Discipline bericht: "De behandeling van bovengenoemde zaken (Kulstee en Sneep) zal in tegenstelling tot eerdere berichten plaatsvinden op 9 maart 1998 te 11.30 uur inzake de klachten tegen mr. Kulstee en om 12.15 uur inzake de klachten tegen mr. Sneep". Advocadur en Terharte bereiden zich terdege voor. In de loop van de weken die tot 9 maart resten, groeit het pleidooi van dag tot dag. Na bijna 5 jaar na de indiening van de klachten willen Advocadur en Terharte zo beslagen mogelijk ten eis komen.


    9 MAART 1998
    IN GEVECHT MET HET TUCHTRECHT
    KLACHTEN OVER SNEEP EN KULSTEE

    NEGENDE EN ZESDE BEDRIJF
    MONDELINGE HOORZITTING INZAKE DE KLACHTEN OVER HET
    DOEN EN NALATEN VAN DE ADVOCATEN KULSTEE EN SNEEP

In de wachtruimte naast de zaal van het Hof van Discipline waar klachten van mensen over hun advocaat behandeld worden zit een grijzende man, een vijftiger, losjes in een automagazine te lezen. Op de groet van de leden van de stichting knikt hij minzaam en woordeloos. Twee keer komt er een man uit de zittingzaal om gebruik van het toilet te maken. Er wordt dus al een andere klacht behandeld en de grijzende man komt vast en zeker een van de klagers ophalen, denken de vijf aanwezige leden van de stichting. Ze zijn ruim op tijd. De zon schijnt lekker warm door het glas van de nog steeds rottende kozijnen naar binnen.

Er komt iemand de trap oplopen. Het is mr. Kulstee. Hij draagt een indrukwekkend grote tas, die des te groter lijkt omdat mr. Kulstee tamelijk klein is. Terharte wil hem de hand schudden. Mr. Kulstee weigert verontwaardigd en neemt plaats aan het andere eind van de gang, zodat hij aan het oog van Terharte en Advocadur onttrokken wordt. Het damestoilet is nog altijd kapot en voor een kapstok is nog niet gezorgd.

Weer komt die jonge vrouw, die zich de vorige keer en ook nu niet voorstelt. Het is -zoals inmiddels bekend- de griffier van het Hof van Discipline. Ze schrijft de namen van de aanwezigen netjes op. Het gezelschap mag de zaal in. De grijzende man uit de wachtkamer gaat achter de tafel van het Hof zitten en blijkt dus lid van het Hof te zijn. Hij heeft de kritische conversatie van de leden van de stichting wel een half uur lang gevolgd. Naast hem zit een andere man, van ongeveer dezelfde leeftijd, dezelfde grijze haren, dezelfde kleur. In het midden zit de voorzitter, een kleine donkergrijze vrouw van middelbare leeftijd, naast haar twee andere mannen, grijs, onbestemd in leeftijd, in kleur en signatuur, in alles onbestemd. Niemand stelt zich voor. Er zijn geen naambordjes waaruit men op zou kunnen maken met wie men te maken heeft.

De tribune waar de toehoorders van de openbare zitting, die op het punt staat te beginnen, geacht worden plaats te nemen, kan de kwalificatie 'publiek' nog steeds niet verdragen. Het zijn en blijven kleine, harde bankjes, tegen de muur gedrukt, pal achter Terharte en een lid van Advocadur, die het pleidooi zal houden. Op de derde stoel links van Terharte heeft mr. Kulstee plaatsgenomen, als gezegd klein van stuk, maar met een grote tas. Daaruit worden telkens zo mogelijk nog grotere ordners genomen en keurig in het gelid op tafel geplaatst.

De voorzitter begint met een vermanende correctie. De klacht is niet ondertekend en "dat hoort wel zo" , zegt zij op een toon die aan lijkt te geven dat het Hof haar zaken doet zoals dat hoort. De klachten worden alsnog ondertekend. Dan vat ze de klachten feitelijk samen. "Avocado" zegt ze in plaats van Advocadur. Ze zeg het keer op keer. Er is geen sprake van een vergissing. "Avocado", ze zegt het nog eens. Associaties met een sappige zuidvrucht zijn verleidelijk. Maar de voorzitter vat de klachten tegen mr. Kulstee zo droog en zonder passie samen dat er van de associaties met de zuidvrucht niets overblijft.

Wellicht daardoor wint het pleidooi aan bezieling, die nog vergroot wordt door het feit dat het met gevoel en met een aangename en duidelijke stem wordt voorgelezen door een vrouw uit het bestuur van Advocadur. Zelfs een aantal zeer toepasselijke en kritische citaten uit het Advocatenblad en uit het tijdschrift Account brengt zij vol charme onder de aandacht van de leden van het Hof. Het pleidooi bestaat uit 7 pagina's en duurt dus even. De voornaamste klacht tegen Kulstee zijn en blijven de 4 voor Terharte's rechtspositie en portemonnee uitermate kostbare dagvaardingen over één en dezelfde vordering, ingediend bij 3 verschillende rechtbanken. Daarnaast richt zijn klacht zich op het feit dat Kulstee een brief die een beroep op rechtsverwerking zonder meer uit had gesloten niet heeft ingebracht. Die bezwaren worden klip en kaar op de tafel van het Hof gelegd.

De blikken van de leden en de voorzitter dwalen af. Wordt er wel geluisterd? Een lid frommelt met een elastiekje. Een ander neust in de papieren voor hem. Een derde zit -zij het omzichtig- maar hij zit met een vinger in zijn neus en levert daarmee een bewijs dat ook hij maar een mens is. Terharte wil een aantal recente stukken overhandigen, onder andere het arrest van de Hoge Raad in de zaak Dogeen, dat in het nr. 19-20 van de Nederlandse Jurisprudentie van 1998 is opgenomen. Al in de samenvatting van dat arrest worden de fouten van Kulstee duidelijk. Er staat letterlijk: (essentie) "Rechtsverwerking op grond van gerechtvaardigd vertrouwen". Over door Terharte in 1970 opgelopen whiplashletsel zou door de neuroloog Dogeen in 1971 na onvoldoende onderzoek op onnauwkeurige en onzorgvuldige wijze zijn gerapporteerd aan de WAM-verzekeraar van de aansprakelijke partij. Omdat Terharte zich als gevolg daarvan secundair gevictimiseerd acht, spreekt hij Endogeen aan op grond van onrechtmatige daad.

Na 6 jaar procederen is Terharte er niet in geslaagd om de essentie van zijn vordering duidelijk te maken. Zijn vordering heeft niets, maar dan ook niets met genoemd whiplashtrauma te maken. Endogeen heeft het woord nooit in de mond genomen, laat staan er zorgvuldig of nauwkeurig over gerapporteerd. Het whiplashtrauma heeft niets met het secundaire victimisatietrauma te maken. Dat zelfs de Hoge Raad de essentie van de vordering volledig mist, heeft niets te maken met Terharte die prima in staat is om duidelijk te maken wat hij vordert en waarom, maar alles met de kleine man met de grote tas, die naast Terharte zit en de grote letselschadeadvocaat Sneep uit Bergen op Zoom.

De voorzitter staat echter niet toe dat Terharte dat recente arrest, dat een aanzienlijk deel het falen van Kulstee (en Sneep) bewijst aan de leden van het Hof overhandigt. Dat mag niet van de voorzitter omdat mr. Kulstee niet in de gelegenheid is gesteld om kennis van dat arrest te nemen en derhalve in zijn verdediging geschaad zou zijn. Daarover ontstaat er een welles-nietes discussie, waarop de voorzitter geen vat heeft. De voorzitter komt niet op het idee om mr. Kulstee te vragen of hij het in de Nederlandse Jurisprudentie verschenen arrest al dan niet gelezen heeft, alsnog wil lezen noch of hij er bezwaar tegen heeft dat Terharte dat stuk aan het Hof overhandigt. Er ontstaan discussies over feiten, die Terharte en de leden van Advocadur zoals blijkt beheersen, simpelweg omdat ze de feiten kennen. In die discussie is de voorzitter echter geen partij, waarschijnlijk omdat ze de feiten slechts marginaal kent.

Het pleidooi van mr. Kulstee is zakelijk, maar weerspreekt de feiten niet. Kulstee probeert de indruk te vestigen dat het Terharte was die in 4 zaken wilde dagvaarden. Op verzoek van de voorzitter dient Terharte Kulstee van repliek. Hij doet dat nauwgezet. Toch nog geëmotioneerd maakt hij duidelijk dat hij ten tijde van de dagvaardingen nog een leek was, die zijn vertrouwen stelde in de advocaat A. Kulstee, zoals vroeger in diens neef, wijlen mr. J. Kulstee. Het wordt mr. Kulstee allemaal wat te veel. Hij bladert driftig in zijn papieren en draait Terharte half zijn rug toe. Ook de voorzitter begint haar geduld te verliezen en zegt wel drie keer: "Het Hof kan alleen maar marginaal toetsen".

De precieze feiten liggen als hapklare brokken voor het grijpen. De leden van het Hof hoeven ze slechts te pakken en hun tanden er in te zetten. Dat is blijkbaar te veel gevraagd. Advocadur heeft de klachten to the point tot in de kern geformuleerd. Zij wil weten hoe het Hof met een kernachtige klacht omgaat. Er wordt -zoals de stichting langzamerhand gewend is- om de kern heen gedraaid. Er worden vrijwel geen vragen gesteld door de leden en als er al een vraag gesteld wordt, dan wordt 'ie zo verhullend verwoord dat het antwoord niet veel om het lijf kan hebben. De leden van het Hof trachten de irritatie, die bij hen begint te ontstaan, te verbergen.

De zitting neemt meer tijd in beslag dan begroot. Vijf en veertig minuten blijkt inderdaad te weinig voor klachten, waarvan de behandeling al jaren duurt. Er wordt geklopt en er komt een man binnen die zegt de vertegenwoordiger van mr. Sneep te zijn en vraagt of de zitting al begonnen is. De voorzitter zegt hem dat er enige vertraging is opgetreden, maar dat de zitting bijna is afgelopen en dat de klachten tegen Sneep direct daarna behandeld zullen worden. De man verdwijnt en sluit de deur. Het is lunchtijd maar er wordt geen pauze ingelast. Maag en parkeermeter zouden moeten worden gevuld.

Kulstee brengt zaken naar voren die niet juist zijn en tracht ze zo te draaien dat het lijkt dat hij zijn werk prima heeft gedaan. Terharte verwijst zijn stellingen met feiten naar het rijk der fabelen. Er ontstaat weer een discussie tussen Terharte en de voorzitter over de 4 door mr. Kulstee uitgebrachte dagvaardingen. De voorzitter vraagt Terharte namelijk waarom hij mr. Kulstee niet duidelijk heeft gemaakt dat hij niet in 4 zaken moest dagvaarden. Terharte doet zichtbaar zijn best om zijn geduld te bewaren. Mr. Kulstee bladert nog altijd druk in zijn ordners.

Terharte antwoordt dat niet hij maar mr. Kulstee de advocaat is, dat hij toentertijd niet wist dat het beter was om slechts in één en wel de sterkste zaak te dagvaarden, niets wist van samenvoegen van zaken die verknocht zijn en niet op de hoogte was van het stuiten van verjaringstermijnen per aangetekende brief. Met stemverheffingen ieder woord articulerend herhaalt hij dat niet hij advocaat is maar Kulstee, dat hij Kulstee betaald heeft en niet omgekeerd en dat Kulstee verantwoordelijk is voor de dagvaardingen en alle gevolgen daarvan. Nog altijd zit mr. Kulstee met zijn rug naar Terharte.

Dan meldt mr. Kulstee zich bij de voorzitter. Hij heeft een brief gevonden waarin Terharte schrijft dat hij maar vast in concept twee dagvaardingen heeft geschreven. Daaruit zou volgens Kulstee moeten blijken dat Terharte geheel akkoord ging met de 4 dagvaardingen. De voorzitster knikt instemmend. Door de zichtbare verbroedering tussen Kulstee en de voorzitster verliest Terharte zijn kalmte en geagiteerd zegt hij:

    "Wanneer je weet dat er wat moet gebeuren, omdat je leest dat er termijnen kunnen verlopen, als jouw advocaat niets doet of onbereikbaar in Mexico zit, wanneer er maar niets gebeurt dan doe je zelf maar wat. Ik heb die dagvaardingen geschreven omdat Kulstee het niet deed. Er is nooit en met geen woord gesproken over de mogelijkheid om slechts in één zaak te dagvaarden. Er is nooit gesproken over de enorme kosten die 4 dagvaardingen met zich mee zouden brengen. Er was nooit tijd voor overleg en als Kulstee al tijd had, was hij simpelweg niet op de hoogte van de meest vitale feiten. Je gaat naar een advocaat om van een probleem af te komen en niet om er een bij te krijgen dat ook nog eens een keer in rekening wordt gebracht".

De woorden van Terharte zijn al zo vaak door hem geformuleerd, in kranten opgenomen, gelezen en herlezen dat ze moeiteloos uit zijn mond rollen. De zitting loopt duidelijk op een eind. Magen beginnen te knorren. De klacht van Terharte over het vaststaande feit dat mr. Kulstee verzuimd heeft om een belangrijke brief aan de rechter te overleggen komt niet meer aan de orde. Er komt zoveel niet aan de orde. Terharte wil daar de aandacht op vestigen. De voorzitter wendt echter slechts haar macht aan en maakt een eind aan de zitting met de mededeling dat het Hof de klacht zal bestuderen en over 6 weken uitspraak zal doen.

Jaren na indienen van de klachten blijven ook op de zitting van het Hof van Discipline de belangrijke onderdelen van de klacht geheel onbesproken. De voorzitter/rechter sluit de mogelijkheid om meer informatie te krijgen en daarmee recht en waarheid te vinden af. Als Terharte een crimineel geweest zou zijn, dan zouden zijn advocaten bovenop de rechtsonwaardige behandeling gesprongen zijn en zou de dan wel aanwezige pers over de rechtsweigering die zich in de zittingzaal van het Hof van Discipline voltrekt, uitgebreid in haar kolommen opgenomen hebben. Klagers als Terharte vinden geen advocaat, die de tuchtrechtsgang bewaakt. Dat 'convenieert' hen niet. Ook mr. Zwenken heeft te kennen gegeven "wegens tijdgebrek niet op te kunnen treden".

De laatste hoop voor Terharte zijn de leden van het Hof. De voorzitter vraagt hen of zij nog vragen hebben. Niet één van toch "niet de geringsten uit de advocatuur en de rechterlijke macht" stelt een vraag, ook al zit de zittingzaal er vol mee. Dan maakt de voorzitter een eind aan de zitting met de mededeling dat het Hof de klacht zal bestuderen en over 6 weken uitspraak zal doen. Ze last een pauze in van ongeveer 5 minuten.


    ZITTING INZAKE DE 18 KLACHTEN OVER
    HET DOEN EN NALATEN VAN MR. SNEEP.

In de gang voor de zittingzaal dribbelt de vertegenwoordiger van mr. Sneep, naar links en rechts knikkend op en neer. Er worden boterhammen naar binnen geschrokt en sprintjes ingezet om de parkeermeter bij te vullen. Vijf minuten later begint de behandeling van de klachten over mr. Sneep. De zaal is met dezelfde mensen gevuld. Mr. Sneep is er niet. Zijn vertegenwoordiger wel. Mr. Sneep blijkt zich bij volmacht te hebben laten vervangen door een vertegenwoordiger van zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekering, de Nationale Nederlanden. Het is de man die al even in de deuropening verschenen is. De voorzitster opent de zitting en geeft - als te doen gebruikelijk - de klachten over doen en laten van mr. Sneep 'zakelijk' weer. Daartoe lepelt ze datgene op wat de Raad van Discipline geschreven heeft. Ze verklaart de aanwezigheid van de vervanger van mr. Sneep en geeft aan dat voor het niet verschijnen op een zitting een gegronde reden moet bestaan. Uit haar woorden blijkt dat mr. Sneep bij brief te kennen heeft gegeven dat hij niet aanwezig kan zijn en zich uit dien hoofde wil laten vervangen. Het Hof heeft dat goedgekeurd, zonder daartoe de instemming van Terharte te vragen. Een van de leden van Advocadur voert namens Terharte het woord

Hij brengt naar voren dat Terharte noch de stichting gevraagd zijn wat zij van die vervanging vinden en stelt dat zij op de aanwezigheid van mr. Sneep gestaan zouden hebben en nog steeds staan omdat Sneep en Terharte immers de hoofdrolspelers zijn in het conflict waar het bij de klachten om gaat. Rustig, zijn woorden kiezend zegt hij, zoals uit de aantekeningen van Terharte blijkt:

    "Mevrouw de voorzitter en leden van de Raad, juist in de directe confrontatie van Terharte met Sneep en Kulstee is voor u de meest essentiële informatie te halen. Die directe confrontatie biedt u de mogelijkheid om een helder zicht te krijgen op het onrecht dat de advocaten mr. Sneep en Kulstee hun cliënt hebben aangedaan. Om dat onrecht hebben beide advocaten een kluwen van draden gesponnen, waardoor u de draad kwijt dreigt te raken. Op grond daarvan betreuren wij het dat u mr. Sneep toegestaan heeft zich te laten vertegenwoordigen en mr. Kulstee niet heeft verzocht om bij deze zitting aanwezig te zijn. Daar komt bij dat het gemak waarmee u de wens van mr. Sneep klaarblijkelijk gehonoreerd heeft in schrille tegenstelling staat met uw afwijzing van de wens van Terharte om een recent alle klachten verduidelijkend arrest in het geding te brengen dat mr. Kulstee allang gelezen heeft of hier ter plekke had kunnen lezen. Ik verzoek u derhalve om ambtshalve alsnog kennis te nemen van genoemd arrest. Tenslotte wijs ik u erop dat de datum van de zitting al maanden vaststaat".

Op zoveel fundamentele kritiek is het Hof klaarblijkelijk niet voorbereid. De woorden brengen waarachtig enige beweging teweeg in de doorgaans bewegings- en uitdrukkingsloze gezichten. Zij beperkt zich tot de zwakke stelling dat de feiten schriftelijk al bekend zijn en dat het een aangeklaagde vrijstaat om zich te laten vervangen. "Een hoorzitting is er toch niet voor niets" is de logische repliek van de man die voor Terharte spreekt. Om het Hof niet nog meer tegen de haren in te strijken laat hij het er maar bij.

Het verdere pleidooi komt erop neer, dat de Raad van Discipline 18 klachten over doen en nalaten van mr. Sneep niet of nauwelijks en zelfs niet marginaal behandeld heeft en dat Terharte een behandeling wil die gebaseerd is op voldoende onderzoek, waartoe het Hof conform het in de Advocatenwet gestelde alle mogelijkheid heeft. Tevens wordt erop gewezen dat het recht van Terharte op een eerlijke behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht tot dusverre geschonden is. Het pleidooi eindigt met een citaat van mr. G.A.T. Wind, oud-president van de arrondissementsrechtbank te Roermond, dat alle klachten prima samenvat: "Kortom een efficiënte aanpak van de civiele procedure ontbreekt in ontstellende mate en dat valt primair de advocaat die zich graag meester van het geding pleegt te noemen, ernstig aan te rekenen". De leden van het Hof bewegen nu helemaal, draaien op hun stoel; koppen worden bij elkaar gestoken en er wordt gefluisterd.

De vertegenwoordiger van Nationale Nederlanden leest snel zijn pleidooi voor en lepelt de bekende argumenten van mr. Sneep op. "Mr. Sneep heeft wat foutjes gemaakt. Die zijn behandeld en beoordeeld. Wat wil Terharte dan nog? Mr. Sneep heeft Terharte van meet af aan voorgehouden dat zijn kansen op succes minimaal zouden zijn. De tucht- en de gewone rechter hebben geoordeeld, etc.".

De oppositie van Sneep, nu verwoord door zijn verzekeraar is inmiddels bekend. Terharte wil gebruikmaken van het hem geboden slotwoord. Met verwijzingen naar de second opinion van mr. Sneep en met tal van andere voorbeelden geeft hij aan met wat voor een positieve grondhouding mr. Sneep hem in zijn portefeuille binnenloodste. Tevens wijst hij erop dat hij - wanneer mr. Sneep hem er van meet af aan - en niet na drie maanden en een rekening van � 26.000 eerlijk, duidelijk en onomwonden "voorgehouden zou hebben dat zijn kansen op succes minimaal waren", hij van een juridische procedure afgezien zou hebben en de erkenning, die hij wil op een andere, moreel en financieel minder belastende wijze gezocht zou hebben, bijvoorbeeld door het schrijven/laten schrijven van een boek, zoals dit.

Hij houdt de leden van de Raad voor dat een burger die bij een geschil over de rekening van zijn advocaat recht zoekt, nergens heil te vinden is, niet bij de deken, niet bij de Raad van Toezicht, niet bij de President van de Rechtbank, die blijkens gegevens van de stichting beslissingen van de Raad van Toezicht altijd goedkeuren, niet bij de Raad van Discipline en naar het lijkt ook niet bij het Hof van Discipline. De grijzende vijftiger, die zich tot dat moment weinig aan de klachten gelegen heeft laten liggen, steekt zijn hoofd letterlijk naar voren en stelt op hoge en scherpe toon dat de Raad van Toezicht wel degelijk consciëntieus oordeelt over de rekening van een advocaat. Terharte slaat hem met feiten, jurisprudentie en de WTBZ (Wet Tarieven in Burgerlijke Zaken 1843), die regels stelt ingeval van een betwisting van de declaratie om de oren. Aan de hand van vele voorbeelden en argumenten wijst hij op de willekeur die de rekening van vele advocaten kenmerkt en op alle moeilijkheden die een burger, die zich tegen de rekening van een advocaat verzet, ondervindt op zijn lange weg naar recht.

De grijzende, zichtbaar geïrriteerde vijftiger herhaalt slechts dat Raden van Toezicht prima werk verrichten ,maar komt in zijn reactie niet verder dan een inhoudsloze ontkenning van de feiten en een beroep op zijn kennis en ervaring. Vervolgens trekt hij zich terug achter het rugje van de voorzitter met de flauwe opmerking: "We praten langs elkaar heen". De voorzitter beaamt die opmerking zichtbaar snel en al te graag.

Wat opvalt is dat de voorzitter de discussie toestaat. Het is hoogst ongebruikelijk dat er zich ter zitting van de Raad of het Hof van Discipline uitgebreide discussies ontspinnen en dat klagers zo lang het woord mogen voeren. Wellicht maakt het feit dat de bestuursleden van Advocadur als professionele pleiters hun argumenten naar voren brengen, er blijk van geven op de hoogte te zijn van vele feiten en die met elkaar in verband weten te brengen en uit wetboeken, de Advocatenwet, uit jurisprudentie citeren zoveel indruk dat er geluisterd wordt. Een andere reden ligt wellicht in het feit dat meningen en overtuigingen van Advocadur meer en meer de pers halen.

Hoe het ook zij, er wordt geluisterd, maar de sfeer wordt voelbaar grimmiger. Terharte herhaalt in het vervolg van zijn slotwoord dat de klachten ingebracht tegen Sneep en Kulstee overduidelijk met elkaar verbonden zijn en uit dien hoofde gebundeld zouden moeten worden; dat die bundeling informatie op zal leveren die het Hof anders niet zal krijgen. Hij betoogt vol vuur dat er slechts marginaal getoetst wordt en dat zaken die bij elkaar horen gescheiden worden. Hij wijst er - zoals wel vaker - ook nu op dat voor het belang van een crimineel veel meer tijd wordt uitgetrokken. Hij stapelt het ene argument op het andere om aan te tonen dat het broodnodig is om het doen en nalaten van advocaten zo goed te toetsen en fouten zo te sanctioneren dat daardoor de kwaliteit, waarvoor handenvol geld betaald wordt, gewaarborgd wordt.

De sfeer wordt nog grimmiger. De voorzitter en de leden kijken ontstemd om zich heen, naar elkaar en op hun horloges. Ze lijken aangeslagen. Als Terharte in het vuur van zijn betoog zegt: "U moet goed naar de klachten van de mensen luisteren en daar ontvankelijk voor zijn" springt de voorzitster naar voren en haalt ze op hoge toon, gebeten en ontstemd uit: "Wij luisteren goed en u krijgt alle tijd, veel meer dan gewoon. We hebben zelfs niet geluncht".

Het is niet te geloven. Zelfs Hare Majesteit lijkt ongeloofwaardig te kijken. Zo krijgt de stichting op haar brood wat het prakkie van de voorzitter en de leden van het Hof is. Terharte probeert nog duidelijk te maken dat zijn woorden niet gericht zijn op deze zitting, maar het help niet meer. Het is duidelijk dat de spreektijd over en voorbij is. Men wil de boodschap niet langer horen. De voorzitter en de leden van het Hof hebben in hun ogen hun best gedaan en zelfs meer dan dat. Zo willen ze dat klaarblijkelijk beleven. Advocadur heeft hen, naar het lijkt, bedreigd in hun bestaande rust en orde. De voorzitter gebruikt vervolgens wederom haar macht en sluit iedere mogelijkheid om meer informatie te krijgen af.

Op grond van het feit dat ook in deze hoorzitting vele feiten niet aan de orde komen, zou een vervolgzitting zonder meer op zijn plaats geweest zijn. Klachten over advocaten worden echter altijd in één zitting behandeld. Het idee dat een advocaat wel eens meer op zijn kerfstok zou kunnen hebben dan in één zitting te behandelen zou zijn, is nog niet tot de wonderlijke wereld van het tuchtrecht doorgedrongen. Dan maakt de voorzitter definitief een eind aan de zitting met de mededeling dat het Hof de klachten zal bestuderen en over 6 weken, op maandag 27 april 1998 mondeling in de zittingzaal uitspraak zal doen en de uitspraak nog dezelfde dag zal versturen. De zitting is gesloten. Voor Advocadur is er al besloten.

    VOORJAAR 1998
    EEN TEKEN AAN DE WAND VAN
    DE VERPLICHTE PROCESVERTEGENWOORDIGING

De stichting legt -wat de advocaten Kulstee, Sneep en Zwenken niet gedaan hebben prof. R. Kraakman, de getuige-deskundige op wiens oordeel het CMTC haar oordeel gebaseerd heeft- een aantal concrete vragen voor. Prof. Kraakman schrijft in zijn brief d.d. 7 februari 1998 onder andere: "de wijze waarop mijn standpunt is weergegeven in de beslissing van het CMTC uit 1981 maakt duidelijk dat het hier vrijwel zeker gaat om een door een ander gemaakte samenvatting van hetgeen ik daarover in meer uitgebreide zin heb geformuleerd. Zoals het daar staat, ken ik mijn wijze van formuleren niet terug. Ook in 1981 is hetgeen blijkbaar door mij ten aanzien van het whiplashletsel is geformuleerd, niet zondermeer van toepassing te achten op schedel/hersenletsel. Het bestaan van een 'psycho-organisch post-contusioneel syndroom' (psychische klachten die hun oorsprong vinden in een hersenkneuzing) was toen al bij de neurologen algemeen bekend".

Terharte wendt zich tot zijn lotgenoot prof. dr. Hoksbergen, die met betrekking tot de beslissing van het CMTC stelt dat het Centraal Medisch Tuchtcollege in het geval van Terharte ten onrechte geen of onvoldoende onderscheid gemaakt heeft tussen de contusie en het whiplashletsel. De op advies van de heer Hoksbergen geraadpleegde neuroloog dr. Patijn stelt zich op hetzelfde standpunt. Binnen enige maanden vinden Advocadur en Terharte voldoende argumenten om de waarde van de beslissing van het CMTC als onaanvaardbaar te bestempelen en het licht van de toenmalige wetenschap voor Terharte goed te laten schijnen. Met die informatie zou Terharte een rechtsgang, waarin de rechters hun oordeel tot en met de Hoge Raad op onjuiste feiten uit het oordeel van het CMTC baseerden, bespaard zijn gebleven. Tevens zou Terharte naast alle emoties een immens bedrag aan advocaats-, procureurs-, reis- en andere kosten bespaard gebleven zijn.

Of Terharte na 7 procesjaren en vrijwel aan het eind van de rechtswege, waarin al zijn vorderingen met uitzondering van zijn vordering op de neuroloog Chasteen zijn afgewezen, juridisch zijn voordeel kan doen met die en andere nieuwe feiten en argumenten is een vraag waarop de toekomst antwoord zal geven. Wat wel duidelijk is, is dat de stichting de tijd heeft genomen om naar Terharte te luisteren, de beslissing van het CMTC kritisch te lezen, de samenvatting van prof. Braakman goed te beoordelen, de juiste vragen aan de juiste mensen te stellen en daardoor de juiste antwoorden heeft gekregen. Kortom een aantal 'juridisch ongeschoolde' mensen, verenigd in een stichting doet wat mr. Kulstee, de letselschadespecialist Sneep en mr. Zwenken nalieten, maar in het belang van Terharte hadden moeten doen. Een teken aan de wand van de verplichte procesvertegenwoordiging.


    13 MEI 1998
    IN GEVECHT MET HET TUCHTRECHT
    KLACHTEN OVER DOEN EN NALATEN VAN MR. KULSTEE EN MR. SNEEP

    LAATSTE BEDRIJF
    BESLISSING VAN HET HOF VAN DISCIPLINE

"Het Hof bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline en verklaart de klachten van Terharte ongegrond". Na een jarenlange behandeling van de klachten bestaat de 'motivatie' van haar beslissing in de klachten tegen mr. Kulstee uit 8 overwegingen getypt op twee en een half A-viertje. Voor haar beslissing de klachten over Sneep ongegrond te verklaren gebruikt het Hof 11 overwegingen. Er is een grote letter gebruikt en tussen de overwegingen is veel ruimte gelaten. De stichting acht het van algemeen belang om de overwegingen van het Hof inzake haar afwijzing van de klachten tegen doen en nalaten van mr. Kulstee geheel en al af te drukken. Op die wijze krijgt de lezer tegen de achtergrond van heel het verhaal een compleet beeld van de wijze waarop het Hof van Discipline de klachten ongegrond verklaard.

De motivatie van de beslissing van het Hof is even vaag en formeel als algemeen en weinigzeggend. Weer wordt duidelijk dat het Hof Terharte op geen enkele wijze tegemoet wil komen en een kans om een duidelijk signaal af te geven waarmee de advocatuur rekening zou moeten houden, voorbij laat gaan. Na de klachten van Terharte, waarvan de behandeling de onmenselijke tijd van bijna 5 jaar in beslag heeft genomen, na klachten van andere rechtzoekende burgers zorgvuldig gevolgd te hebben, trekt de stichting de conclusie waar zij al bang voor was: "Het tuchtrecht voor advocaten werkt niet". Het tuchtrecht toetst zo marginaal dat het niet bij kan dragen aan de bewaking van de kwaliteit van het werk van advocaten. Haar conclusie wordt bevestigd door de bevindingen uit het al eerder genoemde onderzoek van de Universiteit van Utrecht (afdeling Rechtssociologie) naar de behandeling van klachten over advocaten (bij dat onderzoek is -het zij herhaald- de rol van de deken buiten beschouwing gelaten).

Een ander ernstig feit is dat de civiele rechter evenmin instaat lijkt om advocaten die schade berokkenen tot de orde te roepen. Na 7 jaar tucht- en civielrecht lijkt de strijd van Terharte teneinde, tenzij hij de moed en een advocaat vindt die tegen mr. Sneep en Kulstee, uitgaande van de in dit boek genoemde feiten in het geweer wil komen. Gezien in het licht van het feit dat onze rechtsstaat haar burgers verplicht zich tot een advocaat te wenden, is een niet werkend tuchtrecht een ernstig feit, waartegen opgetreden dient te worden.

Dat vinden advocaten klaarblijkelijk ook. Uit stukken van de stichting blijkt het wel zeer opmerkelijke feit dat advocaten hun cliënten adviseren om klachten tegen falende collegae in te dienen en daartoe verwijzen naar de stichting Advocadur. Bijvoorbeeld de advocaat mr. T.A.H.C. Muller-van der Slikke van advocatenkantoor Ten Holter schrijft een brief aan haar cliënte waarin zij de ervaring en de kwaliteiten van de stichting Advocadur op het gebied van klachten aanbeveelt. Uiteraard heeft de stichting toestemming aan mevr. mr. Muller-van der Slikke gevraagd om haar brief te mogen doorgeven naar de uitgever Jurilet. Mr. Muller was door de brief van de stichting aan haar dus bekend met het feit dat Jurilet de inhoud van zijn brief kende en heeft, indien zij hiervan niet gediend zou zijn geweest, voldoende tijd en mogelijkheid gehad om te voorkomen dat Jurilet ervan gebruik zou maken in dit boek. Mr. Muller heeft dat evenwel niet gedaan. Nu de doorzending de impliciete goedkeuring van mr. Muller had, kan van een onrechtmatig handelen jegens haar dan ook niet gesproken worden. Tegen deze achtergrond valt niet in te zien waarom het doorgeven van de brief onrechtmatig zou kunnen zijn. Het is aan Jurilet geweest om deze al dan niet te gebruiken voor een artikel. De manier waarop de brief voor het artikel is gebruikt, kan Advocadur niet worden aangerekend.

Mevr. mr. Muller stelt haar cliënt, voor wie zij in rechte tracht een declaratie van een confrater ongedaan te maken, niet op de hoogte dat de 6 mede door de stichting tegen haar ingediende klachten door de Raad van Discipline te Den Haag allen gegrond zijn verklaard (klachtnummer: ) en dat zij voor haar doen en nalaten door de Orde berispt is. Ook maakt zij geen melding van het feit dat zij ondanks die duidelijke veroordeling tot nu toe geen enkele reden ziet om de schade die zij haar vroegere cliënte (mevr. H. Buurman) berokkend heeft, te vergoeden.

Het groeiend aantal verwijzingen van advocaten naar de stichting, zet de pen van de stichting in beweging voor een van de vele, aandacht trekkende brieven van de stichting aan de Nederlandse Orde van Advocaten. Het is een brief waarmee het eerste verhaal uit de serie, dat voor een groot gedeelte verslag doet van het tuchtrecht voor advocaten, waardig kan worden afgesloten.





    Nederlandse Orde van Advocaten _ _
    t.a.v. de Secretaris _ _
    Dhr. mr. F. Heemskerk _ _
    Postbus 30851 _ _
    2500 GW 's-GRAVENHAGE _ _

Veghel, 8 oktober 1998


Geachte heer Heemskerk,

Bijgaand doen wij u een brief toekomen, die ons werd toegestuurd samen met ons antwoord daarop.

Uit genoemde brief en antwoord kunt u de problematiek opmaken waarmee wij - en mensen die zich tot de stichting wenden - in de afgelopen jaren in toenemende mate geconfronteerd worden. Er zijn steeds meer advocaten die voor wat klachten betreft naar de stichting verwijzen en wel zoveel dat wij - zelfs met de beste wil - niet in staat zouden zijn om alle betreffende klachten te formuleren en te begeleiden. Bovendien is ons doel het vastleggen en registreren van de mogelijkheden en onmogelijkheden van het tuchtrecht voor advocaten inmiddels bereikt.

De grenzen zijn in kaart gebracht.

Wij zijn de overtuiging toegedaan dat de advocatuur haar eigen kwaliteit dient te bewaken, maar dat niet goed doet. Wij zijn door klachten van vele mensen uitgegroeid tot de grote waakhond, die keer op keer moet constateren dat vele advocaten zich als makke schoothondjes gedragen wanneer het gaat om klachten over het doen en nalaten van confraters, zeker als die over diens rekening gaan.

Advocaten zijn rechtsgeleerde mensen, die ervaring hebben met de rechtspraktijk en bij uitstek geschikt om over doen en nalaten van hun confraters te oordelen en uit dien hoofde de meest aangewezen personen om klachten te formuleren en aan te geven hoe, wat en waar hun cliënt door toedoen en nalaten van zijn vorige advocaat materiële en/of immateriële schade heeft geleden en hoe groot die schade is. Uit onze ervaringen van jaren blijkt dat advocaten zulks niet of nauwelijks doen. Wij confronteren u dus met een problematiek, zeg maar een dilemma waarvoor naar onze overtuiging de NOvA een oplossing dient te zoeken.

Uitgaande van de overtuiging dat u onze mening op grond van de niet te weerleggen feiten moet delen, stellen wij u voor om middels een officieel schrijven aan de leden van uw beroepsgroep, de advocaten in ons land, bijvoorbeeld in het Advocatenblad het navolgende mede te delen:

Een goed en zorgvuldig werkend advocaat die overtuigd is van het klachtwaardig en vaak schandelijke en schadelijke optreden van een confrater betaamt het om -juist in het belang van zijn cliënt en de goede naam en eer van de beroepsgroep daaromtrent klachten te formuleren. De advocatuur dient zichzelf scherp te houden en niet te vertrouwen op en uit te gaan van de diensten van een ideële stichting als de onze.

Wanneer de beroepsgroep het formuleren van alle klachten en de behandeling van de klachten en m.n. het begeleiden van de vaak beschadigde mensen van het begin tot het eind in handen wilt leggen van onze stichting, die zoals mevr. mr. Muller terecht zegt "fel en onafhankelijk is en erg veel ervaring op het gebied van klachten heeft", dient u op te komen voor de kosten, die zulks met zich brengt. Met name klachten over de rekening van de advocaat -waarover advocaten niet of met zeer veel moeite objectief blijken te kunnen oordelen- horen a.h.w. in onze onafhankelijke handen thuis. Daarnaast kunt u bijvoorbeeld bevorderen dat de Raden voor Rechtsbijstand ingeval van een klacht aan de stichting een toevoeging verlenen.

Wij hebben er uiteraard niets op tegen wanneer u deze brief samen met genoemde andere brieven aan bijvoorbeeld de freelance journalist mr. L. van Almelo doet toekomen, zodat hij aan het genoemde dilemma "eens aandacht kan besteden in een van de periodieken waarvoor hij schrijft".

Wij zijn zoals altijd benieuwd naar uw reactie. Uiteraard nemen wij uw reactie op in ons eerste boek "Recht in de ogen gezien" uit de serie "Met recht een ander gewicht in de schaal" en wel in het hoofdstuk waarin wij verslag doen van ons verzoek aan de Raad voor Rechtsbijstand om onder omstandigheden (bijvoorbeeld ingeval van een klacht) in aanmerking te komen voor een toevoeging.

Wees vriendelijk gegroet met recht en hoogachting,



    namens Stichting Advocadur,

    H. Bárcena (secretaris)

    
    
    

C.c.: Advocatenblad
Hoofdredactie Amice
Mevr. H. Buurman





    HOOFDSTUK 5
    WAAR GAAN WE MET ONS RECHT NAAR TOE
    DE VERDERE STRIJD VAN DE STICHTING ADVOKWADUR

De strijd van Advocadur gaat door, alleen al om er zorg voor te dragen dat een strijd zoals die van Terharte en van vele andere mensen, die recht zoeken voor het letsel dat hun advocaat hen heeft aangedaan, niet meer nodig is.

Hieronder volgt een summier verslag van het vervolg van het gevecht van de stichting met als inzet de vervolging van de Eurofraude. Ook van de wijze waarop de rechter de ontoelaatbare aanvallen op haar goede naam en eer behandelt, wordt verslag gedaan. Met betrekking tot het imago dat advocaten en hun beroepsvereniging de stichting proberen toe te meten, worden de feiten en de beoogde effecten genoemd.

De belangrijkste laatste wapenfeiten worden in dit hoofdstuk aan de orde gesteld.


    ....... 1998
    ADVOCADUR IN GEVECHT MET HET STRAFRECHT /
    DE EUROFRAUDE / TWEEDE BEDRIJF

    AANGIFTE STRAFBARE FEITEN GEPLEEGD DOOR DE HEER L. VAN DER WAAL
    GESEPONEERD DOOR MR. DE WIT

Op 17 april 1998 laat de heer mr. De Wit weten dat de aangifte van strafbare feiten d.d. 16 oktober 1997 gepleegd door de Europarlementariër L. van der Waal is geseponeerd. Hij doet dat op de volgende wijze:

    ....MEI 1998
    ADVOCADUR INGEVECHT MET HET STRAFRECHT / DE EUROFRAUDE

    DERDE BEDRIJF
    HULP VAN MR. SPONG / BEKLAG TEGEN HET SEPOT

Door bovengenoemd sepot komt de onomwonden mening van mr. Spong met betrekking tot de 'Eurofraude' weer in gedachten. Een brief van de stichting aan mr. Spong leidt tot de gewenste bevestiging van de strafbare feiten en levert de steun op van de strafrechtspecialist voor het beklag ex art. 12 van het Wetboek van Strafvordering (WSV) dat Advocadur in wil stellen tegen het sepot van mr. De Wit. Genoemd art. 12 WSV geeft een burger het recht om zich bij het Gerechtshof te beklagen over een sepot van strafbare feiten. Conform genoemde wet moet het Gerechtshof een mondelinge hoorzitting houden waarop de stichting de kans krijgt haar beklag mondeling toe te lichten. De wet zegt niet binnen welke termijn het beklag dient plaats te vinden.


    23 JUNI 1998
    IMAGO VAN ADVOCADUR / FEITEN EN EFFECTEN (2)

    HET KORT GEDING TER RECTIFICATIE VAN DE STICHTING ADVOCADUR
    DISKWALIFICERENDE UITSPRAKEN VAN DE ADVOCAAT MR. F. VAN AMSTEL

Kleintje muurkrant nr. 314, een kritisch onafhankelijk krantje uit Den Bosch wijdt, net als eerder het faculteitsblad Actioma een artikel aan de stichting en aan het juridisch letsel van de familie Tünnissen. Dat artikel wordt ook opgenomen door de sociale databank, een website op irm-5.htm) op Internet die pagina's kritische informatie, ook van de stichting Advocadur over ons aller recht weergeeft. Noot*

Uit genoemde website van de Stichting Sociale Databank, die al jaren bestaat, blijkt dat advocaten, die wat gedaan of nagelaten hebben met naam en toenaam op Internet worden genoemd. Het initiatief van de Sociale Databank heeft - alle pogingen daartoe ten spijt - nooit de publiciteit gehaald. Dat kan niet liggen aan de door de Sociale databank op Internet getoonde feiten, zaken en informatie. Voor de juistheid van die uitspraak hoeft men slechts de computer op de Sociale Databank af te stemmen.

Begin september 1998 neemt mr. G. Engelgeer met de stichting Slachtoffers Medische Fouten en een website waarop namen van foute medici met naam en toenaam gepubliceerd kunnen worden in wezen precies hetzelfde initiatief. Zijn initiatief brengt een enorme beroering teweeg in de goedgevulde commerciële vijver van de letselschadeadvocaten en andere schaderegelaars. Zijn initiatief geeft kortstondig zin en inhoud aan het tuchtrecht voor advocaten en leidt tot een enorme publiciteit in kranten, radio en tv. Welke precieze oorzaken aan al die publiciteit in het ene geval en het ontbreken daarvan in het andere ten grondslag liggen, is nog niet duidelijk. Vooralsnog houdt de stichting het erop, dat advocaten anders met journalisten omgaan dan medici en rechtzoekende burgers en omgekeerd journalisten met advocaten en rechtzoekende burgers. Wel is duidelijk dat het gevolg ervan is dat de journalistiek geen verslag doet van op zijn minst even nieuwswaardige feiten.

Met de in dat artikel van Kleintje Muurkrant genoemde advocaat mr. van Amstel heeft de stichting jaren een verschil van mening, dat in algemene zin handelt over de vraag wat de morele en andere verplichtingen zijn van een advocaat die tot dagvaarding overgaat; en in bijzondere zin over de dagvaarding die mr. Van Amstel in de zaak Tünnissen heeft uitgebracht en met name over de gevolgen daarvan. Gezien in het licht van het niet te weerspreken feit dat dagvaardingen groot juridisch letsel met zich mee kunnen brengen, dat niet altijd voorkomen wordt door de advocaat van de tegenpartij, is dat een belangrijke vraag.

Op de vraag wat voor hem de gronden waren om in de zaak Tünnissen tot dagvaarding over te gaan, heeft mr. Van Amstel geen ander antwoord gegeven dan bij Kort Geding d.d. (nr......) waarin hij een verbod van de stichting vorderde van haar voornemen - en niet meer dan dat - om te schrijven over de doel- en wetmatigheid van zijn dagvaarding en de gevolgen daarvan. Mr. Van Amstel 'vreesde' kennelijk zoals hij dat aangeeft voor zijn goede naam en eer en vond dat hij er een spoedeisend belang bij had om de stichting te beletten gebruik te maken van haar recht op vrijheid van meningsuiting en kritisch verslag te doen over zijn doen en nalaten in de zaak Tünnissen. Die vordering is naar de mening van de stichting tegen alle feiten, redelijkheid en bestaande jurisprudentie door de rechtbank en het Hof in kort geding toegewezen. Het vonnis staat in flagrante tegenstelling met andere vonnissen in soortgelijke zaken, waarin ook de vrijheid van meningsuiting centraal staat. Er is hoe dan ook niet op inhoudelijke gronden beslist.

Vooralsnog zal Advocadur zich aan de uitspraken van de rechter houden en het advies van een aantal juristen met betrekking tot een uitgebreide publicatie en een eventueel aanhangig te maken bodemprocedure over de rol van mr. Van Amstel in de affaire Tünnissen afwachten. Het is opmerkelijk dat niet alleen de NOvA, zoals eerder vermeld, maar ook individuele advocaten er klaarblijkelijk grote behoefte aan hebben om de stichting in een vals daglicht te plaatsen. Sommige advocaten die uit de school klappen, maken melding van uitermate negatieve, stemming makende uitspraken over de stichting in de advocatenkamers. Ook de hierboven genoemde mr. F. van Amstel uit Veghel, tegenwoordig kantoorhoudende te Schaik levert bewijzen voor die kennelijk bestaande behoefte.

Dezelfde advocaat, die van de stichting een publicatieverbod vorderde in verband met haar - als gezegd - voornemen en niet meer dan dat, om te publiceren over diens dagvaarding in de zaak Tünnissen bestaat het om de stichting en haar leden te diskwalificeren in een juridisch tijdschrift en in brieven naar derden. Daarmee dwingt Van Amstel de stichting om hem in Kort Geding te betrekken. De wijze waarop Van Amstel de stichting diskwalificeert blijkt uit de door de stichting gevorderde rectificatie.

In zijn pleidooi d.d. 23 juni '98 ter zitting van de rechtbank te Den Bosch (26346/kg za 98-395) zegt mr. Van Amstel letterlijk, hetgeen zwart op wit op pagina 4 en 5 van zijn pleitnotities onder overweging 5 staat tussen andere 'flauwe kul' het volgende dat niet onvermeld mag blijven:

    "Daarnaast is Van Amstel nog gestuit op de NJ-uitspraak 1998/20 betreffende de zaak van de heer Terharte, bestuurder van eiseres (de stichting Advocadur). In deze uitspraak zijn onmiskenbare parallellen met de houding van de stichting en Terharte te trekken. Terharte wenste in deze zaak dat de deskundige/specialist Dogeen een verklaring uit 1971! (uitroepteken van mr. Van Amstel), rechtzette onder de stelling dat Terharte als gevolg daarvan secundair gevictimiseerd zou zijn, hetgeen hem zou hebben belet om eerder voor vermeende rechten op te komen".

    De advocaat-generaal mr. Asser haalt in zijn conclusie het rapport van de specialist Dorren (P.R. Morbide) aan, waarin onder meer te lezen staat dat Terharte behept zou zijn met latente insufficiëntiegevoelens, een agressief deculperend gedragspatroon en een (toen al), (toevoeging van mr. Van Amstel) dwingerige handelwijze in de loop van de ziekenhuisverpleging. Schouwink (de neuroloog Dogeen) kwam tot de conclusie dat het psychisch patroon van Terharte endogeen zou zijn en exogeen geluxeerd. Meerdere artsen zouden tot een gelijke conclusie zijn gekomen. Het is niet de bedoeling met deze aanhaling van feiten de heer Terharte nodeloos te kwetsen. Een en ander maakte echter wel veel duidelijk betreffende de opstelling van de stichting, waarin Terharte een allesbepalende rol speelt. Van Amstel meent er in ieder geval mee duidelijk gemaakt te hebben "dat zijn kwalificatie van het optreden van de stichting gerechtvaardigd was".

Duidelijkheids- en zekerheidshalve: Terharte, of beter gezegd mr. Kulstee heeft in 1991 vier dagvaardingen aanhangig gemaakt teneinde voor Terharte de erkenning te verkrijgen, die deze wilde en wil voor datgene wat een drietal medici en een psycholoog hem hebben aangedaan. Na 7 jaar procederen, drie advocaten en vele advocatenrekeningen verder, na tientallen rechters van rechtbanken en gerechtshoven, na het advies van de advocaat-generaal is ook de Hoge Raad er niet in geslaagd om het door Terharte in het geding gebrachte feit onder ogen te zien dat het citaat van mr. Asser betrekking heeft op de neuroloog Morbide, die schriftelijk afstand heeft genomen van zijn geciteerde uitspraken (productie 3 bij acte voor pleidooi) en voor die uitspraken door de medische tuchtrechter (productie 4 conclusie van eis) veroordeeld is.

Die volledig verkeerde inschatting en miskenning van feiten wordt gepubliceerd in de rechtspraak van de Week, dat Nederlandse Jurisprudentie afdrukt. Het gevolg daarvan is dat Terharte bijna 30 jaar na dato door juristen uit zijn dorp en ver daarbuiten aangesproken wordt op onjuiste, en bepaald geen vleiende, door de medische tuchtrechter veroordeelde kwalificaties over zijn karakterstructuur. Het gevolg is ook dat een advocaat als Van Amstel garen probeert te spinnen uit een rechtsgang, die een loopje heeft genomen met Terharte's belangen.

Het meest bizarre gevolg is dat Vrouwe Justitia na zeven lange jaren uitgerekend datgene wat Teernstra met haar hulp uit de wereld wilde helpen (de ontoelaatbare uitspraken over zijn karakterstructuur) in de wereld helpt. Er is geen andere conclusie dan dat het Recht veroorzaakt wat Terharte wilde voorkomen en hem verder dan ooit van de erkenning afbrengt die hij wil. De advocaat-generaal mr. Asser zal zich waarschijnlijk beroepen op het feit dat hij slechts over aangeleverde feiten kan oordelen, ook al is zijn verzuim uit die feiten te traceren, de rechtbank en het Hof zullen er een beroep op doen dat zij lijdelijk zijn en dat het hen niet past om na een uitspraak met derden over de inhoud van hun uitspraak van gedachten te wisselen.

Mr. Van Amstel zal zich ongetwijfeld verdedigen met de stelling dat het tot de processuele vrijheid van een advocaat hoort om gebruik te maken van citaten van een advocaat-generaal. Alle hoeders van Terharte's recht zullen hun handen in onschuld wassen en vragen daarmee om nieuwe procedures. Terharte wil niet meer en gelooft er niet meer in tenzij hij een advocaat vindt die de tijd en de kwaliteiten heeft om hem in rechte te vertegenwoordigen. Op het aanbod van de stichting om kennis te nemen van de feiten, zich bij haar en Terharte te excuseren en het ongetwijfeld bij de rechtbank te Den Bosch versterkte vooroordeel over Terharte en de stichting weg te nemen, heeft Van Amstel niet gereageerd. Een brief van de stichting aan het adres van de advocaat-generaal wacht op antwoord.

Ondanks de ernst van de door mr. Van Amstel gebezigde kwalificaties over de stichting Advocadur heeft de K.G. rechter de vordering afgewezen bij zoals hij dat uitdrukt "een gebrek aan spoedeisend belang". Het argument van de stichting dat men gedurende langere tijd geen advocaat kon vinden, die bereid was om in het spoedeisende belang van de stichting mr. Van Amstel op te treden en het feit dat tussen de advocaat van de stichting mr. Zwenken en mr. Van Amstel dusdanige vriendschapsbanden bleken te bestaan dat eerstgenoemde niet in staat was om voor de stichting op te treden, vindt geen gehoor bij de rechter. Ook voor het argument dat mr. Van Amstel zoals zelfs ter zitting blijkt, doorgaat met het doen van negatieve kwalificaties, is de rechter doof. "Een vorst denkt altijd wel een reden te vinden om zijn ongelijk te bemantelen", zou Tünnissen zeggen als hij het vonnis gelezen heeft.


    29 MEI 1998
    ADVOCADUR IN GEVECHT MET HET STRAFRECHT

    DE EUROFRAUDE / DERDE BEDRIJF
    BEKLAG CONFORM ART. 12 SV TEGEN HET SEPOT
    VAN DE HOOFDOFFICIER VAN JUSTITIE TE ROTTERDAM

Op 29 mei 1998 dient de stichting haar beklagschrift in tegen het sepot van de hoofdofficier van Justitie. Dat beklag moet ingesteld worden bij het Gerechtshof te Rotterdam. Op 5 juni '98 krijgt Advocadur het volgende bericht van de griffier van voormeld Gerechtshof: "Het beklagschrift is door mij in handen gesteld van de Procureur-generaal, teneinde hierover aan het Hof schriftelijk verslag te doen. Na ontvangst van dat verslag ontvangt u nader bericht". Er staat niet bij wanneer!


    9 JUNI 1998

    IMAGO ADVOCADUR / FEITEN EN EFFECTEN (3)
    ADVOCADUR IN GEVECHT MET NEDERLANDSE ORDE VAN ADVOCATEN (NOvA)

    KORT GEDING VAN DE STICHTING ADVOCADUR TER RECTIFICATIE VAN
    ONJUISTE UITSPRAKEN VAN DE NEDERLANDSE ORDE VAN ADVOCATEN

Na vele maanden is Advocadur er eindelijk in geslaagd om mr. Zwenken zover te krijgen dat zij in Kort Geding de rectificatie kan eisen van de Nederlandse Orde van Advocaten, die zoals hierboven aangegeven in het blad Account de goede naam en eer van de stichting in diskrediet heeft gebracht. Voor een goed begrip wordt er nog eens op gewezen dat die rectificatie in eerste instantie van de optredende advocaat van de heer mr. Wolters gevorderd werd. Die vordering is afgewezen.

In haar vonnis (rolnr. KG 97/15555 TG) heeft de Kort Gedingrechter gesteld: "De Orde heeft zonder kennisgeving aan mr. Wolters de beslotenheid van het briefgeheim doorbroken. Mr. Wolters behoefde niet te verwachten dat zijn beroepsorganisatie bij wie hij zijn nood klaagde, delen van deze klacht met naam en toenaam in de openbaarheid zou brengen".

Op 9 juni '98 dient bovengenoemd K.G.. De advocaat die voor Advocadur optreedt wil zekerheidshalve "zich eerst tot zijn Orde wenden met de vraag of het hem vrijstaat om zijn eigen beroepsorganisatie ter verantwoording te roepen". De Orde antwoordt dat "zulks hem vrijstaat". De stichting -door schade en schande wijs geworden- heeft bij haar advocaat bedongen dat ook zijzelf het woord voert. In haar pleidooi zijn feiten en argumenten op een rij gezet. Duidelijk is dat de Orde er moeite mee heeft dat haar de les gelezen wordt door een aantal leken van een stichting, die zich jegens haar in brieven en de media uitermate kritisch opstelt. Bovendien beseft de Orde, net als de Raad en het Hof van Discipline dat een toewijzing van de vordering mogelijkerwijs tot publiciteit zal leiden, die de positie van de stichting zal versterken en tot meer klachten en kritiek op de advocatuur zal leiden.

De hoop op een oordeel dat de rectificatie zal brengen, die de stichting nodig heeft, lijkt dan ook uiterst gering. De feiten zijn echter volstrekt duidelijk en rechtvaardigen zondermeer een rectificatie. De belangen zijn -als gezegde- echter ook duidelijk. Advocadur vreest daarom dat het Recht een loopje met haar zal nemen. Twee dagen voor de zitting krijgt de stichting middels haar advocaat en aantal door de tegenpartij alsnog in het geding gebrachte producties toegestuurd van mr. G. Kemper (de columnist Lex Dura, die voor Vrij Nederland schrijft) en de advocaat die voor de NOvA zal optreden. Een daarvan is een brief van 19 december 1996, die NOvA zegt aan mr. Wolters gestuurd te hebben.

Die brief, waarvan de inhoud voor zichzelf spreekt, heeft mr. Wolters toen de stichting hem in kort geding betrok om rectificatie van hem te vorderen nooit te berde gebracht. Dat is opmerkelijk omdat die brief hem immers van alle blaam gezuiverd zou hebben. Nog opmerkelijker is dat mr. Wolters -de inhoud van die brief ten spijt- toch instemde met de rectificatie, wanneer de stichting af zou zien van haar slechts overwogen publicatie over de zaak Wolters/Tjepkema. Het antwoord op de vraag wat voor een loopje het recht gaat nemen hangt in de lucht.


    23 JUNI 1998
    IMAGO ADVOCADUR / FEITEN EN EFFECTEN (4)

    ADVOCADUR IN GEVECHT MET DE NEDERLANDSE ORDE VAN ADVOCATEN
    VONNIS VAN DE KORTGEDINGRECHTER IN DE ZAAK VAN DE STICHTING
    ADVOCADUR TEGEN DE NEDERLANDSE ORDE VAN ADVOCATEN

Met het vonnis van de Kort Gedingrechter, mr. A. van Delden, komt het definitieve antwoord uit de lucht vallen. Mr. Van Delden oordeelt aldus: "Mr. Wolters was -door de brief d.d. 19 december '96 van de NOvA aan hem- dus bekend met het feit dat Van Almelo de inhoud van zijn brief kende en heeft, indien hij hiervan niet gediend zou zijn geweest, voldoende tijd en mogelijkheid gehad om te voorkomen dat Van Almelo ervan gebruik zou maken in een artikel. Mr. Wolters heeft dat evenwel niet gedaan. Nu de doorzending de impliciete goedkeuring van mr. Wolters had, kan van een onrechtmatig handelen jegens hem dan ook niet gesproken worden. Tegen deze achtergrond valt niet in te zien waarom het doorgeven van de brief jegens eiseres (Advocadur) onrechtmatig zou kunnen zijn. Het is aan Van Almelo geweest om deze al dan niet te gebruiken voor een artikel. De manier waarop de brief voor het artikel is gebruikt, kan gedaagde niet worden aangerekend".

Van de brief van 19 december heeft mr. Wolters -als gezegd- nooit melding gemaakt. Ook de NOvA heeft in de uitgebreide correspondentie noch bij de pogingen om tot een vergelijk met Advocadur te komen verwezen naar de brief, die haar had kunnen ontlasten en het door Advocadur tegen haar aanhangig gemaakte Kort Geding had kunnen voorkomen. De bewuste brief, die de stichting twee dagen voor de K.G. zitting bereikte is niet aangetekend verstuurd. In het Kort Gedingvonnis heeft rechter Van Delden de vraag onbeantwoord gelaten of mr. Wolters de brief, waarmee de NOvA zich vrij heeft weten te pleiten, daadwerkelijk ontvangen heeft. Als het hen uitkomt blijken naast tuchtrechter ook civiele rechters advocaten op hun woord te geloven.

Tot op dit moment heeft mr. Wolters het verzoek van Advocadur om de ontvangst van de brief te bevestigen niet gehonoreerd. Ook het verzoek aan mr. Wolters om een verklaring te geven voor het feit dat hij nimmer verwezen heeft naar het bestaan van die brief heeft geen andere reactie opgeleverd dan de volgende: Een verzoek aan de NOvA om een bewijs voor het feit dat zij de bewuste brief verstuurd heeft, is tot nu toe nog niet ingewilligd. Vooralsnog lijkt de conclusie gewettigd dat de NOvA een mogelijkheid heeft gezocht en gevonden om ten koste van mr. Wolters de gevorderde rectificatie te voorkomen. In een bodemprocedure wil de stichting trachten de halve waarheden en de halve leugens aan de oppervlakte te krijgen.

Er bestaat dus een rechterlijke uitspraak die het burgers - en dus ook de stichting - mogelijk maakt om andere burgers ongestraft te diskwalificeren. Een niet aangetekende brief aan een freelance journalist en een informant is voldoende. Een bevestiging voor de aankomst van de brief en de goedkeuring van de aangeschrevenen is niet nodig. De stichting laat vanaf deze plaats weten dat zij in de loop der tijd vele brieven, van eerdere datum over doen en nalaten van advocaten, rechters en andere hoeders van het recht van derden heeft ontvangen, dat zij deze brieven d.d. 15 mei 1997 heeft doorgestuurd naar de betreffende advocaten, rechters en andere hoeders van het recht. In een begeleidende brief eveneens van 15 mei 1997 heeft de stichting aan voornoemde rechters en advocaten gemeld dat zij genoemde brieven door heeft gestuurd naar een uitgever, die met het oog op een eventuele publicatie van de inhoud ervan gebruik mag maken; tevens heeft zij geschreven dat ingeval de genoemde advocaten, rechters en hoeders van het recht het niet eens zijn met publicatie van genoemde brieven zij dat de stichting of de uitgever kunnen laten weten. Tot nu toe is er geen enkele reactie gekomen.

Advocadur tekent dus voor het eventuele navolgende vonnis:

    "De door de stichting in haar boeken aangesproken advocaten, rechters en andere hoeders van het recht - hierna aangeduid als eisers - waren door de brief d.d. 15 mei 1997 van de stichting aan hen dus bekend met het feit dat de stichting Advocadur/de uitgeverij Jurilet de inhoud van de in het geding zijnde brieven kende en hebben indien zij hiervan niet gediend zou zijn geweest, voldoende tijd en mogelijkheid gehad om te voorkomen dat Jurilet ervan gebruik zou maken voor de uitgave van een boek. Dat hebben eisers evenwel niet gedaan. Nu de doorzending de impliciete goedkeuring van eisers had, kan van een onrechtmatig handelen jegens Advocadur/Jurilet dan ook niet gesproken worden. Tegen deze achtergrond valt niet in te zien waarom het doorgeven van de brieven jegens eisers onrechtmatig zou kunnen zijn. Het is aan de uitgever geweest om deze al dan niet te gebruiken voor een van haar boeken. De manier waarop de brieven voor het boek zijn gebruikt kan gedaagden (Advocadur en Jurilet) niet worden aangerekend".

In de overtuiging van de stichting dienen vonnissen erop gericht te zijn om de burgers tegen bijvoorbeeld onjuiste kwalificaties van andere burgers te beschermen en niet om onjuiste kwalificaties goed te keuren. De rechter dient ook in Kort Geding de waarheid op zijn minst te zoeken, zodat hij recht kan spreken. De vraag die bij iedere burger die zich on zijn/haar recht bezorgd maakt opkomt, is of de Nederlandse Orde van Advocaten, die zegt te waken over de rechtsbeginselen van de rechtsstaat in het Algemeen Belang van die rechtsbeginselen in hoger beroep van genoemd vonnis zal komen. Die vraag is inmiddels ontkennend beantwoord. De termijn voor hoger beroep is verstreken. De Orde gaat ook in deze onderhavige zaak klaarblijkelijk anders met de door haar te bewaken beginselen om wanneer haar eigen belang in het geding is.


    29 JUNI 1998
    ADVOCADUR IN GEVECHT HET STRAFRECHT

    DE EUROFRAUDE VIERDE BEDRIJF
    REACTIE VAN DE HOOFDOFFICIER VAN HET ARRONDISSEMENTSPARKET TE ROTTERDAM MR. L.A.J.M. de WIT

Bij brief d.d. 5 mei 1998 heeft Advocadur mr. De Wit gevraagd waarom hij vervolging van de heer L. van der Waal niet opportuun acht. 29 Juni stuurt mr. De Wit het volgende antwoord:

    De inhoud van voornoemde brief is kenmerkend en illustratief voor de wijze waarop hoeders van ons recht trachten onder hun verantwoordelijkheid uit te komen. In dit geval wordt de vraag verlegd van de kern (het gepleegde strafbare feit) naar de niet door Advocadur genoemde, niet aan de orde zijnde bijkomstigheden als "Het politieke karakter van het geschil, bestuurlijke en politieke maatregelen en pensioenregelingen".

    Advocadur schrijft mr. De Wit dat "strafrechtelijk onderzoek naar haar mening wel degelijk geboden is en dat zij met belangstelling wacht op zijn reactie".


    AUGUSTUS 1998
    ADVOCADUR IN GEVECHT MET HET STRAFRECHT

    EUROFRAUDE / VIJFDE BEDRIJF
    NIEUW PROCES-VERBAAL VAN AANGIFTE

Op 31 juli '98 doet de stichting opnieuw proces-verbaal van aangifte van strafbare feiten gepleegd door de Europarlementariërs. De reden voor deze nieuwe aangifte ligt in nieuwe gegevens van fraude, valsheid in geschrifte, misleiding, samenweefsel van verdichtsels, die aan het licht gekomen zijn door een uitgebreid onderzoek van de onderzoeksjournalist Joep Dohmen van het dagblad De Limburger. Laatstgenoemde krant en andere kranten schrijven uitgebreid over de strafbare feiten maar wijden geen woord aan het strafrechtelijk vervolg dat bij die feiten hoort.


    De hoofdofficier van Justitie, mr. De Wit antwoordt als volgt:

    De stichting reageert op de volgende wijze:

Reacties van mr. De Wit en van het College van Procureurs-generaal volgen, die leiden tot de bijgaande reactie van de stichting. Tot op dit moment heeft het O.M. niet meer gereageerd en is het wachten op de mondelinge hoorzitting waarin het beklag van de stichting tegen het sepot behandeld zal worden. Tot zover (eind augustus '98) het verhaal van Advocadur, een stichting die voortkwam uit een paar advertenties van Terharte waarin hij mensen, die opmerkelijke ervaringen met advocaten hebben opgedaan, opriep om te reageren. Het verhaal heeft in september alweer een vervolg gekregen. Het verhaal is nog lang niet verteld. Er valt nog veel meer over juridisch letsel te verhalen.

Juridisch letsel zoals Terharte is aangedaan, wordt vele mensen aangedaan. Het kan ook u overkomen. Het kan ontstaan wanneer u tegen alle feitelijke redelijkheid in, geen toegang tot de rechter krijgt; het kan ook optreden wanneer u te maken krijgt met een rechtsweg, die onmenselijk lang duurt of met een vonnis, dat niet of nauwelijks gemotiveerd is; juridisch letsel steekt zijn kop op wanneer hoeders van ons aller Recht hun werk niet goed doen; het dient zich aan wanneer klachten niet goed of onmenselijk traag behandeld worden of op onredelijke gronden afgewezen worden; het kan ook ontstaan door pijnlijke en schrijnende rechtsongelijkheid.

Juridisch letsel treedt met name op in gevallen, waarin mensen niet of nauwelijks genoegdoening krijgen voor verdriet, dood, ellende, schade, schande, enz. waarvoor hoeders van ons recht verantwoordelijkheid dragen of beter zouden moeten dragen. Juridisch letsel leidt tot onvrede, die een uitweg zoekt. Juridisch letsel is nog lang geen begrip. Dit eerste boek is voor een groot deel gewijd aan mr. Sneep. Het verhaal is met mr. Sneep begonnen en eindigt met mr. Sneep.

Mr. Sneep heeft er ongetwijfeld aan bijgedragen dat medisch letsel een begrip is geworden. Door gebruik te maken van zijn privileges als advocaat, door gebruik te maken van de publiciteit "publiciteit is een machtig en... goedkoop wapen, meneer Terharte" is hij opgekomen voor slachtoffers van fouten van medici. Hij heeft korte gedingen gevoerd om een voorschot op schadevergoeding te krijgen. Hij heeft druk gelegd op verzekeraars door hun naam in de openbaarheid te brengen of daarmee te dreigen.

Mr. Sneep heeft de juiste woorden gevonden om medisch letsel te laten spreken en te laten voelen. Mr. Sneep heeft de publiciteit bewerkt en voor zijn kar gespannen, mr. Sneep heeft geen middel onbeproefd gelaten om de positie van slachtoffers van medici (en daarmee zijn positie als letselschadeadvocaat en zijn financiële positie en die van Sneep BV) te versterken. Mr. Sneep heeft op vele manieren telkenmale aandacht gevraagd voor slachtoffers van medisch letsel. Of het optreden van mr. Sneep in algemene zin een bijdrage heeft geleverd aan een behoorlijke opvang van slachtoffers van medici en aan een eerlijke, adequate en prudente regeling van medische letselschade, dat is een vraag die de stichting vooralsnog openlaat.

Dat medisch letsel een begrip is geworden, is echter zonder meer voor een deel de verdienste van mr. Sneep geweest. Ere die ere toekomt. Mr. Sneep heeft in het openbaar jarenlang belijdenis afgelegd van zijn begrip voor de pijn en het verdriet van slachtoffers van medisch letsel. Dat hij zoals in dit boek aangetoond weinig tot geen begrip kan opbrengen voor slachtoffers van zijn eigen fouten, geeft te denken. Daar heeft de stichting over nagedacht. Haar conclusie is dat mr. Sneep jegens zijn slachtoffers nog heel wat heeft goed te maken. Daarmee heeft hij zoveel moeite dat de stichting en de schrijvers van dit boek hem als wijze rechters graag een handje helpen. Dat doen ze door gebruik te maken van zijn eigen woorden. De woorden van de letselschadespecialist mr. Sneep worden dus tot pleitbezorgers van de boodschap van de stichting Advocadur gemaakt dat ook juridisch letsel een begrip dient te worden.

Daartoe is er een collage gemaakt van uitspraken die mr. Sneep een decennium lang in de Nederlandse media heeft kunnen doen over letsel dat medici veroorzaken en over de gevolgen daarvan. Fouten en de gevolgen daarvan zoals pijn, verdriet, schade en schande zijn van alle tijden en gelden voor alle fouten. Niet slechts medici maken fouten, ook al lijkt dat soms zo. We maken allemaal fouten. Alle woorden en uitspraken van mr. Sneep over fouten van medici en medisch letsel zijn daarom onverkort toepasbaar op fouten van juristen en op het juridisch letsel die die fouten veroorzaken.

In de uitspraken van mr. Sneep, die uit de eerdergenoemde kranten genomen zijn, hoeven slechts de woorden "medisch" en "medicus" in "juridisch" en "advocaat" veranderd te worden. "Mr. Sneep is vervangen door de 'stichting Advocadur'".

Die vervanging levert een prima en verrassend duidelijke illustratie van het letsel dat mr. Sneep en andere juristen mensen kunnen aandoen. Een simpele verandering draagt bij aan het voornaamste doel van Advocadur: juridisch letsel tot een begrip te laten uitgroeien.


    DE BIJDRAGE VAN MR. SNEEP AAN
    MEER BEGRIP VOOR JURIDISCH LETSEL, EN
    WOORDEN EN UITSPRAKEN VAN DE LETSELSCHADESPECIALIST


  • 'Advocaten en rechters' zweven een meter boven de grond en denken dat ze Onze Lieve Heer zijn; ze laten zich niets zeggen, laat staan voorschrijven; 'advocaten en rechters' kunnen zich niet voorstellen dat zij een misser begaan.

  • "een snelle afhandeling van een fout van een 'advocaat' is voor een cliënt belangrijk omdat het emotioneel een zware belasting is".

  • "In feite zijn de bedragen, die we in Nederland toekennen aan slachtoffers van 'juridisch' falen slechts een hele kleine bijdrage aan het immateriële leed van een slachtoffer van een 'advocaat'".

  • "Vergeet bovendien niet dat fouten erkennen in 'juridische' kring heel moeilijk is; de collegiale drijfveer van 'advocaten' om elkaars fouten te dekken is heel sterk".

  • "Verzekeringsmaatschappijen voeren een financiële uitputtingsslag met het slachtoffer van een 'advocaat'; procederen kost geld en een langdurig proces heeft voor hen ook het voordeel dat er allerlei informatie zoek raakt, etc.".

  • "Slachtoffer van 'juridische fout' wacht jaren van ellende".

  • "'De stichting Advocadur' schroomt niet om tegen de heilige huisjes van de advocatuur aan te trappen".

  • "Wie het opneemt tegen de 'juridische' stand, dreigt onder de voet te worden gelopen. Gemaakte fouten worden veelal glashard ontkend ook als de 'advocaat' veroordeeld is door het tuchtrecht voor 'Advocaten'".

  • "De ervaring van de 'Stichting Advocadur' met de 'juridische' stand zijn weinig bemoedigend.

    De 'stichting' heeft geen goed woord over voor de arrogante houding van het gros van 'juridische' specialisten".

  • "De 'stichting Advocadur' heeft zelf weinig vertrouwen in het tuchtrecht voor advocaten en haar twijfels over de objectiviteit van deze beroepsinstantie. Als het eigen nest maar niet wordt bevuild! Voor de 'cliënt' is dat een ontnuchterende ervaring. De benadering is vaak heel mensonvriendelijk".

  • "Daarom doet de 'stichting Advocadur' een hartgrondig beroep op de politiek om de aansprakelijkheid van 'advocaten' en de maatschap waartoe zij behoren, bij 'juridische' fouten snel vast te leggen".

  • "De 'stichting' hoopt dat de hoogte van het smartengeld voor 'juridische' fouten door de rechter snel wordt bijgesteld".

  • "Als de wetgeving nu nog eens zo wordt aangepast dat de bewijslast wordt omgekeerd, zodat advocaten moeten bewijzen onschuldig te zijn, dan groeien we naar een volwassen smartengeldpraktijk".

  • "De cliënten die het slachtoffer zijn of worden van 'advocaten' moeten zich voorbereiden op jaren van Kafka-achtige ellende".

  • "De 'stichting Advocadur' geeft toe dat er een nieuwe markt is voor het verhalen van door advocaten veroorzaakte schade, maar vindt dat dat de verdienste is van de steeds mondiger wordende burger".

  • "De 'stichting' kan furieus worden op 'advocaten' die weigeren hun fouten toe te geven. Het is niet 'onze bedoeling' ons geliefd te maken bij advocaten en hun verzekeraars".

  • "Dat de media zich met graagte op affaires storten, waarbij de ontzagwekkende 'juridische' stand van zijn sokkel gestoten dreigt te worden, mag voor de 'stichting Advocadur' natuurlijk een prettige bijkomstigheid heten. Advocaten, rechters, letselschadespecialisten en in hun kielzog verzekeringsmaatschappijen hebben het niet op publiciteit, weet de stichting. De ervaring leert dat een enkele publicatie dikwijls afdoende is om de zondaar tot inkeer te brengen".

  • "Oprecht woedend kan de 'stichting' zich maken over wat zij schrijnende gevallen noemt, mensen die nog steeds hevig lijden en tot op heden nog geen enkele financiële tegemoetkoming van hun falende 'advocaat' hebben ontvangen".

  • "De 'stichting' schroomt niet om de zondige 'advocaten' met naam en toenaam te noemen".

  • "'Advocaten' voelen zichzelf als een soort Godjes in plaats van als normale mensen".

  • "Er moet een hoog eigen risico komen in de aansprakelijkheidsverzekering voor advocaten is een van de stellingen van de 'stichting'. Je tast daarmee de 'advocaten' in de portemonnee aan, als ze fouten maken. Ze worden dan wel extra voorzichtig in hun werk. En dat is in het belang van de rechtzoekende burger".

  • "Het aantal burgers dat een beroep op de 'stichting' doet, stijgt omdat mensen mondiger worden en het onrecht dat hen wordt aangedaan (uitgerekend door de mensen die hen daartegen zouden moeten beschermen) minder pikken".

  • "Toch dienen veel slachtoffers van 'advocaten' geen klacht in. Bij sommigen tref je gelatenheid aan. In de trant van: 'God heeft het zo gewild'. Anderen weten eenvoudig niet dat ze kunnen protesteren en hoe ze dat moeten doen. Een derde groep heeft de indruk tegen een log lichaam te vechten en het op te moeten nemen tegen superdeskundigen".

  • "Bestaat er rechtsongelijkheid tussen de pro Deo-cliënt en zijn betalende evenknie? Raakt Vrouwe Justitia daardoor uit balans? 'De stichting': De praktijk is dat iemand die meer kan betalen in een ingewikkelde zaak, beter en sneller geholpen wordt".

  • "Het doel van de 'stichting' is via de media de mentaliteit van 'advocaten' te veranderen, door ze in de toekomst fouten ruiterlijk te laten erkennen. Het leed van hun cliënten kan hierdoor worden verzacht".

    Er is veel gezegd en onder woorden gebracht. Zeker zoveel is nog niet gezegd. Het verhaal van het juridisch letsel van Terharte is nog lang niet teneinde. Het hele verhaal van zijn juridisch letsel is nog lang niet verteld. Vele verhalen over juridisch letsel wachten erop verteld te worden. Nog lang niet alle andere gewichten zijn in de schaal van ons aller Recht gelegd. Advocadur is nog maar bij de dagvaarding, die naar ze hopen al tot begrip zal leiden voor datgene wat haar beweegt.


    HOOFDSTUK 6

A) WOORD ACHTERAF / VERANTWOORDING

RECHT IN DE OGEN GEZIEN geeft niet alleen feiten weer over de behandeling van een juridische vraag. Het is ook een pleidooi van een aantal leken, bijgestaan door juristen, dat zich richt op rehabilitatie van en genoegdoening voor rechtzoekende mensen als Terharte. Het is tevens een pleidooi dat zijn pijlen richt op de advocatuur, de rechterlijke macht en op alle hoeders van ons Recht.

Het is eveneens een pleidooi dat duidelijk wil maken, dat het erkennen van ongelijk reinigend werkt en tegemoet komt aan het vertrouwen dat een burger in zijn Recht moet kunnen hebben. Het onvermogen om falen/ongelijk ruiterlijk en onomwonden te erkennen, geldt voor rechters, al dan niet toegevoegde advocaten, griffiers, (hoofd-)officieren van Justitie, P.G.'s, het O.M., Raden voor Rechtsbijstand, Rechtbanken, Gerechtshoven, de NOvA, Dekens, Raden van Toezicht, Raden van Discipline, het Hof van Discipline, redacties van kranten en juridische vakbladen, de Nationale Ombudsman, Slachtofferhulp Nederland, de Stichting De Ombudsman, de Consumentenbond, het College van Procureurs-generaal, de Procureur-generaal van de Hoge Raad, de vereniging van Letselschadeadvocaten, het Ministerie van Justitie, de Minister van Justitie en vele hulpverlenende en toezichthoudende personen en instellingen. Het geldt voor ons allen.

Dit boek is niet geschreven om Vrouwe Justitia te vloeren, maar om haar de hand toe te steken om overeind te komen. Het is geschreven om te laten zien en voelen dat Vrouwe Justitia in de casus Terharte haar ongelijk niet erkend heeft. "Onrecht verjaart niet", zegt de volksmond. Dat mag ook niet. Dat geldt ook voor al het onrecht dat mensen al dan niet in naam der Koningin is en wordt aangedaan. Tegen onrecht moet zonder onderscheid opgetreden worden. Dat is de overtuiging, die de stichting heeft laten spreken. Daarom is dit boek geschreven. Wie Vrouwe Justitia recht in de ogen kijkt, ziet dat zij niet onafhankelijk, noch onomkoopbaar is. Wie goed kijkt ziet dat Vrouwe Justitia zich laat verblinden, wanneer en omdat zij haar blinddoek niet voor ogen houdt. Vrouwe Justitia is uit balans en heeft meer dan de schijn tegen.

Als er in dit land -zoals zeer recent gebleken is- door een genootschap zonder enige problemen in het openbaar twijfel verbonden kan worden aan de plaats en functie van onze Koningin, mag een boek als dit, dat twijfels verbindt aan hetgeen in de naam van Hare Majesteit gebeurt, geen strobreed in de weg worden gelegd.

Wij dagen de hoeders van ons recht uit om, indien en voorzover wij in de affaire Terharte feiten onjuist hebben weergegeven en/of er compleet naast zitten, dit aan ons met redenen omkleed te melden.

Wij hebben in "Recht in de ogen gekeken" het Recht tegengesproken. Bij tegenspraak horen ideeën, alternatieven die tot de veranderingen kunnen leiden die ons aller Recht behoeft.

We noemen er een paar:

  1. Het tot stand brengen van wetgeving, die de sanctionering regelt en vastlegt voor hoeders van ons recht, die zich niet aan de bestaande wetten houden of op andere wijze hun plicht verzaken.

  2. Wijziging van art. 120 van de grondwet, die alle ondegelijke wetgeving, die in het verleden tot stand is gebracht zal laten vervallen.

  3. Afschaffen van de Wet Vermogenssancties, een wet die op pure klassenjustitie gebaseerd is.

  4. Het tot stand brengen van wetgeving, die de Hoge Raad dwingt om óók feitelijke beslissingen van lagere rechters te toetsen aan de voor de hand liggende vraag of een redelijk en weldenkend mens aan de hand van dezelfde feiten tot het betreffende vonnis/arrest had kunnen komen.

  5. Het tot stand brengen van wetgeving, die de griffier vervangt door een geavanceerd modern opnameapparatuur, die bij het einde van een zitting verzegeld wordt en slechts toegankelijk is voor de rechter. Vergelijk mr. Spong die (op pag. 217, "Leugens om bestwil") als alternatief voor de griffier "het court-reportersysteem" voorstelt met als argumentatie: "Het voordeel ervan is dat iedere twist (zoals bij De Werd en vele anderen) over het besprokene uitgesloten is. De kwaliteit van het strafproces is daarmee in hoge mate gediend".

  6. Het invoeren van een bij wet geregeld medisch controlesysteem, dat toeziet op de lichamelijke en geestelijke gezondheid van de rechter. Nu kunnen rechters, die daartoe niet meer in staat zijn, hun ambt tot hun 70e levensjaar vervullen en schade berokkenen aan rechtzoekenden.

  7. Afschaffen van de mogelijkheid dat met name advocaten als plaatsvervanger van rechters en raadsheren kunnen optreden. Niet half zoals in het voorstel van de minister van Justitie dat advocaten verbiedt om als Rechter-plaatsvervanger in hun eigen arrondissement/ressort op te treden, maar helemaal, dus nergens.

  8. Wijziging van artikel 167 van het Wetboek van Strafvordering dat zo algemeen gesteld is dat het aan het Openbaar Ministerie teveel oncontroleerbare ruimte geeft om af te zien van strafvervolging wanneer haar dat 'opportuun' lijkt.

  9. Het bij wet dwingend aan het Openbaar Ministerie voorschrijven van de plicht om ingeval van een sepot in alle gevallen schriftelijk de gronden daarvan aan te geven, zodat een art. 12 SV-procedure zin en inhoud krijgt.

  10. Het opnemen van een termijn in art. 12k van het wetboek van Strafvordering, waarbinnen het O.M. het bevel van het gerechtshof dient op te volgen en de dagvaarding terzake moet zijn uitgebracht.

  11. Het tot stand brengen van wetgeving, die de organisatie van de advocatuur en de rechterlijke macht beter en efficiënter regelt en de toegang tot de rechter binnen een redelijke termijn voor iedere burger zonder onderscheid des persoons mogelijk maakt. In die wetgeving vastleggen welke personen en instanties naast de commerciële advocatuur kunnen bepalen wie er wel en wie er geen toegang tot de rechter krijgt.

  12. Het tot stand van wetgeving die leken/vrijwilligers op een puur ideële basis bij hun eigen recht betrekt, om daardoor een tegenwicht te bieden aan de commerciële drijfveren binnen het rechtsbedrijf.

  13. Het tot stand brengen van wetgeving die de bestaande verplichte procesvertegenwoordiging in bepaalde gevallen afschaft. Daarbij kan worden uitgegaan van bijvoorbeeld de stellingen/standpunten van prof. G.R. Rutgers, verwoord in zijn doctoraalscriptie: .............

  14. Afschaffing van de Wet Tarieven in Burgerlijke Zaken (1843), die met betrekking tot geschillen over de rekening van de advocaat meer onduidelijkheid en onvrede dan duidelijkheid en orde schept.

  15. Invoeren van de regel dat advocaten slechts stukken aan de wederpartij en aan de rechter mogen overleggen, die voorzien zijn van de goedkeurende handtekening van hun cliënt.

  16. Invoeren van de regel dat ingeval een cliënt beargumenteerd aangeeft waarom hij niet in hoger beroep wil gaan, bijvoorbeeld omdat de rechter niet de beschikking heeft over vitale gegevens en stukken, de advocaat en zo nodig een deken uit een ander arrondissement schriftelijk met redenen dienen te omkleden waarom een hoger beroep wel nodig en opportuun is.

Dit zijn een paar ideeën, die wij onder de welwillende aandacht van de hoeders van ons recht brengen. Tot slot, alle in dit boek voorkomende vonnissen, arresten, brieven, stukken, kortom alle bewijsstukken zullen worden gebruikt tegen degenen, die via de media, de rechter, of wat voor manier dan ook afbreuk menen te moeten en/of te kunnen doen aan de feitelijke waarheid van dit boek.


    B) STELLINGEN, CONCLUSIES DIE UIT DIT VERHAAL SPREKEN

  • Ons land kent vele goede advocaten, rechters, etc. en prima wetten en regels, maar ook slechte, die zich niet aan die regels houden, zonder daarvoor gestraft te worden.

  • Er is geen enkele reden om aan te nemen dat de staat van ons recht en daarmee van onze rechtsstaat beter zou zijn dan bijvoorbeeld die in ons buurland België.

  • Er is geen enkele reden om de burger niet bij zijn recht te betrekken. Er is wel alle reden om dat te doen.

  • Er is behoefte aan een onafhankelijk aanspreekpunt voor mensen die juridisch letsel lijden.

  • Ook niet criminele burgers zonder 'crimineel' inkomen dienen dezelfde rechtsbescherming te genieten als een crimineel met een crimineel inkomen.

  • Het Recht heeft geen imagoprobleem, maar het probleem dat zij een imago, dat zij niet heeft noch verdient overeind probeert te houden.

  • Het Recht behoeft persoonlijkheden, wier verbeeldingskracht niet beperkt is, persoonlijkheden die de vaardigheid hebben om met verstand èn gevoel indrukken op te nemen en te reageren, persoonlijkheden, die met name het talent hebben om een eenling te zijn in de beroepsgroep waartoe zij behoren en in staat om onafhankelijk van geld, macht, eer, reputatie, groepscodes, enzovoort een vonnis of een arrest uit te spreken dat goed is voor de rechtzoekende, de stand en de staat van ons Recht.

  • Ook niet-juristen kunnen goede rechters en advocaten zijn die persoonlijkheden zijn die het recht nodig heeft.

  • Vele rechtsvragen horen niet thuis in handen van commerciële advocaten, die niet de tijd noch de aandacht, de verbeelding, het geduld en andere kwaliteiten hebben, die nodig zijn voor de oplossing van rechtsvragen.

  • Veel advocaten proberen feiten en informatie te domineren, in plaats van er ontvankelijk voor te zijn.


      C) INFORMATIE VAN DE STICHTING ADVOCADUR

    Wat wil en wat is het doel van de serie "Met Recht een ander gewicht in de schaal".

  • Een ander gewicht in de schaal van het Recht leggen. Ervaringen van mensen met hun recht in het openbaar laten spreken.

  • In de verhalen zoveel mogelijk brieven, uitspraken, vonnissen, arresten en andere documenten afdrukken om zo de juridische feiten in onderlinge samenhang en verband zo goed mogelijk uit te laten komen en voor zich te laten spreken.

  • In alle boeken documentair, wellicht literair verslag doen van het doen en nalaten van de betrokken advocaten, rechters, etc. en van de gevolgen daarvan.

  • Reacties van aangesproken personen en/of instanties -indien daar aanleiding toe bestaat- integraal in een van de volgende uit te geven boeken opnemen.

  • Laten voelen waartoe juridisch falen kan leiden.

    Ervaringen van mensen die eerlijk en integer opkomen voor hun Recht tot leven brengen. Verdriet, onvrede, woede, onmacht, machteloosheid, radeloosheid, agressie en al die andere ellende, die eigen is aan juridisch letsel tot de verbeelding laten spreken van mensen die (nog) niet weten wat juridisch letsel is.

  • Hoeders van ons recht tegenspreken en van repliek dienen; vragen stellen; rechtsdienaren naar zichzelf en over hun eigen grenzen laten kijken, telkens vanuit de bedoeling en de overtuiging dat ook de hoeders van ons recht verantwoording voor hun werk dienen af te leggen.

  • Aan mensen aan wie geen Recht geschiedt, de genoegdoening verschaffen, die ze nodig hebben maar niet krijgen; juridische feiten uit het donker te halen; verhalen vertellen die wellicht nooit verteld zouden worden; mensen laten spreken, die niet aan het woord komen, mensen in ieder geval de genoegdoening bieden dat het verhaal van hun onrecht zwart op wit wordt afgedrukt.

  • Laten zien dat het Recht van ons allen is; laten voelen dat het lot van een mens niet vanzelfsprekend is, dat bij bewezen schuld van de ene mens jegens de ander echte straf en echte verantwoordelijkheid hoort; dat het niet vanzelfsprekend is dat aan iemand aan wie ernstig onrecht wordt aangedaan Recht geschiedt.

  • Kritiek en tegenspraak leveren en daarmee ramen tegenover elkaar openzetten en een frisse wind door de ruimtes van het Recht laten waaien, hopelijk stof doen opwaaien uit hoeken en gaten waar het al veel te lang ligt.

  • Zoveel rookwolken van kritiek blazen in de warme en comfortabele holen van Justitie, dat de hoeders van ons Recht eruit moeten, het volle daglicht in.

  • De weerstanden van de juridische branche beschrijven, die de stichting oproept. Aantonen hoe de stichting voor ondeskundig wordt uitgemaakt, hoe haar motieven verdacht worden gemaakt, hoe ze wordt geïntimideerd en hoe zij tegen de stroom van veelal op de man en niet op haar boodschap gerichte kritiek de identiteit, die haar toekomt, moet bevechten.

  • Eraan bijdragen dat hoeders van ons recht er rekening mee moeten houden dat zij -als het aan de stichting ligt- hun daden niet langer slechts in de veilige, warme schoot van het Tuchtrecht en hun eigen Recht moeten kunnen rechtvaardigen maar dat hun daden ook in het volle licht van de openbaarheid gezien en beoordeeld moeten kunnen worden.

  • De tegenspraak bieden waarvan prof. dr. J. Leijten zegt: "spraak en tegenspraak brengen het Recht tot bloei". De tegenspraak brengen, die ons aller Recht ontbeert, het zal de dwarsliggers leggen, waarover mr. Van der Werf in het Advocatenblad van .... schrijft en een nieuw Rechtsspoor aangeven, waarop een trein rijdt waarin mensen zonder onderscheid des persoons op kunnen stappen, waar geen 1e en 2e klasse coupés zijn, een trein die rijdt naar een station waar aan alle mensen zoveel, zo snel! en zo goed en efficiënt mogelijk recht gedaan zal worden.


      GEESTVERWANTEN/MEDESTANDERS/FUNDAMENT VOOR DE SERIE

    Stichting Advocadur staat niet alleen in haar overtuiging dat er iets grondig fout is met ons Recht. Er is een klein, maar groeiend aantal advocaten en juristen die wij tot onze geestverwanten en medestanders mogen rekenen.

    De uitgeverij Papieren Tijger en Kleintje Muurkrant te Den Bosch delen onze mening. Kleintje muurkrant is een kritische krant, die bericht over misstanden in met name de samenleving in Den Bosch en de discussie daarover wil aanwakkeren. De Papieren Tijger is een onafhankelijke uitgeverij, die achter de doelstellingen van Advocadur staat. In onder andere een van de laatste door haar uitgegeven boeken "HET TONAR DOSSIER" (John Rooymans, ISBN 90 6728 090 9) wordt de overtuiging dat in het recht de reputatie van een met macht, reputatie en economische belangen beklede instelling boven het belang van rechts- en waarheidsvinding gesteld wordt, bewaarheid.

    Ook de "Verontruste burgers" verenigd rondom de heer Rem, mr. Ruis, de heer R. van der Vaart, de heer drs. N. Burhoven Jaspers en vele anderen mogen wij tot onze geestverwanten rekenen.

    Zij hebben na jarenlang onderzoek verenigd in de stichting WORM (Wetenschappelijk Onderzoek Rechterlijke Macht) bij rechtbanken, gerechtshoven, de Hoge Raad een lijvig IRM-rapport (Integriteit Rechterlijke Macht, ISBN 90-803469-1-8) uitgebracht en op 5 september 1996 aan enige leden van de 2e kamer aangeboden. In dat onthullende rapport trekken zij de integriteit van sommige rechters, advocaten, verzekeringsmaatschappijen, klachtinstanties, politici, tuchtrechters, notarissen, etc. in twijfel. Vrij recent hebben zij in kort geding inzage geëist in de beslissingen van het Hof van Discipline. De uitspraken in de klachten van Terharte en van andere mensen zijn aan genoemde 'verontruste burgers' ter hand gesteld. De K.G.-rechter heeft overigens beslist dat inzage in die uitspraken onder bepaalde voorwaarden gewaarborgd moet zijn. Tegen die beslissing is het Hof in beroep gekomen.

    Ook de bevindingen van het onderzoeksbureau Terpstra/Tukker naar het doen en nalaten van Justitie te Arnhem spreekt boekdelen. Net als de stichting Advocadur komen de verontruste burgers en het Bureau Terpstra/Tukker tot de conclusie dat "het slecht gesteld is met de integriteit van de rechterlijke Macht en dat daaraan een heleboel verbeterd kan en moet worden". Het IRM-rapport en de bevindingen van het recente onderzoek uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken en Justitie door Bureau Bartels BV, neergelegd in het rapport "Knelpunten in Marktwerking en Regelgeving", bevestigen de onvrede van vele mensen met hun recht.

    De landelijke stichting Evenwicht te Deurne, de Centrale "Derde" Kamer te Rotterdam, de STIDAG te Woerden, de Stichting Bescherming Verkeersslachtoffers, de stichting Criminaliteit en Strafrecht, het Landelijk Meldpunt Verzekeringsgedupeerden en vele andere instanties en mensen met wie we ons verwant weten, delen de overtuiging van Advocadur dat het Recht tegenspraak behoeft.

    De stichting Sociale Databank Nederland deelt haar standpunten eveneens en is met haar de overtuiging toegedaan dat de burger niet of onvoldoende over zijn recht noch over de tegenspraak die dat recht oproept, geïnformeerd wordt. De stichting Sociale Databank Nederland brengt op Internet trieste ervaringen en wantoestanden van mensen met hun recht, die de media links laat liggen in de openbaarheid. Op die wijze wil genoemde stichting zoals zij zelf zegt: "een bijdrage leveren aan het ontmaskeren van valsheid en collusie in het rechtssysteem en daarmee aan de sanering van een doodziek justitieel apparaat".

    Alle genoemde en andere rapporten, alle genoemde en niet genoemde medestanders/geestverwanten geven de verhalen over mensen op zoek naar recht, de kritiek en verontwaardiging een fundament van geloofwaardigheid, een fundament waarop de verhalen van de mensen die zich tot de stichting wenden, gebouwd worden.


      AANSPRAKELIJKHEID

    De slachtoffers van advocaten, rechters, etc. die in de serie voorkomen, staan volledig in voor de juistheid van hun verhaal en willen de verantwoordelijkheid van de publicatie ervan ten volle dragen. Als zij op die verantwoordelijkheid worden aangesproken, zal de stichting Advocadur en de juristen/advocaten die voor haar optreden, aan hun zijde staan.


      NIET DE BOODSCHAPPER MAAR DE BOODSCHAP

    Aan dit en aan de uit te geven boeken, hebben een groot aantal mensen meegewerkt. Zij hebben de stichting Advocadur te kennen gegeven dat zij er de voorkeur aan geven om anoniem te blijven. Zij wensen dat aan dit boek en de boeken die zullen volgen, hun naam niet verbonden zal worden. Uiteraard respecteert de stichting die wens. Bronnen die dat wensen worden uiteraard beschermd. Het gaat immers om de boodschap en de feiten en niet om de mensen die deze boodschap uitspreken en mogelijk maken. Bij de kathedraal van kritiek op ons rechtsbedrijf, die de stichting bouwt en waaraan zij wil blijven bouwen, gaat het niet om de bijdrage van individuele personen maar de gezamenlijke prestatie, om de totale kritische boodschap. Het gaat om de feitelijke boodschap; daar wil Advocadur op aangesproken worden.


      PER SLOT VAN REKENING

    De stichting hoopt dat de serie "Met recht een ander gewicht in de schaal" duidelijk maakt wat haar beweegt; wij hopen dat duidelijk wordt dat Recht niet vanzelf spreekt en dat wij niet werkloos toe hoeven te zien dat ons Recht het niet alleen af kan.


      D) VRAGEN STAAT VRIJ (1)

    Met reden tevreden over uw advocaat?
    Vrede met de kwaliteit, de staat en stand van de aan u geboden rechtsbijstand?
    Kwaad op uw advocaat?
    Geen raad van uw advocaat?
    Irritatie, consternatie over de declaratie?
    Advocaten: uw kosten en de baten?
    Streken van de deken?
    Het gezicht van de Raad van Toezicht?
    Lof voor de Raad van Discipline en het Hof?
    In gevecht met tucht-, straf-, bestuurs- of civiele recht?
    Het vonnis van uw rechter: kon het beter, kon het slechter?
    De pest in uw arrest?
    Geagiteerd, geïrriteerd, gefrustreerd door de wijze waarop uw vonnis/arrest is gemotiveerd?
    Geen ruimte in de pers voor uw mening over Recht, geen plaats voor uw grief noch voor uw ingezonden brief?
    Uw brief aan de deken, een lid van de kamer, uw vraag en het antwoord uit Den Haag?
    Laat het ons weten alstublieft.

    De stichting Advocadur, wij, een aantal het ideaal en de overtuiging dat het met ons recht anders moet, zijn op zoek naar uw verhaal, naar uw ervaringen met uw Recht. Wij willen de ervaringen van zoveel mogelijk mensen bundelen tot een verhaal, tot een groot, duidelijk en aanhoudend signaal, dat met name in politiek Den Haag moet klinken. Wij zijn ervan overtuigd dat ons Recht beter kan en moet. Wij hebben al omlijnde ideeën. Die van u zijn misschien veel beter. Daarom zijn wij benieuwd naar uw ideeën, naar uw voorstellen. Geef ons een teken, een signaal, met velen spreken wij de duidelijkste taal. Uw Recht blijft in gebreke, laat ons spreken.

      Stichting Advocadur

      Postbus 64
      5460 AB Veghel/Wehl
      0314-681196


      VRAGEN STAAT VRIJ (2)

    Wij hebben een boekje over ons Recht opengedaan, het Recht tegengesproken, een vinger op de pols van ons Recht en een basis gelegd ter verbetering van de staat van ons recht en dus van onze rechtsstaat. Wij vinden dat de vinger aan de pols gehouden moet worden, dat de tegenspraak moet blijven en dat er nog heel wat boekjes opengedaan moeten worden. We vinden met name dat slachtoffers van advocaten en rechters hulp nodig hebben en dat hun lot verbeterd moet worden. Wij vinden dat niet alleen, we zijn ervan overtuigd. Om ons werk voort te kunnen zetten, hebben we hulp nodig.

    Hulp om het verhaal van uw onrecht te begrijpen en zwart op wit af te drukken, hulp om uw klachten te verwoorden, hulp om voor u en ons goede en betaalbare advocaten te vinden, hulp om een echt aanspreekpunt te worden voor mensen die recht zoeken en het maar niet vinden, hulp om tegenspraak te blijven leveren, hulp om de vinger aan de pols van ons recht te houden. Wij hebben ook hulp nodig omdat de hoeders van ons Recht al geprobeerd hebben en zullen proberen ons de mond te snoeren, boeken uit te geven, tegenspraak te leveren, kortom ons werk onmogelijk proberen te maken.

    We zullen ons moeten verdedigen tegen de aanvallen van de hoeders van ons Recht, die willen blijven zitten waar ze zitten en zich liever niet verroeren. Daarvoor hebben we nog altijd advocaten nodig. Om schade die advocaten en andere hoeders van ons recht veroorzaken gemakkelijker te kunnen verhalen, is er jurisprudentie nodig waar rechtzoekende burgers hun voordeel mee kunnen doen. Ook daar zijn advocaten voor nodig. Dus mochten er advocaten zijn die er een eer in stellen om in rechte voor ons, ook tegen confraters, op te treden, dan horen we dat graag.

    Om ons werk voort te kunnen zetten en af te kunnen maken, hebben wij uw steun nodig. Om de ideële doelstellingen van onze stichting te kunnen dienen, om afhankelijk te blijven, om te kunnen blijven die we zijn, hebben we hulp nodig.


      Vragen staat vrij.

    We durven u om steun te vragen, om morele en om financiële steun. Wij nodigen mensen die zich verwant voelen met dat wat ons beweegt en denken te kunnen helpen, zich bij ons aan te melden.

    Uit brieven, telefoontjes en bezoeken van vele mensen, uit ervaringen van jaren, blijkt dat ons werk nodig is. Ook uit de hiernaast afgedrukte brief van het Fonds Slachtofferhulp blijkt dat wij slachtoffers helpen, waarvoor geen hulp bestaat en waarvoor geen fondsen beschikbaar zijn.

    Uit de verklaring van het Centraal Bureau Fondsenwerving blijkt dat onze stichting uw steun waardig is. Uit de brief van het Instituut voor Maatschappelijke Innovatie en uit onze kandidatuur voor de Innovatietrofee, die de Rabobank te Veghel uitloof blijkt dat ons werk innovatief is, dat onze overtuiging een vernieuwende waarde heeft.

    Het rechtsbedrijf laat veel en belangrijk werk liggen; er ligt dankbaar, inspirerend werk te wachten op mensen die nu nog met hun handen in het haar zitten en met hun tijd, zichzelf en hun talent geen weg weten.

    Wij willen niet werkloos toezien dat dat werk blijft liggen. We willen het aanpakken. We kunnen het niet alleen.

      Daarom vragen wij u:

    HELP ONS HELPEN
    MAAK WERK VAN UW RECHT, MAAK HET STERK
    GEEF OM EEN SLACHTOFFER VAN JURIDISCH LETSEL
    GEEF OM DE STAAT VAN UW RECHT

      Stichting Advocadur
      Postbus 64
      5460 AB VEGHEL
      Bank nr: 16.33.38.809


      Overwogen publicaties

    Het voornemen bestaat om in deel 2 en de volgende delen van de serie "Met recht een ander gewicht in de schaal" documentair, wellicht literair verslag te doen van, te verhalen over de volgende zaken/affaires/onderwerpen, waarbij het Recht een opmerkelijke loop en soms een loopje met een rechtzoekend mens neemt. Sommige verhalen hebben al een voorlopige titel en er is door de betreffende auteurs al veel tijd en aandacht aan besteed.

    Andere verhalen/zaken zijn nog niet volledig bestudeerd en beoordeeld, maar laten al bij een vluchtige kennisname van de feiten en argumenten zien, opmerkelijk genoeg te zijn om verteld te worden. Zekerheids-, volledigheids- en voorzichtigheidshalve wordt er uitdrukkelijk op gewezen dat het feit dat er overwogen wordt om te publiceren geen veroordeling of welk waardeoordeel dan ook inhoudt. Er bestaat slechts een overweging om feiten te noemen. Die overweging komt voort uit de overtuiging dat er een Algemeen Belang mee gediend is dat ook advocaten, rechters en andere hoeders van ons recht op hun doen en nalaten moeten worden aangesproken.


      1) Achter de toga gezien

    In dit verhaal wordt de tragische strijd beschreven van de Brabantse ondernemer/koopman/eenling H.A.A.Th. Tünnissen en - in latere instantie - de Stichting Advocadur tegen hoeders van het Recht in het arrondissement/ressort Den Bosch. De immense gevolgen van niet-gespecificeerde rekeningen van de fiscalist Poos, die kennelijk op strafbare feiten gebaseerd zijn, worden tot het bittere einde tot leven gebracht.

    Er wordt uit de doeken gedaan hoe de dagvaarding van Tünnissen ter invordering van gefingeerde rekeningen van Poos voor een belastingbesparing - alle optredende advocaten en rechters ten spijt - uiteindelijk tot een vonnis, uitvoerbaar bij voorraad leidde en Tünnissen dwong de gefingeerde rekeningen ad � 200.000,- te betalen.

    Beschreven wordt de weg die - niet de advocaten van Tünnissen noch die van Poos - maar de stichting heeft moeten afleggen om de heer Poos via een klacht uit zijn beroepsgroep te zetten. Vlijmscherp wordt duidelijk gemaakt hoe met verantwoording beklede personen en instanties met - tot nu toe door niemand beargumenteerd weersproken - strafbare en andere feiten omgaan. De meetlat wordt gelegd bij de ontvankelijkheid voor een menselijk probleem.

    Beschreven wordt hoe de deken, de Raad van Toezicht, de Raad en het Hof van Discipline, de Raad voor Rechtsbijstand, de Nationale Ombudsman, de politie, de Procureur-generaal van het Gerechtshof, officieren van Justitie, het Gerechtshof, het BFO (Bureau Financiële Ondersteuning), de Procureur van de Hoge Raad, de Minister van Justitie, de media en vele andere personen en instanties het onrecht dat Tünnissen is aangedaan, verstrikt en verward hebben in een kluwen.

    De draad van het juridisch letsel wordt van het eind tot het begin uitgerold. Gedetailleerd wordt aangegeven hoe Bossche hoeders van het Recht excelleren in het zoeken naar redenen om hun ongelijk te bemantelen. Aangetoond wordt dat een door de stichting gezochte en gevonden jurist met tijd en hart voor de zaak en de mensen onnodig veel verdriet had kunnen besparen en veel letsel had kunnen voorkomen. Aangegeven wordt dat er -jaren te laat- beslag gelegd wordt op geld en goederen van de belastingadviseur Poos en dat deze gedagvaard wordt in de hoop dat het Recht alsnog haar beloop krijgt.

    Het is het verhaal van een gezin dat ontwricht lijkt, van een man, die vrouw, eer, geld en zijn zoon verloren lijkt te hebben, maar zich nooit gewonnen zal geven. Het verhaal van een man, die zal blijven vechten en ervoor gezorgd heeft als hij niet meer vechten kan, dat zijn gevecht omwille van het Recht van iedereen door zal gaan.


      2) Als ik een appel steel, ben ik een dief!

    In deze zaak volgt de stichting de ervaringen van de Rotterdamse zakenman H. Ender met zijn ex-vertrouwensman, mr. R.H. van den Heuvel van advocatenkantoor Houben te Breda. Behandeld wordt hoe en waarom Ender, zoals zoveel mensen/cliënten, vertrouwen in zijn advocaat stelt. In Ender's geval gaat het daarbij om een investering in Turkije. Uit de doeken wordt gedaan hoe duur hem dat vertrouwen komt te staan. De strijd van Ender, die alles in het werk stelt om de civiel-, straf- en tuchtrechtelijke genoegdoening te krijgen waar hij recht op heeft, wordt op de voet gevolgd.

    De reacties van de betrokken rechters, advocaten, de Raad van Discipline, de kantoorgenoten van mr. R.H. van den Heuvel en van de pers worden opgetekend. Beschreven wordt hoe en waarom het O.M. en het tuchtrecht zo traag werken dat mr. Van den Heuvel alle kans krijgt om zijn biezen en Ender's geld en dat van zijn andere slachtoffers te pakken en naar het buitenland uit te wijken.

    Ook aan de ervaringen van Ender met de advocaat Van Riet, wiens hulp hij inriep en diens optreden tegen mr. Van den Heuvel wordt ruim aandacht besteed. Er wordt een rechtsongelijkheid tot leven gebracht die kort samengevat het best tot uitdrukking komt in Ender's eigen Rotterdams klinkende woorden: "Als ik een appel steel ben ik een dief, maar mijn advocaat, die mijn miljoenen steelt tot nu toe niet. Dat kan toch niet. Niet dan? Ja toch?"


      3) De pot op

    In dit verhaal wordt verslag gedaan van de ervaringen van de bamboekwekers Dirven - De Wijs uit Rijsbergen met de grond - leverancier Van Nederkassel, een dochter van Shell. In deze zaak, die de regionale pers reeds haalde, leidt de door Van Nederkassel via het Belgische bedrijf Peltracom geleverde vervuilde potaarde tot opmerkelijke verwikkelingen. Er wordt verslag gedaan van de merkwaardige rol, die onderzoeksbureaus, de advocatuur en het strafrecht lijken te spelen. Het optreden van mr. J.G. Hoogenraad van het advocatenkantoor Trenité Van Doorne wordt kritisch besproken. Ook de beslissing van de Raad van Discipline te Den Haag om mr. Hoogenraad op alle door de kwekers naar voren gebrachte klachten vrij te spreken zal nader in ogenschouw worden genomen. Er wordt licht geworpen op het schemergebied tussen civiel- en strafrecht en het gebrek aan samenwerking tussen beide rechtssoorten. De vraag zal aan de orde komen wanneer een advocaat zich tot de officier van Justitie dient te wenden en of, hoe en door wie dat gecontroleerd wordt of beter zou moeten worden.


      4) Recht en krom

    Is het verhaal van de opmerkelijke strijd van de dierenarts drs. L. Tholhuijsen met mr. Den Hollander. De dierenarts sluit op 30 juni 1987 met zijn collegae de overeenkomst dat hij zijn maatschapsdeel/goodwill aan hen overdraagt en dat zij hem daarvoor een bepaald bedrag betalen. De collegae betalen echter slechts een deel en weigeren de rest te voldoen. Dan ontstaat er een op het oog eenvoudig geschil, voor de oplossing waarvan Tholhuijsen de advocaat Den Hollander erbij haalt.

    Na 10 jaar is er nog altijd geen eind aan het geschil gekomen. Een geschil van 10 jaar, dat een bekwaam advocaat en een integere arbitragecommissie met minstens 9 jaar hadden kunnen bekorten. Verhaald wordt hoe er om gegaan wordt met het Recht dat Tholhuijsen zoekt. Geïllustreerd wordt hoe het tucht- en het civielrecht er bijna 10 jaren over doen om tot twee n.b. volledig tegengestelde uitspraken te komen.

    Met name wordt uit de doeken gedaan dat, om een periode van 10 jaar vol te krijgen, er veel Recht krom gemaakt moet worden. Tenslotte wordt er aandacht besteed aan een opmerkelijk correspondentie tussen Tholhuijsen en prof. mr. L.H.A.J.M. Quant, die gaat over diens uitspraken over "de hoogstaande kwaliteit van het tuchtrecht".


      5) Scheiden van een psychiatrisch patiënt of .... wat nooit went.

    De zaak van mevrouw G.W. Boland-Diersen/mr. M.Th.E. Snelders/Psychiatrisch Centrum het Spectrum (voorheen Groot Gaffel) te Warnsveld/Medisch Tuchtcollege/Centraal Medisch Tuchtcollege/Raad van Discipline te Arnhem/Hof van Discipline te Utrecht. Deze zaak behandelt oorzaken en gevolgen van een verzoek tot echtscheiding van een psychiatrische patiënt.

    Tot haar verbijstering en schrik wordt mevr. Boland geheel onvoorbereid middels de advocaat (mr. Snelders), die haar man in het kader van de wet BOPZ (Bijzondere Opname in Psychiatrische Ziekenhuizen) krijgt toegewezen, geconfronteerd met de 'wens' tot echtscheiding van haar zieke, afhankelijke en uiterst makkelijk te beïnvloeden man. Op dat moment is zij moeder van 3 schoolgaande kinderen. In direct contact met haar man blijkt dat diens wens tot echtscheiding niet echt en gewild is en thuis als sneeuw voor de zon verdwijnt om in de setting van de psychiatrische hulpverlening weer de kop op te steken.

    In de loop van een aantal uitermate bewogen en moeilijke jaren groeit bij mevrouw Boland het besef dat de wens tot echtscheiding meer te maken heeft met invloeden van de psychiatrische hulpverleners. Hulpverleners blijken een andere kijk te hebben op duurzame relaties tussen mensen dan zij zelf en blijken uit dien hoofde therapeutische effecten van een echtscheiding te verwachten. Alle appèls van mevrouw Boland op het psychiatrisch ziekenhuis en op de advocaat van haar man om haar te betrekken in het ontstane probleem zijn tevergeefs. De ontvankelijkheid van de advocatuur en de psychiatrie voor een dieptragisch probleem van de mensen en instanties die daarop toe dienen te zien (Medisch Tuchtrecht, Tuchtrecht voor advocaten) wordt gewogen en te licht bevonden.


      6) Scheiden van een psychiatrisch patiënt of ... wat nooit went 2.

    De zaak van de heer en mevrouw Mulling-Lanters/mr. C.M.E. Lagarde/Psychiatrisch Centrum het Spectrum (Groot Graffel) Warnsveld/Raad van Discipline te Arnhem, Hof van Discipline te Utrecht. Deze zaak behandelt hetzelfde probleem als dat van mevrouw Boland en doet zich echter zo'n 10 jaar later in de tijd voor. Ook voor deze wens tot echtscheiding is er geen gemotiveerde aanbeveling van een behandelend psychiater, geen beleidsbeslissing van de psychiatrische instelling, geen overleg met de heer Mulling, geen enkel schriftelijk stuk, slechts woorden die in psychiatrische lucht hangen.

    De enige schriftelijke documentatie van de wens tot echtscheiding is een beverige en onzekere handtekening van mevrouw Mulling onder de aanvraag om een advocaat aan haar toe te voegen. Verhaald wordt hoe een simpele brief, die de stichting samen met de heer Mulling opstelt, een eind maakt aan de 'wens' tot echtscheiding van zijn vrouw en de stappen die daartoe reeds gezet waren. In de brief staat niet meer en niet minder dan dat mevrouw Mulling zielsveel van haar man houdt, nooit heeft willen scheiden en ook nooit zal scheiden, omdat zij haar man, ziek als ze is, bitter hard nodig heeft, etc.. De brief wordt onmiddellijk door mevrouw Mulling ondertekend.

    De relatie tussen de heer en mevrouw Mulling is gered. Het gaat hen goed. Dat niet te weerspreken feit legt bloot hoe broos de wens tot echtscheiding van een psychiatrisch patiënt is en geeft aan hoe belangrijk het is dat de advocatuur en de psychiatrie daar ontvankelijk voor dienen te zijn en echtgenoten en familieleden moeten betrekken in hun zorg voor patiënten en cliënten. Er wordt verslag gedaan van een zitting van de klachtencommissie van het Psychiatrisch Ziekenhuis, waarin de leden van genoemde commissie op onvoorstelbare wijze blijk geven van hun onvermogen, onwil of onhandigheid om met de problematiek, waarover geklaagd wordt, om te gaan. Tenslotte wordt aandacht besteed aan de vraag of in de hierboven genoemde zaak Boland een net zo simpele brief tot hetzelfde resultaat gevoerd zou hebben, een vraag waarmee mevrouw Boland logischerwijs worstelt.

      7) De Wet Tarieven in Burgerlijke Zaken of de WTBZ van A tot Z.

    In het licht -of beter in de duisternis- van de wet en de gedragsregels van advocaten wordt ontleed hoe advocaten geschillen met cliënten be-/afhandelen en hun rekeningen met behulp van Vrouwe Justitia kunnen invorderen. Aan de hand van een aantal concrete gevallen wordt duidelijk gemaakt wat de structurele oorzaken zijn, die ten grondslag liggen aan genoemde geschillen over de declaratie en invordering daarvan.

      8) De kleur van de behandeling van een Eurofraudeur

    Op 31 juli 1998 doet -omdat opmerkelijk genoeg niemand dat doet- de stichting Advocadur aangifte van strafbare feiten gepleegd door een aantal Europarlementariërs. De aangifte wordt ondersteund door de strafrechtspecialist mr. G. Spong. Er wordt nauwkeurig verslag gedaan van de opmerkelijke wijze waarop het Ministerie van Justitie, het College van Procureurs-generaal, het O.M., de journalistiek en politieke partijen met de aangifte omgaan. Ook de reactie van de hierboven genoemde instanties op de door de stichting geconstateerde leemtes in het Wetboek van Strafvordering (art. 12) komt aan de orde.

    De behandeling van de Euroaangifte wordt in onderlinge samenhang en verband geplaatst met de behandeling van andere aangiften. Er wordt kritisch gekeken naar de mogelijkheden die de wet blijkt te bieden om strafbare feiten niet te onderzoeken, niet te vervolgen en dus niet te berechten. Voor de verslaggeving van dit als bijzonder te kwalificeren project is een subsidieverzoek bij de Stichting Bijzondere Journalistieke Projecten ingediend. Dit verzoek is .........

      9) De stand van (de Raad voor) Rechtsbijstand

    Aan de hand van concrete gevallen wordt de werkwijze van Raden van Rechtsbijstand gevolgd. De rechtspositie van burgers die voor de oplossing van hun rechtsprobleem een advocaat toegewezen dienen te krijgen wordt belicht. De rechtson-/mogelijkheden worden aangegeven van burgers die door doen en nalaten van Raden voor Rechtsbijstand schade hebben geleden. Er wordt verslag gedaan van de strijd die de stichting Advocadur met de Raad voor Rechtsbijstand te Arnhem tot en met de Raad van State leverde. De inzet van die strijd was/is de wens van Advocadur om een advocaat toegewezen te krijgen. Die advocaat had en heeft de stichting nodig omdat het haar aan gelden ontbreekt om in rechte op te treden tegen de NOvA en individuele advocaten die zonder recht en reden haar goede eer en naam o.a. in het tijdschrift Account te grabbel gooien.

      10) Antwoord op uw vragen of hoe volksvertegenwoordigers verantwoording dragen.

    De belangrijkste vragen van Advocadur aan politici betreffen:

    • de problemen rondom verplichte procesvertegenwoordiging
    • het falende tuchtrecht voor advocaten
    • het O.M., dat haar werk niet aankan
    • het tekort aan rechters
    • het ontbreken van echte democratische mogelijkheid om falende hoeders van het recht aan te spreken en te sanctioneren.
    • de vraag aan politici is te bevorderen dat de leek - zeker in deze tijden van een tekort aan rechters en advocaten - bij zijn eigen recht betrokken kan worden.

    Alle vragen aan politiek Den Haag worden inclusief de schaarse antwoorden afgedrukt en van commentaar voorzien.

      11) Van sepot tot sepot

    Aan de hand van de aangifte van de heer A.H.W. Toemen uit Berkel Enschot, de familie Tünnissen en een aantal andere aangiften wordt verslag gedaan van de wijze waarop Officieren van Justitie omgaan met aangiften van strafbare feiten. De gronden die tot een sepot leiden, worden genoemd en vergeleken. Ook de behandeling van een beklag tegen een sepot wordt van geval tot geval bekeken. De behandeling van bijvoorbeeld het beklag tegen het sepot van de door de stichting "Vie d'Or" aangemelde strafbare feiten wordt in onderlinge samenhang en verband met de behandeling van andere beklagen tegen sepots beoordeeld.

      12) Klagers over advocaten hebben nood of .... niet dragen maar klagen.

    Aan de hand van vele klachten wordt onder woorden gebracht waar het op staat bij het Hof en de Raad van Discipline. Het tuchtrecht wordt op de weegschaal gelegd en de balans opgemaakt. De beslissingen van vele klachten zullen in onderlinge samenhang en verband met elkaar vergeleken worden en uit die vergelijking zullen de nodige conclusies getrokken worden.

      13) Het imago van de journalist en de jurist

    Is de journalistiek verworden tot een omroeper van, een doorgeefluik voor de boodschappen van de "Koningen" van het Recht. Zit Here "Noticia" als een mak schoothondje op de warme, machtige schoot van en/of loopt hij aan de lijn van Vrouwe Justitia. Draagt Here Noticia bewust of onbewust bij aan het door Vrouwe Justitia gewenste imago en de door haar gewenste effecten?

    Of is de journalistiek de te vrezen waakhond die, zoals het in een rechtsstaat hoort, over de beginselen van de rechtsstaat waakt en waardig en onafhankelijk haar taak van controleur van de "Koningen" van het Rechtsbedrijf uitoefent? Aan de hand van vele concrete ervaringen uit de afgelopen jaren met de verslaggeving over het recht door de media en juridische vakbladen worden Here Noticia en Vrouwe Justitia samen op de weegschaal gelegd. Er wordt journalistiek verslag gedaan van de kant waarnaar de balans doorslaat.

      14) Allengskens komt het mij voor Amice

    "Dat, voor als toen, als nu en alsdan, uw dienstwillige exorbitant in rekening gebrachte diensten - zulks uitdrukkelijk quod si - mijn bloeddruk tot onverantwoorde hoogte doet stijgen, met behoud van alle rechten en weren dezerzijds, waarvan uitdrukkelijk acte, etc." Aan de hand van vele brieven, pleidooien, artikelen, etc. wordt een top tien, wellicht een top twintig samengesteld van de meest in het oog springende woorden, uitdrukkingen en gezegdes van hoeders van ons Recht.

      15) De zaak van mevrouw H. Buurman/mr. Muller-Van der Slikke/Mr. Brussaard,

    Deken mr. Degenaar/Raad van Discipline beschrijft het doen en nalaten van advocaten in een echtscheidingszaak en de strijd tegen de negatieve gevolgen daarvan van een vrouw, die omwille van zichzelf en haar kinderen gerehabiliteerd wenst te worden. Met behulp van de stichting slaagt mevrouw Buurman erin om haar haast stelselmatig in elkaar gedeukte eigenwaarde terug te winnen. Alle klachten tegen mevrouw Muller-Van der Slikke worden gegrond verklaard. De advocaat wordt voor haar doen en nalaten berispt, maar vindt zoals te doen gebruikelijk dat er van schade geen sprake is. (* zie noot)

      16) De zaak van de heer drs. N.C. Burhoven Jaspers (een van de Verontruste Burgers)

    Verslag van een echt-/ boedelscheidingszaak, die sinds 1986 loopt. In deze zaak, waarover kamervragen gesteld werden, is er sprake van een stelselmatige ongelijke behandeling in het voordeel van de ex-vrouw van de heer Burhoven Jaspers, ex-gerechtsauditeur van de Hoge Raad, zelfs in die mate dat bancair optreden in valse hoedanigheid door het schenden van elementaire rechtsprincipes systematisch is afgedekt. De bezwaren van de heer Burhoven Jaspers richten zich onder meer tegen de Minister van Justitie, Raadsheren van het Gerechtshof te Den Haag, de President van de Hoge Raad, de Procureur-generaal van de Hoge Raad en de volgende raadsheren van de Hoge Raad: de meesters W. Snijders/W.H. Heemskerk/R. Herman, C.H.M. Jansen/O. de Savorin Lohman. (zie noot)

      17) De zaak van wijlen de heer H. van Reijendam,

    De directeur van het kinderkledingbedrijf Dombo/NMB/Advocatuur/Rechtspraak/Europese Hof/de Staat der Nederlanden. Deze zaak, waar het TV-programma Weerwerk na de dood van Henk aandacht aan besteedde, beschrijft hoe Van Reijendam jarenlang vecht om zijn gelijk te halen. Om zijn rechtsstrijd door te kunnen zetten, moet Van Reijendam zelfs zijn huur aanspreken. De stichting Advocadur leende dankzij een gift de heer Van Reijendam een aanzienlijk bedrag om zijn gerechtvaardigde strijd voort te kunnen zetten. Na een levenslang gevecht krijgt Henk zijn gelijk van het Europese Hof te Straatsburg, dat vaststelde dat Van Reijendam oneerlijk is behandeld door de Nederlandse Rechters. Sinds de oorlog is er echter nog nooit een vergoeding voor een onjuiste rechterlijke uitspraak toegewezen. Henk van Reijendam gaat letterlijk aan zijn juridisch letsel ten onder. Tijdens dit leven heeft Henk geen vergoeding meer gekregen voor hetgeen het Recht hem in lengte van jaren aandeed. Het memoriam van Advocadur, dat kranten en juridische tijdschriften niet wensten op te nemen, wordt in het verhaal opgenomen.

    De kinderen van Henk van Reijendam zetten de strijd van hun vader voort, zolang ze die vol kunnen houden. Als ze niet vol kunnen houden, dragen ze de strijd over aan Advocadur.

      18) De zaak van de fotograaf G. Tjepkema/mr. F.W.P. Wolters/Tuchtrecht voor advocaten

    De zaak geeft de onvrede weer die de advocaat mr. Wolters en het tuchtrecht voor advocaten bij de heer Tjepkema oproepen en beschrijft het taaie, vaak ludieke verzet van de heer Tjepkema, dat weer onvrede oproept bij mr. Wolters. De stichting treedt op in een Kort Geding dat mr. Wolters tegen zijn ex-cliënt aanspant, omdat Tjepkema geen advocaat kan vinden die hem terzijde wil staan. Wolters eist een straatverbod, een telefoonverbod en een fikse schadevergoeding van Tjepkema. De stichting legt ter zitting ter verdediging van Tjepkema het tuchtrecht van advocaten op de weegschaal van de rechter en weet te voorkomen dat de eisen van Wolters worden toegewezen.

      19) De zaak/Kort Geding mr. F. van Amstel/mr. E. van de Vrande/ Stichting Advocadur.

    In deze zaak wordt uitgebreid verslag gedaan van het feit dat genoemde advocaten niet ingaan op de uitnodigingen van de stichting om met betrekking tot de zaak waarover zij wil schrijven antwoord te geven op een aantal redelijke vragen noch gebruikmaken van de geboden mogelijkheid om een conceptverhaal over hun doen en nalaten te corrigeren. Beide advocaten maken wel onmiddellijk een kort geding aanhangig waarin een publicatieverbod van genoemd concept wordt gevorderd. Het vonnis van de Kort Gedingrechter te Den Bosch wordt afgezet tegen het vonnis van de Kort Gedingrechter te Amsterdam in de hierboven genoemde zaak Advocadur/mr. Wolters.

    Opmerkelijk is dat de Bossche rechters de eis van de advocaten Van Amstel en Van de Vrande de stichting te verbieden genoemd overwogen conceptverhaal over hun doen en nalaten in de openbaarheid te brengen toewijzen. De Amsterdamse rechter wijst daarentegen de eis (in reconventie) van mr. Wolters om de stichting te verbieden een overwogen verhaal over zijn conflict met de heer Tjepkema te schrijven. Daarbij stelt de rechter zich i.t.t. de Bossche collegae op het - logische - standpunt dat er van een dergelijk verbod pas sprake kan zijn ingeval van een daadwerkelijke publicatie.

    In deze zaak is de vrijheid van het uiten van een kritische mening over advocaten in het geding, hetgeen aan de hand van alle feiten, die niet inhoudelijk in het K.G. aan de orde zijn gekomen duidelijk gemaakt zal worden. Geheel conform het vonnis/arrest van de Bossche rechters zal geen woord van het verboden conceptverhaal gebruikt worden. Wel zullen de gedingstukken, het vonnis en het arrest afgedrukt worden, waaruit de lezer zelf zijn mening kan vormen.

      20) Het kort geding van de stichting Advocadur contra mr. F. van Amstel

    Hij doet verslag van de pogingen van Advocadur om een rectificatie te vorderen van mr. Van Amstel voor diens negatieve uitspraken over de stichting en haar leden, die hij bestempelt o.a. als "Donquichottes en mensen die zich bezighouden met flauwe kul aan wier geestesgesteldheid getwijfeld dient te worden". Er wordt melding gemaakt van het niet te weerspreken feit dat mr. Van Amstel zelfs nog bij het pleidooi ten overstaan van de K.G. rechter zijn minne kwalificaties voortzet. Duidelijk wordt gemaakt dat zelfs dat feit voor laatstgenoemde rechter geen reden is om de vordering van de stichting "wegens gebrek aan spoedeisend belang" af te wijzen. Deze afgewezen vordering zal in onderlinge samenhang en verband met de toegewezen vordering van mr. Van Amstel en in het licht van de bestaande jurisprudentie beoordeeld worden.

      21) De zaak Advocadur

    Kort Geding/bodemprocedure van de stichting Advocadur/mr. F.W.P. Wolters/ Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA)/hoofdredactie tijdschrift Account/freelance journalist mr. L. van Almelo. Deze zaak verhaalt de strijd van Advocadur tegen een aantal haar negatief kwalificerende uitspraken, die door toedoen en nalaten van bovengenoemde personen en instanties in het blad Account (tijdschrift, dat gratis onder o.a. juristen en accountants verspreid wordt) terechtkomen.

    De stichting wordt geheel ten onrechte beschuldigd van "telefoonterreur", "smadelijke publiciteit" en de leden ervan worden neergezet als "mensen met een ontevreden grondhouding", die "misbruik maken van het Tuchtrecht". In kort geding eist de stichting "rectificatie" van de heer mr. Wolters en van de Nederlandse Orde van Advocaten. De wijze waarop mr. Wolters en met name de NOvA zich in dat Kort Geding van hun verantwoordelijkheid ontdaan hebben, is zo onder de maat dat openbaarmaking van feiten en plichten een dure (burger)plicht is. Het onrecht dat de stichting is/wordt aangedaan, uitgerekend door mensen die aangesteld zijn en betaald worden om onrecht weg te nemen moet uit de wereld geholpen worden. Het is zonneklaar dat er door een Nederlandse rechter een teken gegeven moet worden dat er grenzen zijn aan het doen en nalaten van advocaten, hun beroepsorganisatie en een juridisch tijdschrift. Op grond van de feiten moet er een bodemprocedure tegen genoemde personen en instanties ingesteld worden.

      22) In de zaak T. Holthuis/mr. M.G.I.W. Teunis/Raad en Hof van Discipline

    Hier gaat het om de verhouding tussen de rekening van de advocaat van Holthuis en diens werkzaamheden. Er wordt verslag gedaan van de wijze waarop mr. Teunis zijn rekening via de kantonrechter incasseert. De vraag wordt gesteld of in geval van twijfel over de verzending/ontvangst van een brief het woord van de advocaat dient te prevaleren boven dat van zijn cliënt. Tenslotte wordt het oordeel van tuchtrechter gewogen.

      23) De zaak mr. P. Tulkens

    In de zaak mr. P. Tulkens/FNV/mr. W. van de Kam/Raad van Discipline, Hof van Discipline worden de werkzaamheden van de advocaat W.G. van de Kam voor de jurist P. Tulkens door die jurist en de stichting beoordeeld. De wijze waarop de klachten van mr. Tulkens behandeld en beoordeeld zijn, worden aan een zorgvuldig oordeel onderworpen. Met name zal de vraag aan de orde komen of een aangeklaagde advocaat voor de tuchtrechter dient te verschijnen en of dat hij zich daar met een (mr.) Jantje van Leiden vanaf kan maken.

      24) De zaak Von Röder-Bosman/mr. Dahmen van advocatenkantoor Duynstee en Dahmen.

    In deze zaak wordt verslag gedaan van de wijze waarop een advocaat uit Nederland omgaat met een executoriale beschikking van de Belgische rechter, die hem van een confrater uit het land waar het rechtsbedrijf ook niet zo goed lijkt te functioneren, België, bereikt.

      25) De zaak W.H. Wolbrink sr.

    De zaak W.H. Wolbrink sr./gifwijk Old Ruitenborgh/gemeente/provincie/rijk/advocatuur. In deze zaak gaat het om een man/eenling/idealist die principieel weigert om de gifwijk, waarin hij woont te verlaten en door zijn verzet stuit op opmerkelijk doen en nalaten van advocaten en rechters.

      26) De zaak van de heer Roos/mr. Van Seventer/Deken/Raad van Discipline.

    In deze zaak gaat het om het doen en laten van de advocaat Van Seventer bij het ontslag van Roos. Voor dat doen en nalaten wordt Van Seventer door de Raad van Discipline veroordeeld. Weergegeven wordt hoe de advocaat Van Seventer met de door haar veroorzaakte schade omgaat.

      27) De zaak A. Conijn-Tuip/mr. J.P.S. van Schaik/mr. J. van der Haven/notaris

    T.H. Hoekstra/notariskantoor Batenburg/O.M. gaat over de wijze waarop een huwelijksgoederengemeenschap ontbonden en verdeeld wordt.

      28) De zaak ir. R.S. Louw/F. Wielaart/mr. H.H. Luigies/gemeente/onderzoeksbureaus

    Betreft de overlast van laag frequent geluid, die de familie Louw ondervindt door de koelinstallatie van slagerij Wielaert. De wijze waarop gemeente/Recht en advocatuur omgaan met genoemde overlast en de mensen die daar hinder en last van ondervinden, wordt onder de loep genomen.

      29) Joep Zander, Nader tot een "dwaze vader"

    Hij doet verslag van de ervaringen, die de heer Joep Zander na diens echtscheiding met zijn recht opdoet. In dit verhaal staan de omgangsregeling tussen vaders (in enige gevallen ook moeders) en hun kinderen en de invloed van advocaten op die omgangsregeling centraal. Die ervaringen zijn voor Joep Zander uitermate vernederend en drijven hem naar contacten met andere vaders (en moeders) met soortgelijke ervaringen. Joep Zander is een van de drijvende krachten van de Stichting "Dwaze Vaders", die zich verzet tegen "de niet ethische werkwijze van advocaten in echtscheidingsprocedures". De stichting die inmiddels acht jaar bestaat en vele donateurs telt, krijgt zeer vele klachten binnen over advocaten, die naar haar zeggen zover gaan dat zij "zelfs over de rug van kinderen heen de beschuldigingen over en weer steunen, ook al zijn die niet terecht". Er wordt verslag gedaan van een door de stichting Dwaze Vaders gehouden landelijke actie, waarbij een drietal 'bevlekte' advocatenkantoren door dwaze vaders bezet werden. De actie gaf uitdrukking aan het protest tegen en verontwaardiging over het feit dat gescheiden moeders die niet willen dat hun kinderen contact hebben met hun vader bij een aantal advocaten de kans krijgen dit met leugenachtige, de rechter misleidende beschuldigingen voor elkaar te krijgen.

    Ook in dit verhaal zal aan de hand van vele voorbeelden gepoogd worden om de schade tot uitdrukking te brengen die door doen en nalaten van advocaten in echtscheidingszaken veroorzaakt wordt. (* zie noot)

      30) Echtscheidings- omgangsregelings- ondertoezichtstellingszaken

    In de echtscheiding-/omgangsregeling-/ondertoezichtstellingszaken van A. Bernards, P. Teernstra, M.P.A. van der Giessen, C. van Splunder-den Breejen, B. Verpoorten, K. Krijnen, J. Kersbergen, G. van Eijk, H. Jansen, H. Canisius, A. Derx, W. Lageven, W.J.M. Seegers, T. van der Wiel en van vele andere mensen wordt getracht bloot te leggen hoe advocaten met pijn en emoties in vaak pijnlijke en emotionele echtscheidingen omgaan en wat daarbij hun beperkingen zijn. Ook worden de mogelijkheden tot leven gebracht die advocaten hebben om ongerechtvaardigde druk op een partij te leggen, een conflict te compliceren en te juridiseren en daarmee de scheiding voor alle partijen nog moeilijker te maken dan die al is.

    Ook wordt duidelijk gemaakt hoe het al dan niet hebben van geld van invloed kan zijn op de rechtshulp die mensen krijgen, die willen of moeten scheiden. Uit alle - vaak metersdikke - dossiers schreeuwt de vraag of een advocaat wel de bij uitstek geschikte persoon of de bemiddelaar is om bij echtscheidingen op treden. Gepoogd wordt om een antwoord op de vraag te geven of de jongste commerciële loot aan de stam van de advocaat recht van bestaan heeft of beter afgezaagd zou kunnen worden. (* zie noot)

      31) De zaak Henni Derksen / gemeente Wijchen / advocatuur / rechterlijke macht

    Men doet verslag van een jonge vrouw met twee kinderen die een universitaire studie begint, in de hoop daarmee uit de afhankelijke uitkeringssituatie (bijstandsuitkering) te komen waarin zij zit. Ze weigert om thuis te blijven zitten in afwachting van de kinderen en de uitkering. Ze neemt initiatieven. Jarenlang combineert zij de opvoeding van haar kinderen en haar studie succesvol. Tegen het eind van haar studie gaan de ambtelijke molens draaien en attenderen de betreffende Wijchense ambtenaren haar erop dat de Bijstandswet niet voorziet in een universitaire studie, die overdag plaatsvindt en dat zij daarom toch thuis had moeten blijven zitten. Henni Derksen moet wegens ten onrechte genoten bijstand bijna een ton aan de gemeente terugbetalen.

    Vanaf dat moment begint er een uitgebreide rechtsstrijd, over een probleem dat in de kern simpel lijkt. Die rechtsstrijd houdt Henny jarenlang af van het doel, dat zij zich met haar studie had gesteld: werken. De strijd woedt door tot en met de Hoge Raad, waarvan de wijze rechters het hoofd schudden, de zaak casseren en terugverwijzen naar het gerechtshof te Arnhem. Dat feit is voor de gemeente Wijchen geen enkele reden om op haar standpunten terug te komen en m.b.t. van haar advocaten nieuwe argumenten te bedenken om maar te voorkomen dat zij haar ongelijk zou moeten toegeven.

    Bureaucratie, ambtenarij en regels staan in deze zaak tegenover redelijkheid, billijkheid en gezond verstand. Er wordt verslag gedaan van de ervaringen die Henny Derksen opdoet met haar advocaten en rechters die zorg moeten dragen voor de oplossing van het probleem waar Henny in terecht is gekomen.

      32) De zaak C. Bleyendaal / advocatuur / tuchtrecht voor advocaten

    gaat over de behandeling van de geschonden auteursrechten van een directeur van een computer/softwarebedrijf.

      33) De zaak M. Oliveira / advocatuur / tuchtrecht voor advocaten

    behandelt eveneens de geschonden auteursrechten van een directeur van een computer/softwarebedrijf.

      34) De zaak A.J.H.F.M. Keultjes / strafrecht / Civiel Recht

    gaat over de ervaringen van een man die genoegdoening zoekt voor niet gerechtvaardigde klappen van twee agenten.

      35) De zaken G .van der Schoot

    Contra Stichting Rechtsbijstand / NCB / RABOBANK / INTERPOLIS en Hollinger / DAS en vele andere soortgelijke zaken behandelen de problemen van rechtzoekende mensen met hun rechtsbijstandsverzekeraar.

      36) De zaak S. Fonk / Ziekenfonds / consumentenbond

    geeft de problemen weer van een individuele man die -op zoek naar genoegdoening voor de gevolgen van een amalgaamvergiftiging- stuit op gevestigde belangen en macht, waartegen het rechtsbedrijf zich niet lijkt te willen verzetten.

      37) "Op je bek, al bij het eerste gesprek".

    De zaak J.T.C. van Gogh/mr. A.V.P.M. Gijselhart/Advocatenkantoor De Jong & Peters, betreft een onaangekondigde rekening van bijna � 600,- voor een eerste gesprek. Er wordt verslag gedaan van de wijze waarop de rekening tot stand komt en ingevorderd wordt via de kantonrechter. De rechtsstrijd tussen Van Gogh/stichting Advocadur en het advocatenkantoor wordt compleet met alle feiten en argumenten uit de doeken gedaan. Uiteindelijk wordt de strijd ten gunste van het advocatenkantoor beslecht, op grond van het feit dat de kantonrechter stelt dat hij de dupliek van de stichting niet ontvangen heeft. Daarmee wordt een uitspraak van de rechter over de rekening van de advocaat voorkomen, reden om de dupliek in de openbaarheid te brengen en reden om een klacht bij de Orde indienen.

      38) Om u van repliek te dienen:

    Geraldine of de zaak Peter Elshof / Psychiatrisch Centrum Wolfheze / Het Spectrum Groot Gaffel, doet verslag van een man die zich verkeerd behandeld weet en daarvoor genoegdoening wil. Voor de hulp die hij daartoe van advocaten ontvangt en voor het gebrek aan ontvankelijkheid voor zijn probleem en de tergende tegenstand van de psychiatrie tegen de vaak uiterst ludieke pogingen van Peter Elshof worden de juiste woorden gezocht.

      39) De zaak P.G.F. van Paassen

    Contra NCB / zeer vele advocaten en dekens / tuchtrecht voor advocaten, doet verslag van het miljoenenverlies dat Van Paassen leed op zijn bij de NCB ondergebrachte aandelen Koninklijke Olie. Het doen en nalaten van talrijke advocaten, dekens en andere rechtshelpers die Van Paassen inschakelde wordt uit de doeken gedaan. Gepoogd zal worden om de oorzaken en de gevolgen van het juridisch letsel van de familie Van Paassen aan te geven en het letsel dat meer dan twee decennia van het leven van Van Paassen beslaat, te verwoorden.

      40) De zaak van de Spanjaard Paco Reina-Laurin

    Contra Constructiebedrijf Gebr. Driesen / GAK / advocatuur / Tuchtrecht voor advocaten / Nationale Ombudsman / CTSV en vele andere met macht beklede personen en instellingen, betreft de contractbreuk van het bedrijf waar Reina werkzaam was. Ook deze zaak laat zien dat een individuele burger, die het gelijk aan zijn kant heeft en kan bewijzen tot nu toe geen gelijk van de rechter krijgt. Een - gedwongen - donquichotterige strijd van bijna 10 jaar tegen de windmolens van het Nederlandse (tucht)recht en ambtenarij. Voor de familie Gümüs, die niet kan bewijzen 6 jaar in Nederland te zijn, heeft de politiek zich - zij het tevergeefs - sterk gemaakt. Voor Reina die zijn gelijk wel kan bewijzen, tot nu toe nog niet.

      41) De zaak van de heer A. van Rijsbergen

    beschrijft de omtrekkende bewegingen van een advocaat en een ex-deken, de Raad van Toezicht, de Raad en het Hof van Discipline rondom een schade die de heer Van Rijsbergen heeft geleden met een investering in een vlieginstructie- en luchtfotografiebedrijf.

      42) De zaak F. Habekotté / Sociale Verzekeringsbank / Centrale Raad van Beroep

    beschrijft de jarenlange pogingen van een uit Australië geremigreerde Nederlander om duidelijk te maken waarom hij een termijn, heeft laten verlopen, alsnog de aanvullende premie wil betalen om zo voor een volledige WAO-uitkering in aanmerking te komen.

      43) De zaak C.P. Blumink / Woningbouwvereniging / advocatuur / tuchtrecht voor advocaten

    handelt over een duidelijk geschil tussen een huurder en woningbouwvereniging en de wijze waarmee de betreffende advocaat met dat duidelijke geschil omgaat.

      44) De zaak van drs. C. van Amelsfort / mr. T.W. van der Ley

    gaat over de schade, die Van Amelsfort veroorzaakt door tijdens een proefrit met een auto op de rem te gaan staan teneinde de deugdelijkheid daarvan te toetsen. Om te voorkomen dat die schade op hem verhaald gaat worden wendt hij zich tot een advocaat. De vraag wordt behandeld wat een cliënt van zijn advocaat mag verwachten. Waar ligt de grens van de verwachting? De klachten van de stichting over optreden van de advocaat zijn toegewezen. De advocaat is berispt. Maar de schade van Van Amelsfort is als te doen gebruikelijk nog niet vergoed.

      45) De zaak R. de Hair / mr. J. Goldschmeding

    behandelt de wijze waarop een advocaat met de gevolgen voor zijn cliënt van een door zijn nalaten verlopen termijn omgaat/zou moeten gaan.

      46) De zaak mevrouw A.M. Sleutels / gemeente Deurne / O.M. Den Bosch / kantonrechter, etc.

    betreft een zaak van een eenling tegen de gemeente die ten onrechte, tegen haar eigen regels en voorschriften in, jaarlijks een vergunning afgaf voor de plaatsing van een 'happeningtent' zonder toiletvoorzieningen, met gevaar voor brand en met een enorme geluidsoverlast. Optredens van de Achterhoekse rockband Normaal zijn voor mevrouw Sleutels allesbehalve normaal. De bizarre tocht van mevrouw Sleutels tot en met de Raad van State om haar Recht en daarmee dat van anderen wordt uit de doeken gedaan. Beschreven wordt hoe veel moeite personen en instanties hebben met een vrouw die recht door zee gaat.

      47) De zaak H. Klomp / Limako Brokerage NV

    Contra zeer vele advocaten en dekens / Tuchtrecht voor advocaten / O.M. Den Bosch / Gerechtshof Den Bosch / leden van de 2e en 1e Kamer / gemeente Oirschot / Brabants Dagblad / Eindhovens Dagblad en andere kranten / vele andere personen en instanties. Beschreven wordt de verbeten, vaak vernederende zoektocht van de heer Klomp langs advocatenkantoren / de Deken / de Raad en het Hof van Discipline / politici, etc. om een advocaat te vinden, die genegen is voor hem een procedure aanhangig te maken.

    In deze zaak worden de feiten in de juiste rij gezet en in onderlinge samenhang en verband bekeken. Gepoogd zal worden om duidelijk te maken dat de heer Klomp, die de stichting al jaren kent, ernstig juridisch letsel heeft geleden. De vraag zal aan de orde komen of de heer Klomp door doen en nalaten van advocaten en tuchtrechters gedreven werd tot wanhoop en of die wanhoop ten grondslag heeft gelegen aan het feit dat hij een aantal lindebomen omzaagde en aan zijn wanhopig voornemen -en niet meer dan dat- om een lid van het Koningshuis te doden. Gepoogd zal worden om duidelijk te maken dat het imago dat de hoeders van ons Recht in de media over de heer Klomp hebben gevestigd niet juist is en waarom niet en derhalve gecorrigeerd dient te worden.

      48) De zaak J.C. Dirven-Van Dommelen / mr. J.C. Sneep / mr. G.C. van Spaendonck

    verhaalt het letsel dat een letselschadeadvocaat zijn ex-cliënt berokkent.

      49) De zaak G.A. Brongers

    Contra mr. J.C. Sneep / mr. G.C. van Spaendonck / tuchtrecht voor advocaten

    verhaalt eveneens het letsel dat een door de tuchtrechter berispte letselschadeadvocaat zijn ex-cliënt berokkent. Onthuld wordt hoe de letselschadeadvocaat het aan Brongers en zijn toegebrachte letsel verhult.

      50) De zaak Te Lindert / Gerechtsdeurwaarderskantoor A.M.C. van den Bos

    behandelt de wijze waarop er omgegaan wordt met de schade die veroorzaakt wordt door het feit dat een cassatiedagvaarding door genoemd deurwaarderskantoor te laat wordt betekend.

      51) De zaak W.M.C. Couwenberg /advocatuur / Raad voor Kinderbescherming

    gaat over de problematiek van een van die vele mensen, die naar hun kind verlangen en daarom een goede omgangsregeling willen.

      52) De zaak J.H.M. Boerland / mr. P. Smits / Raad- en Hof van Discipline

    gaat in op de vraag tot hoe ver de vrijheid van de advocaat van de tegenpartij reikt en of het tuchtrecht grenzen aan die vrijheid dient te stellen. Voorts wordt het optreden van de deken aan een nader onderzoek onderworpen. Tenslotte wordt de vraag gesteld hoe en wat een klager dient te ondernemen wanneer de Raad en/of het Hof van Discipline tegen het in de Advocatenwet gestelde haar beslissing niet of nauwelijks met redenen omkleed.

      53) De zaak van de familie H. Claes / advocatuur / gemeente / samenleving

    gaat in op de wijze waarop er omgegaan wordt met de rechten van een man en vrouw die vanwege de consumptie van Oostenrijkse wijn slachtoffer zijn geworden van een glycerinevergiftiging.

      54) "DUBITO ERGO SUM" of de zaak Ing. H.W. Schelfhorst

    Contra de advocatuur / Zwolsche rechtbank / O.M. / Ministeries van Landbouw en Justitie / ex-minister Braks / de Tweede Kamer / De Landelijk Mestbank / etc., doet verslag van de 'twijfels' over Vrouwe Justitia, die het 'bestaan' zijn gaan uitmaken van de ingenieur, uitvinder en constructeur Schelfhorst. Schelfhorst heeft een uitvinding gedaan, waardoor kunststofreservoirs sneller en goedkoper gebouwd kunnen worden en waardoor er een milieuvriendelijke oplossing voor het al jarenlang op de gemeenschap drukkend mestprobleem bereikt kan worden. Patent is aangevraagd en verkregen.

    Schelfhorst ervaart dat patent een stukje techniek is in een juridische jas, dat 'gewaarborgd' wordt door de rijksoctrooiwet uit 1910 met sancties uit 1910. In de huidige miljoenenmarkt stellen deze sancties geen donder meer voor. Daardoor komt de enkeling en zijn uitvinding, hoe goed, hoeveel beter, goedkoper en heilzamer die ook is in het gedrang. Er ontstaat een ongelijke strijd, waarvan de winnaar bij voorbaat vast lijkt te staan. Gepoogd zal worden om de juiste woorden te vinden voor het onvermogen en wellicht de onwil van het rechtsbedrijf en de politiek om in deze onterende, onrechtvaardige en ongelijke strijd de dwerg, de reus en de feiten uit elkaar te houden.

      55) De zaak Leyen / Organon Oss / advocatuur

    behandelt de problematiek waarin een vrouw terechtkomt die vanwege verkeerde informatie op de bijsluiter van de pil ongewenst zwanger raakt. Ook in deze spelen de rechten van een individu en een met macht en belangen bekleed groot concern.

      56) De zaak R. van Melkebeke / Westerik / mr. Roebroek

    doet verslag van een dieptragisch, emotioneel geladen conflict tussen twee vrouwen/directrices die beiden in de thuiszorg werkzaam waren/zijn. De feiten die aan dit conflict ten grondslag liggen worden in

    onderlinge samenhang en verband beoordeeld. Met name wordt bekeken in hoeverre de advocatuur al dan niet kan bijdragen aan de oplossing van dit en andere gecompliceerde, wijdvertakte, menselijke conflicten. Ook in deze zaak speelt de vraag tot weke prijs de vrijheid van de advocaat van de tegenpartij mag gaan, een vraag waarop het tuchtrecht voor advocaten geen of geen duidelijk antwoord op heeft/geeft.

      57) De zaak S.W. Bok / advocatuur / tuchtrecht voor advocaten

    handelt over het onrecht dat de medicus De Bok door zijn collegae wordt aangedaan. Bij zijn strijd tegen dat onrecht stuit de Bok op nieuw onrecht waarvoor naar zijn overtuiging de optredende advocaten en het tuchtrecht verantwoording dragen.

      58) De haren te bergen rijzende zaak Kobus Kortmann

    Contra Upjohn Inc. / I.M. van den Heuvel / mr. Cath / mr. Verschuren / mr. Meijer-Dellaert / ex-deken E. Bogaerts / ex-deken Van Spaendonck / mr. Th. Knopper, etc., behandelt de problematiek, waarin de heer Kortmann terechtkwam tengevolge van het faillissement van zijn bedrijf, dat het haargroeimiddel op de markt MINOXIDYL op de markt bracht. In deze en ook in andere zaken zal m.b.v. de STIDAG (Stichting Diensten Aan Gefailleerden) de vraag behandeld worden tot welke problemen het optreden van advocaten/curatoren kan leiden.

      59) De zaak gebroeders Sonder / advocatuur / accountancy / gemeente Almelo

    behandelt het doen en nalaten van advocaten in een onteigeningszaak.

      60) De zaak Beckers / mr. Goldschmeding / mr. Rombach / tuchtrecht voor advocaten

    doet verslag van de verstrekkende gevolgen van het feit dat de ene advocaat verzuimt de rechtbank ervan in kennis te stellen dat een ingestelde scheiding geen doorgang hoeft te vinden en de andere advocaat tegen de morele en financiële gevolgen daarvan niets heeft ondernomen.

      61) De zaak Scholten / advocatuur / politie / O.M. / rechterlijke macht / politici

    doet verslag van de jarenlange vruchteloze pogingen van een vader en moeder om genoegdoening te krijgen van de man die hun kind mishandelde. Er wordt melding gemaakt van de vele, vaak bizarre feiten die de familie Scholten op hun weg naar recht tegenkomt.

      62) De zaak C.J. Gerding / advocatuur / rechtbank Assen

    gaat in op het vonnis van de K.G. rechter te Assen, dat Gerding verbiedt om een door hem geschreven boek, dat gaat over seksueel misbruik te verspreiden. Uit protest verbrandt Gerding zijn boek in het openbaar. Tevens gaat hij in hoger beroep tegen het vonnis.

      63) De zaak Roddy Klein (komt nog)

      64) Ingenieursbureau Sanders en Stabifix / ANWB

    De zaak Ingenieursbureau Sanders / ANWB / TNO / ministerie van EZ / advocatuur / rechterlijke macht, behandelt de jarenlange strijd van Ingenieursbureau Sanders om de erkenning te krijgen voor de door hem ontworpen STABIFIX, een koppeling/stabilisator, die slingeren en doordeinen van de caravan voorkomt. In de begeleidende tekst bij onderstaande advertentie geeft Sanders zelf in het kort aan waar zijn verhaal over gaat.

      65) G.J. Reijnen / Gemeente Geleen

      66) B. van Lith / Gemeente Nijmegen

      67) A. Kuiper-de Crocq / advocatuur / Min. van Justitie

      68) H. Lieskamp / Gemeente Nijmegen

      68, M.E. Jansen

      69) B.R. Wolbers

      70) P.J. Heyboer

      71, B.T. Borysowicz

      72) J. Disco

      73) J. Groen

      74) M.N. van Bodegraven

      75) J. Erkens

      76) M.J. van Ruyven

      77) J. Erkens

      78) D. de Jongh

      79) Fam. Jörg

      80) E. van Beekveld

      81) M. v/d Heijden

      82) E.S. Nicastia

      83) Van de Broek

      84) Oostwouder

      85) Van Geenen

      86) Mighelbrink

      87) C.J. Hokken

      88) Maronier

      89) W. Assenberg

      90) M.E. Jansen

      91) B.J. Luesing

      92) Van Bluuksloo

      93) R. de Bruin

      94) Gertogs

      95) Hertog

      96) Berend

      97) P. van Lopik

      98) Van de Guchte

      99) S. Bosklopper

      100) Vervloet

      101) P. Morra

      102) Van der Heiden

      103) W. Verbij / Centraal Beheer

      104) De Hoog

      105) Gorter

      106) Van Meteren

      107) J. van der Meer

      108) Mevr. v/d Maagdenberg

      109) De zaak Harry Blokker


    In de zaken 65 t/m 109 gaat het om belediging, woon-, werk-, leefsituatie, gezondheid, eer, medisch letsel, verlies van werk, verkeersongelukken, ontslag, verblijfsvergunning en allerlei andere belangen van mensen, die op zoek waren of zijn naar eerherstel, genoegdoening, vergoeding van geleden schade, etc. Naar de overtuiging van genoemde mensen zijn hun belangen en hun rechten door advocaten en (tucht) rechters geschonden.

    Deze lijst van overwogen publicaties zou aan de hand van bij de Stichting Advocadur en andere stichtingen binnengekomen en binnenkomende reacties tot in lengte van vele pagina's kunnen worden aangevuld. Uit alle verhalen/zaken wordt duidelijk dat er een direct causaal verband bestaat tussen de geboden rechtshulp en de optredende onvrede, onrust, woede, wanhoop, machteloosheid, moedeloosheid, arbeidsongeschiktheid, ziekte, werkverzuim, etc.

    Telkenmale wordt duidelijk dat het door de samenleving betaalde rechtsbedrijf in vele gevallen problemen oplevert, voor de kosten waarvan dezelfde samenleving wordt opgezadeld. De werkelijke omvang van het probleem is niet duidelijk maar zal uit de bestanden van de GMD, de arbeidsbureaus, de Gemeentelijke Sociale Diensten en van de hulpverlenende instellingen zondermeer blijken. Nader en gericht onderzoek lijkt noodzakelijk.

    * Noot 1: Het doen en nalaten van de bij de genoemde echtscheidingszaken betrokken advocaten is gedateerd vóór de invoering van een nieuwe loot aan de commerciële stam van de advocatuur: de advocaat/echtscheidingsbemiddelaar.